Menu

Basis

Wandelen op heilige grond – het pastorale gesprek

Er is in het pastoraat het ‘wat’ van de communicatie en het ‘hoe’. De visie op pastoraat en de manier waarop je communiceert als pastor hebben met elkaar te maken. Dat blijkt in het vervolg waar ik het beeld van de tempel – bij uitstek het werkterrein van de priester – gebruik om de pastorale communicatie te verhelderen.

Over God spreken gaat niet zomaar

Gemeenteleden kunnen vertellen over predikanten of andere pastorale bezoekers die nog maar net over de drempel waren en direct begonnen te preken. Ze hadden geen belangstelling voor hoe het echt met hen ging. Ik weet dat er ook pastorale bezoekers zijn die nauwelijks over God praten, de Bijbel dicht laten en pas in het vijfde gesprek met iemand die kanker heeft, voorzichtig durven vragen: ‘Zal ik voor u bidden?’ Dat is weer het andere uiterste. In beide gevallen is er iets niet goed gegaan. Als pastoraat het optrekken met mensen is op hun geloofs- en levensweg, hóe breng je dan God ter sprake? Dat mag niet plompverloren gebeuren. Maar pastoraal bezoekwerk is ook meer dan theedrinken met elkaar, al kan dat een gezellig onderdeel zijn van het opstarten van een gesprek. Stel jezelf maar de vraag wat je wilt gaan doen in een pastoraal gesprek. Dat helpt je verder.

Waarom op bezoek?

Wat ga je doen op een pastoraal bezoek, of als iemand bij jou op bezoek komt voor een pastoraal gesprek? Of het allemaal gaat lukken, weet je niet van tevoren, maar dit is je verlangen:

  • Je gaat meeleven met mensen. Je bent belangstellend. Je wilt daarom feiten horen (al zullen mensen pas praten over wat hen bezighoudt wanneer ze zich veilig voelen bij jou).
  • Je gaat meevoelen met mensen. Mensen mogen hun hart luchten, met hun blijdschap of verdriet, hun dankbaarheid of opstandigheid. Hun gevoelens hebben natuurlijk alles met de feiten te maken, met wat er speelt. Je wilt je daarin verbinden met de mensen.
  • Je gaat meedenken met mensen. Je gaat het ondersteunende gesprek aan over hun overtuiging, mening en gedachten die weer verbonden zijn met de feiten en gevoelens. Hier komt de levensbeschouwing of zingeving aan de orde.
  • Je gaat meebidden met mensen. Je verlangt ernaar om samen met hen God te ontmoeten en feiten en gevoelens en gedachten bij Hem te brengen. Het gesprek is een spirituele ontmoeting.

Deze onderdelen kunnen in een gesprek uiteraard door elkaar lopen. Ze kunnen echter in een gesprek ook prima in deze volgorde plaatsvinden. Daarvan ga ik nu uit als ik het beeld van de tempel gebruik. Een pastoraal gesprek lijkt op een wandeling door de tempel uit de Bijbel. Kijk eens naar het plaatje. Er is een voorhof tussen ingang en traptreden, dan is er een tweede voorhof. Dan volgt het heiligdom en dat bestaat uit twee ruimten (dat zien we niet aan de buitenkant): het Heilige en het Allerheiligste (‘Heilige der heiligen’). In een pastoraal gesprek lopen we over de voorhof van de feiten naar de voorhof van de gevoelens. Vervolgens komen we in het Heilige en hebben we het over iemands diepste beweegredenen en gedachten vanuit de levensbeschouwing, vanuit het geloof. En daarna komen we tot een ontmoeting met God. Dat is het allerheiligste moment in een gesprek. Deze gang door de tempel wordt ook als metafoor gebruikt in Hebreeën 4:14-16. De Here Jezus gaat naar de troon van Gods genade in het binnenste heiligdom van de hemel.

Waarom deze metafoor?

Het beeld van de tempel is niet direct geschikt om priesterlijke elementen van het pastoraat te belichten. Het is immers maar een metafoor. Waarvan dan wel? Niet van bijbelse gegevens over pastoraat, maar van de communicatietheorie voor pastorale gespreksvoering van Gert Hartmann (1993). Die is bij ons bekend geworden door het werk van Johan Smit. Het beeld van de tempel is niet van hen. Smit gebruikt cirkels en spreekt over lagen. In een pastoraal gesprek is er eerst de laag van de feiten, dan die van de gevoelens, ten derde de laag van de zingeving of levensbeschouwing en ten vierde de laag van de spiritualiteit. De derde laag kun je ook typeren als: spreken óver God en de vierde laag als: spreken ván God. In het pastorale gesprek ga je van buiten naar binnen. Dat gebeurt uiteraard met voorzichtigheid en respect voor de pastorant. ‘De pastorale ontmoeting is een zoektocht naar toegang tot het geheim van de innerlijke ruimte’ is een typerende uitspraak voor Smit (2006, p. 87).Omdat ik het spreken over cirkels abstract vind, heb ik gekozen voor de metafoor van de tempel. [Deze metafoor heb ik afgekeken van Dr. W. ter Horst. In zijn kijk op de geloofsopvoeding gebruikt hij ook het beeld van de tempel: kinderen de voorhof betreden – overdragen (gewoontes aanleren); met kinderen het Heilige binnen gaan – inleiden (levensbeschouwing eigen maken); met kinderen het Allerheiligste betreden – inwijden (God leren kennen). Hij gebruikt in dit verband ook de metafoor van de opvoeder als priester (Ter Horst, 1995).] Daarmee verlaat ik ook een beetje de voorzichtigheid van Smit. Bij mij is een pastoraal gesprek een uitnodiging om samen door de ruimtes van de tempel te lopen en tot een ontmoeting met God te komen.

Hier overstijgt de metafoor het spreken over lagen in de communicatie. In de metafoor van de tempel zien we terug wat het doel van pastoraat is: samen naderen tot de troon van God in het binnenste heiligdom. Daar ontvangen
we genade, barmhartigheid en hulp en van daaruit durven we verder te leven.

Dat je nooit rechttoe rechtaan een beleving van spiritualiteit kunt forceren, mag duidelijk zijn. Een pastor kan een gesprek niet direct over God beginnen (laag drie) of, terwijl hij nog niets van de mensen weet, stil worden voor God en in gebed gaan.
[Er is een uitzondering: bij iemand in de stervensfase, die je goed kent en bij wie je maar kort op bezoek kunt zijn, mag je wel direct spreken van God, of uit de Bijbel lezen, of bidden of zingen. Dat is dus starten bij de spiritualiteit. Je hebt dan alle eerdere fases al lang gehad.]
Om in die ruimte te komen waar we in een pastoraal gesprek God ervaren, moeten pastor en pastorant eerst verbinding met elkaar gekregen hebben op het niveau van feiten, gevoelens en zingeving en levensbeschouwing.

Je loopt over de voorhoven naar het heiligdom. Je kunt de voorhoven niet overslaan. Om God te ontmoeten, moet je het hele traject van het gesprek gaan. De hogepriester in Israël kon ook niet anders in het Allerheiligste komen dan over de voorhoven en door het Heilige heen.

[Een volgende uitzondering is deze: in een crisissituatie kun je bij gelovige mensen vanuit de fase van het meeleven met de feiten overstappen naar de fase van het meebidden en de nood bij God brengen. Als iemand door een schokkende gebeurtenis van slag is, ga je nadat je daarover gesproken hebt niet uitdiepen hoe iemands gevoelens zijn (fase twee) en hoe die bijvoorbeeld met de waaromvraag omgaat (fase drie). Dat zou iemand meer van streek maken en komt later wel. Veel beter is het om in die crisis samen tot God te roepen.]

Ruimtelijk effect

Pastoraat krijgt een ruimtelijk effect met de metafoor van de tempel. De pastor is medepelgrim, medepriester en wandelt in alle rust rond over de voorhoven van de tempel. Dat is in principe een ontspannen gebeuren. De pastor maakt geen haast, want dan zou hij de pastorant juist voor de voeten kunnen gaan lopen. Hij komt niet met snelle oplossingen en al te vrome adviezen. Hij wandelt samen op met de pastorant, al luisterend en aansluitend bij wat de pastorant zegt. Pastor en pastorant zijn telkens in dezelfde ruimte. De gedachten gaan wel eens vooruit of terug, maar de pastor moet zichzelf erbij bepalen in dezelfde ruimte te zijn als de pastorant. Zo alleen kan hij contact maken. Pastor en pastorant gaan er denkbeeldig eens goed voor zitten in het Heilige (zetten daar misschien een stevige boom op) en ten slotte lopen ze het Allerheiligste binnen. Niet alles hoeft in één ruk. Samen lopen ze ook wel eens een stukje terug in het gesprek.

Tussen de ruimtes zijn trappen. Een pastoraal gesprek krijgt ‘verhoging’: het is samen opklimmen. Stel je voor dat een gesprek niet verder komt dan de feiten. Dan is het oppervlakkig te noemen. Het kan ook zo zijn dat de wandeling telkens teruggaat naar voorhof 1. Dat is niet de bedoeling. Je bent al in het Heilige en de pastor zelf of de pastorant begint dan weer over (nieuwe of oude) feiten waardoor de laatste stap, het binnentreden in het Allerheiligste, maar niet plaatsvindt.

Het ruimtelijke beeld maakt ook duidelijk dat je aan het einde van het gesprek niet zomaar kunt stoppen en weggaan. Je zult ook weer samen met de pastorant de uitgang moeten opzoeken en het gesprek zorgvuldig afronden. Hoe ga je de tempel uit, het leven weer in? Je gaat in omgekeerde volgorde door de ruimtes heen. Je eindigt dan weer met de feiten. ‘Fijn dat ik weet hoe het met u gaat en sterkte als u morgen naar het ziekenhuis gaat!’ Het is dus belangrijk voor de pastorant dat je de feiten onthouden hebt.

Ik zie aan het einde van het gesprek Psalm 121 voor mijn ogen gebeuren. De pelgrim heeft een bezoek gebracht aan de tempel, rituelen verricht, zijn relatie met God ervaren en nu spreekt hij nog bij het naar buiten gaan even met een priester. De pelgrim heft zijn ogen op naar de bergen en ziet op tegen de moeilijke thuisreis. De priester bemoedigt hem. ‘Houd eraan vast dat God je helper is!’ Als een gezegende vangt de pelgrim de thuisreis aan.

Heilige grond

Om drie redenen noem ik een pastoraal gesprek wandelen op heilige grond.

  1. Ik gebruik opnieuw de metafoor van de tempel. Mensen liepen in de tempel op heilige grond: daar was een concentratie van de Godsontmoeting. Zo kan het ook in een pastoraal gesprek zijn. Het is een ontmoeting tussen twee of meer mensen die de aanwezigheid van Gods Geest ‘geconcentreerd’ ervaren. Dat kan al zo zijn voordat het in de laatste fase van het gesprek expliciet gemaakt wordt. In een pastoraal gesprek treden we eigenlijk al vanaf het begin een gewijde ruimte binnen. God woont daar. Hij is de gastheer. Hij is aanwezig. De pastor nodigt de pastorant uit om op de heilige grond voor God te komen.
  2. Een pastoraal gesprek is een gewoon gesprek en tegelijkertijd is het heilig: het gaat over heilige dingen, het is een geloofsgesprek. Als wij een heilig priesterschap zijn, praten wij als broeders en zusters in het geloof. We vertellen elkaar wat het geloof voor ons dagelijks leven betekent.
  3. Dat mensen in hun privéleven en in hun hart en hoofd laten kijken, heeft ook bijna iets heiligs. Als mensen zich geaccepteerd en veilig voelen gaan ze ver in het schenken van vertrouwen aan de pastor. Ze laten soms het achterste van hun tong zien en het donkerste hoekje van hun hart. Daarmee moet de pastor professioneel en respectvol (eerbiedig) omgaan.

Wandelen door de tempel

We lopen nu de verschillende fases van het gesprek – de verschillende ruimtes van de tempel – door.

Voorhof 1: Meeleven – aandacht schenken aan de feiten

  • Je vraagt en luistert naar de gewone dingen van het moment. Je praat over het gezin, het werk of wat dan ook.
  • In deze voorhof past het ook om feiten te benoemen die met het christelijke leven en de geloofsopvoeding te maken hebben. Denk aan de huisgodsdienst, denk aan de kerkgang.
  • Als iemand vanwege een pastorale hulpvraag het gesprek met de pastor is aangegaan is hier de gelegenheid om te vragen wat de aanleiding tot de hulpvraag is. Wat is er aan de hand?
  • Bij elk ander thema dat komt bovendrijven start het gesprek met vragen naar de feiten. (‘Wat zegt de dokter?’ ‘U zegt dat uw dochter depressief is. Wat bedoelt u daarmee?’)
  • ‘Hoe is het met u?’ ‘Hoe gaat het met u sinds mijn vorige bezoek?’ zijn goede vragen op deze plaats. ‘Vertel eens, ik heb je nu een paar weken niet gesproken. Wat is er allemaal gebeurd in die tijd?’
  • Je kunt hier delen van het levensverhaal van mensen aan de orde laten komen. Bijvoorbeeld: ‘U komt van Tholen. Mag ik u vragen wat u als kind beleefd hebt tijdens de watersnoodramp in 1953?’

Wat is daarvoor nodig?

  • Belangstelling. Als je oprechte belangstelling hebt voor hun wel en wee, vinden mensen het meestal fijn om met je te praten.
  • Geduld met mensen als ze misschien vaak hetzelfde vertellen omdat hun leefwereld klein geworden is. En nog een ander soort geduld: als iemand zich (nog) niet veilig voelt, zal hij of zij niet met alle feiten op tafel komen. Dat kun je niet forceren. (‘Zeg het nou maar gewoon!’)
  • Iets anders: je hebt een notitieblokje nodig om genoemde feiten te noteren en te onthouden voor een volgend gesprek. Dan hoef je niet weer te vragen hoeveel kinderen iemand heeft of hoe lang geleden de echtscheiding ook al weer heeft plaatsgevonden.

Er is enige dapperheid voor nodig om niet in voorhof 1 te blijven rondlopen. Die verleiding is er. Over feiten praat het namelijk meestal makkelijk. Het gesprek moet ook een stapje hoger komen.

Voorhof 2: Meevoelen – ruimte geven aan het uiten van gevoelens

  • De feiten doen iets met de bezochte personen (en met jou!). Daar vraag je naar. ‘Hoe is het voor u om nu alleen te zijn?’ ‘Wat vindt u ervan dat uw oudste dochter zo jong gaat trouwen?’ ‘U zei dat u al een heel poosje niet meer in de kerk komt. Hoe beleeft u dat?’ ‘De dokter heeft dus gezegd dat u een kleine overlevingskans hebt. Dat is niet niks om te horen!’ ‘Geen van uw kinderen gelooft nog op dezelfde manier als u. Hoe is dat voor u?’ ‘U heeft nu verteld wat er gebeurd is in februari ’53. Maar wat heeft dat nu met u gedaan en met het gezin waaruit u kwam?’
  • Wij moeten ons verplaatsen in de gevoelens van de ander. Als je gevoelens deelt of in elk geval erkent, sla je de brug naar de ander. Daarmee hef je eenzaamheid op. Dit is moeilijk! Wij proberen namelijk ons eigen gevoel dikwijls aan anderen op te dringen. Paulus zegt in Romeinen 12:15 dat we blij moeten zijn met de blijden (ook als we zelf op dat moment niet blij zijn!) en bedroefd met de bedroefden (ook als wij op dat moment zelf gelukkig zijn). We kunnen de opdracht uitbreiden: wees bang met de angstige mensen (al snappen we er niets van), wees opstandig met de opstandige mensen (al zijn we zelf volgzaam), wees enthousiast met de enthousiaste mensen (al vinden we het zelf maar niks wat ze gaan ondernemen).
  • Vraag regelmatig of je op het goede spoor zit. ‘Begrijp ik je goed?’ ‘Wat bedoel je?’ Bevestig anderen in hun gevoel. ‘O, meid, wat naar voor je!’ ‘Tjoh, daar schrik ik van!’
  • Pas als je feiten kent en gevoelens gepeild hebt, kun je een gesprek verder verdiepen.
  • Het gevoel van mensen proberen te begrijpen en erin delen is pastoraal. Als je het gevoel niet gedeeld hebt, heb je geen ontmoeting gehad.

Wat is daarvoor nodig?

  • Je echt proberen te verplaatsen in de ander.
  • Aansluiten bij de gevoelsopmerkingen. Dat kan meestal door er gewoon op door te vragen. ‘U zegt dat u verdrietig bent. Waarover dan?’ ‘Waarvoor bent u dan bang?’ Soms is even bewust zwijgen of anderszins terughoudend reageren meer passend.
  • Moed om onaangename dingen aan te horen (pessimisme, verdriet, boosheid, angst). Dus geen gevoelens kleineren of ontkennen. ‘Dat valt wel mee!’ ‘U weet toch, mevrouw, dat de Bijbel vaak zegt dat u niet bang hoeft te zijn?’ Je kunt mensen pas een ander perspectief bieden als je eerst ruimte gelaten hebt voor hun gevoelens en die bevestigd hebt.

We gaan weer een paar treden omhoog in het gesprek, richting het Heilige. Dat kan een lastig moment zijn. Het kan namelijk zijn dat je voor het eerst in het gesprek over God, kerk of geloof wilt beginnen. Degenen die bezocht worden, voelen dat soms aan en tonen wellicht enige weerstand (‘Zal ik het tweede bakje koffie inschenken?’). Als je aarzelt, is het geen probleem om dat er gewoon bij te vertellen: ‘Ik durf het zelf niet goed te vragen, want ik weet niet wat u met God hebt.’

Het Heilige: Meedenken – hardop nadenken óver God en geloof

  • Nu kun je binnentreden in de ruimte van het Heilige: hoe denken mensen over hun leven vanuit het perspectief van God? Wat betekent het voor hen om als gelovige in het leven te staan? Hoe gaan ze om met de waaromvragen? Bijvoorbeeld: ‘U hebt dus gezien dat er mensen verdronken tijdens de watersnood. Vreselijk! Daar kreeg u nachtmerries van. Daar kan ik me iets bij voorstellen. Wat deed dat met uw vertrouwen op God?’
  • Dit is de fase van de levensbeschouwing of zingeving. Het is praten over God, de Bijbel, geloofsovertuigingen. Over instemming of vragen bij dat alles. Over houvast en wanhoop. Over andere varianten van levensbeschouwing.
  • Als iemand zover niet mee wil gaan in het gesprek, respecteer je dat. Niet iedereen bij wie je op bezoek komt, heeft behoefte aan een gesprek over God. Je mag wel vragen waarom ze daar tegenop zien.
  • Mensen kunnen dus ook kritisch zijn over God en scherpe vragen stellen. ‘Ik geloof er niets van dat…’ Hun levensbeschouwing hoeft niet dezelfde te zijn als die van jou. Uitstekend! Dat wordt dan een boeiend gesprek.
  • Je kunt praten over de feiten en gevoelens die al genoemd zijn. Hoe kijkt iemand daarnaar vanuit zijn geloof? Het mooiste is als er een vloeiende verbinding is met wat er in de eerdere fasen besproken is. Dat is niet altijd mogelijk, zodat in sommige gesprekken de overgang naar het Heilige wat abrupter is. Zeg dat dan ook eerlijk. ‘We hebben het tot nu toe nog niet over God gehad. Ik wil dat nu wel doen.’
  • Denk erom, juist in deze fase van het gesprek: het blijft een gesprek en wordt geen preek of toespraak of polemische discussie. Er mag zeker wel een appel in het gesprek zitten, mits je goed luistert en de mensen ruimte geeft om te reageren.

Wat is daarvoor nodig?

  • Geen angst voor de waaromvragen. Mensen kunnen er echt mee zitten en ze horen bij dit onderdeel van het gesprek. ‘Ik snap niks van God, waarom…?’
  • Ontspanning. Geniet van het mooie moment dat mensen in hun hart en hoofd laten kijken. Geniet van het geloofsgesprek. Geniet van een eerlijk en spannend gesprek met iemand die niet (meer) gelooft of van het gesprek met een andersgelovige.
  • Afhankelijkheid van God: ‘Heilige Geest, help mij om goed te luisteren en wijs te reageren.’
  • Maak geen haast! Zeg geen dingen (adviezen, troostwoorden, oproepen) waar een ander nog niet aan toe is. Zeggen: ‘Gelukkig heb je je hemelse Vader nog’, tegen een meisje dat een paar uur daarvoor haar aardse vader verloren heeft, kan verkeerd vallen. Het is bovendien geen echte troost, want het dekt op dat moment de ware gevoelens van zo’n kind toe. De Here Jezus loopt naast Marta en Maria naar het graf van Lazarus. Hij loopt niet voor ze uit en Hij loopt ze al helemaal niet voor de voeten.

En dan komt het Allerheiligste. Je kunt het verhaal van de goede herder kennen. Je kunt ook de herder zelf kennen. Dat is hetzelfde verschil als tussen het Heilige en het Allerheiligste in een gesprek. In het Heilige praat je over God, in het Allerheiligste met God of van God of uit God. In een pastoraal gesprek mag je mensen uitnodigen om zover met je mee te gaan.

Het Allerheiligste: Meebidden – het beleven van de ontmoeting met God

  • Tijdens sommige gesprekken gebeuren er wonderen. Al luisterend en sprekend, van hart tot hart, kun je iets van Gods aanwezigheid ervaren. Dat hoeft niet pas in deze laatste fase te zijn. Het hele gesprek vindt immers op gewijde grond plaats.
  • Meestal neem je zelf een bewuste stap richting het Allerheiligste: je opent Gods Woord, je bidt (soms samen hardop) en wellicht zing je samen een lied. Het spreken over God gaat over in het spreken van God.
  • Ook deze stap doe je niet opdringerig. Je vraagt het, als je niet weet of een bezochte persoon het op prijs stelt. Als je vaker bij iemand geweest bent, weet je dat wel.
  • Je kunt benoemen waarover je wilt lezen uit de Bijbel en waarvoor je wilt bidden. Om het voorbeeld vast te houden: ‘Zullen we uw oude pijn en uw vragen die zoveel jaren na de watersnood voor u nog zo realistisch zijn, voor God neerleggen?’
  • Het is bijzonder, maar het kan dat pastor en pastorant een spirituele ervaring hebben zonder dat er gesproken wordt. Ook de Bijbel hoeft niet altijd open te gaan voor zo’n beleving. ‘Dominee, ik heb God nog nooit zo dichtbij gevoeld als toen u een keer een hele tijd stil bij me gezeten hebt en af en toe mijn hand hebt beetgepakt. Ik was zo ver heen maar u was bij mij. Zo moet God zijn, denk ik.’
  • Met Schriftlezing en gebed probeer je aan te sluiten bij de dingen die besproken zijn. De lijntjes komen samen. Je bidt dat God zelf zijn Geest eraan verbindt.
  • Schriftlezing en gebed zijn geen manieren om iets te zeggen wat je eerder in het gesprek niet durfde te zeggen. Dan communiceer je via God naar de mensen. Dat is niet eerlijk (Ganzevoort 2007, p. 243-247).

Wat is daarvoor nodig?

  • Bescheidenheid en afhankelijkheid: een ontmoeting met God kun je niet afdwingen.
  • Vrijmoedigheid (Heb. 4:16). Te veel bezoekers in de kerk zijn onnodig beschroomd om de Bijbel te openen en hardop te bidden en te zingen. Het moet wel passen! Vrijmoedigheid is iets anders dan opdringerigheid.
  • Tijd. Schriftlezing en gebed zijn geen haastige afsluiting van het gesprek maar juist een onderdeel ervan. Praat er even over door.

Na het Allerheiligste spring je niet ineens van je stoel op. Je zoekt weer kalm de uitgang van het tempelterrein. Je vat het gesprek even samen. Je maakt eventueel een nieuwe afspraak. Je noemt misschien nu nog even het feit waar iemand zo tegenop ziet of verlangend naar uitkijkt. ‘Dat wordt vast een mooi feestje, vrijdag, als u afscheid neemt van uw werk!’ Kortom: je rondt het gesprek netjes af.

Geen strak stramien

De vier fases zijn punten om in de gaten te houden, geen strak stramien. Je bent uiteraard ook afhankelijk van de inbreng van de mensen die je spreekt. Soms kom je in een gesprek niet verder dan voorhof 1 of 2. Je moet niets forceren, al mag je mensen wel uitnodigen om een fase verder te gaan in het gesprek.

Soms kun je de vier fases uitspreiden over meer dan één gesprek. Dat kan vooral als er een duidelijke hulpvraag is. Stel dat je bij mensen komt met relatieproblemen met hun (schoon)ouders. Dan heb je bijvoorbeeld in het eerste gesprek al je handen vol om te weten wat er aan de hand is. In gesprek twee en drie praat je over de gevoelens en in vier pas diepgaander over het geloof (al heb je in de eerdere gesprekken waarschijnlijk ook al uit de Bijbel gelezen en gebeden).

Mensen reageren in een pastoraal gesprek ook vanuit een bepaalde positie. Denk eens aan een zieke. Je vraagt na binnenkomst aan hem: ‘Hoe is het nu met u?’

‘De dokter zei…’ ‘Ik heb pijn hier.’ ‘De verzorging is goed.’ ‘Ik bid elke dag.’ (Antwoorden vanuit voorhof 1.)

‘Het is toch zo moeilijk!’ ‘Nou, ik voel me er nog best onder.’ ‘Ik mag niet klagen!’ (Antwoorden uit voorhof 2.)

‘Als ik mijn geloof toch niet had!’ ‘Ik denk maar veel aan wat mijn moeder troostte toen zij het moeilijk had.’ ‘Ik heb zo wel mijn vragen bij God.’ (Antwoorden vanuit het Heilige.)

‘Als ik God niet had!’ ‘Ik leef van Gods genade, elke dag.’ ‘Soms is de Heer zo ver weg en soms is Hij zo dichtbij!’ ‘De Heer is mijn herder!’ (Antwoorden vanuit het Allerheiligste.)

Als jij op bezoek bent en je realiseert je vanuit welke positie iemand spreekt, kun je daarbij aansluiten of soms een stapje terug zetten. ‘U zegt dat u niet mag klagen, maar vertel me ook eens wat er aan uw gezondheid schort.’ Dan ga je zelf als bezoeker even terug van voorhof 2 naar voorhof 1 omdat je anders niet goed weet waarover de ander het heeft. Het zou echter heel raar zijn als je bij een bijna stervende komt die, als jij nog maar net binnen bent, met zijn vinger omhoog wijst en zegt ‘Gods genade draagt mij’ (het Allerheiligste) en jij dan zou reageren met de opmerking ‘Wat heeft de dokter gezegd?’ (voorhof 1). Dan mis je duidelijk de luistervaardigheid ‘aansluiten’.

Priesterlijk luisteren

Gesprekken mislukken als we niet goed luisteren. Waarom luisteren we dikwijls dan toch zo slecht naar andere mensen, ook als we een pastoraal bezoek afleggen? Omdat we in een gesprek vooral onszelf op het oog hebben. We willen gerustgesteld worden of gelijk krijgen. Of we willen het idee hebben dat we goed hebben geholpen. Of we willen vooral een boodschap achterlaten en daarover een goed gevoel hebben. Of we hebben te veel haast om ons doel – en welk doel dan? – te bereiken.

Een boek over luistervaardigheden kan ons dan al veel leren. Harry van de Pol (2014, p. 138) tekent een luisterthermometer die van hoe-niet naar hoe-wel luisteren loopt.

Dit is nodig voor pastoraal luisteren. Tegelijk is goed luisteren in een pastoraal gesprek meer dan gewoon goed luisteren zoals elke hulpverlener kan doen.

Osmer (2008, p. 35) spreekt niet over goed luisteren maar over priesterlijk luisteren. Hij betrekt dat op de hele praktische theologie, dus op meer dan luisteren als pastor. We kunnen ook als diaken of als gemeente-opbouwwerker tegen iets oplopen en ook dan is onze eerste taak: luisteren, observeren en verkennen. ‘Wat is er aan de hand?’ Osmer start zijn betoog over luisteren met een voorbeeld vanuit het pastoraat, waar een vrouw tegen haar pastor haar hart lucht over haar huwelijksproblemen. Wat is dan priesterlijk luisteren? De basis ervan is ‘a spirituality of presence’. En dat is dan ‘a spiritual orientation to others in their particularity and otherness within the presence of God. The key term here is “attending”, relating to others with openness, attentiveness, and prayerfulness. Such attending opens us the possibility of an I-Thou relationship in which others are known and encountered in all their uniqueness and otherness, a quality of relationship that ultimately depends on the communion-creating presence of the Holy Spirit’ (p. 34). Luisteren is priesterlijk luisteren omdat het plaatsvindt op heilige grond: in de aanwezigheid van God. De luistervaardigheden zijn ingebed in het werk van Gods Geest.

Trialoog

Het feit dat Woord en Geest ook factor in het gesprek zijn, maakt van de pastorale dialoog een trialoog (Louw 1999, p. 307). Dat maakt het luisteren ook anders dan in een gewoon gesprek of hulpverlenend gesprek. Priesterlijk luisteren is dus ook: twee kanten op luisteren. Een pastor luistert naar de pastorant en luistert naar God. Hij richt zijn antenne op God, die als het ware ook gesprekpartner is. Een luisterende pastor is leeg van binnen. Hij durft stil te worden. Hij onderdrukt zijn eigen behoefte om maar te praten (uit zenuwachtigheid of gewichtigheid of oplossingsdrang). Hij geeft ruimte aan Gods Geest en ruimte aan de ander. Ik houd dat het liefst dicht bij elkaar. De Geest kan woorden in de mond leggen en goede ingevingen schenken. Hij geeft raad. Dat kan zelfs verhoring van het gebed zijn dat je als pastor hebt uitgesproken ter voorbereiding van je gesprek. De Geest werkt echter meestal ‘middellijk’. In het ‘tevoorschijn luisteren’ van de ander werkt Gods Geest. In het samen luisteren naar het Woord hoor je de stem van God.

We moeten de trialoog wel als trialoog zien. Het is niet zo dat de pastor letterlijk bemiddelt tussen God die iets tegen hem zegt en de pastorant aan wie hij dat weer doorgeeft. Charismatische christenen laten daarvoor overigens wel ruimte. Gods stem daalt dan via de pastor af naar de pastorant. Dat is te sacraal-hiërarchisch. God is echter ook de gesprekspartner van de pastorant. Pastor en pastorant staan samen open voor de ontmoeting met God en horen samen zijn stem. Bij deze trialoog past ook dat de pastorant de pastor mag tegenspreken: ‘Wat u nu zegt, kan ik niet begrijpen als een woord van God!’

Drie kernen van spiritualiteit

Drie belangrijke elementen van spiritualiteit in een pastoraal gesprek zijn: het Woord, het gebed en het lied. Het pastoraal gesprek is geen minikerkdienst, maar liturgie kan wel deel uitmaken van het pastorale gesprek (Heitink 1998, p. 180). Uit de Bijbel lezen, bidden en zingen hebben ook te maken met de priesterlijke inzet van de pastor. Aan alle drie schenk ik nog enige aandacht.

Uit de Bijbel lezen

Priesters waren er (ook) voor onderwijs in Gods wet en om raad te geven met behulp van de Urim en de Tummim. Pastors laten ook de stem van God horen. Die horen wij nu als de Schriften open gaan. Zo kan de christelijke gemeente een gemeente worden die vol is van de kennis van Gods wil, gepaard met wijsheid en geestelijk inzicht. Dan kunnen gelovigen een goede levenswandel ontwikkelen (Kol. 1:9v). Het willen horen van de stem van God staat altijd onder druk. We luisteren liever naar onze eigen stem. Paulus roept Timoteüs en anderen daarom op om te blijven bij wat hij geleerd heeft en hij wijst dan op de Schriften die door God ingegeven zijn (2 Tim. 3:14-17). Laten we de Bijbel dan ook gebruiken in het pastoraat.

Ganzevoort (2007, p. 235-240) noemt drie manieren van bijbelgebruik in het pastoraat.[1] Alle drie komen ze niet uit de lucht vallen, maar sluiten ze aan op een gevoerd gesprek.  De rol van de Bijbel (en de toelichting daarbij van de pastor) is:

  • Expressief. De bijbeltekst draagt woorden en beelden aan die geschikt zijn om uiting te geven aan wat bij de pastorant leeft. De schriftlezing roept herkenning op en raakt de gevoelslaag. Het doel daarvan is om aan existentiële ervaringen woorden te geven. Het levensverhaal wordt verweven met de betekenis van de bijbeltekst.
  • Instructief. De bijbeltekst functioneert om de pastorant te informeren of te overtuigen op geloofsinhoudelijk of moreel vlak. De pastor is hierbij vertegenwoordiger van God en de bijbeltekst is de drager van de boodschap. De schriftlezing is bedoeld om te onderwijzen, soms naar aanleiding van concrete vragen van pastoranten.
  • Evocatief. Dit raakt aan de vorige twee functies, maar het uitdagende aspect is nu explicieter. Bijbelwoorden sluiten aan én dagen de pastorant uit om tot veranderingen van inzicht of gedrag te komen. Vanuit de bijbeltekst worden kritische of verrassende vragen gesteld naar aanleiding van het gevoerde gesprek.

Het komt aan op de hermeneutische verbinding: wordt de boodschap van Gods heil zo vertolkt en verbonden met het verhaal van de pastorant dat die daarmee verder komt? Worden zijn zelfverstaan en Godsverstaan verhelderd vanuit de Schrift? (Louw 1999, p. 307). Dan draagt het pastorale gesprek bij aan geloofsverdieping en ondersteuning van de levenswandel. Denk aan de zojuist aangehaalde woorden uit Kolossenzen 1. Gewoon een stukje uit de Bijbel lezen is een bijzonder moment geworden. De Schrift gaat open! (Luc. 24:27).

Bidden

Het gebed met een pastorant is een heilig moment. Pastor en pastorant naderen voor Gods genadetroon, achter het voorhangsel, in het binnenste heiligdom. Hier is de pastor, zoals de priester, voorganger. Een jonge vrouw was ontroerd na het gesprek met de jeugdpastor. Ze zei: ‘Er heeft nog nooit iemand hardop met mij en voor mij gebeden!’ Ze voelde zich meegenomen, opgedragen tot voor God. Dat was een voor haar bemoedigende ervaring. Heiligheid, eerbied, schroom, vrijmoedigheid en voorzichtigheid kenmerken het gebed tijdens of na een pastoraal gesprek. De dingen die besproken zijn worden voor God neergelegd. Dat kan in de vorm van dank en lof. Dat kan met bidden en smeken zijn. Er is ruimte voor schuld belijden en voor vreugde over Gods genade. Angst en verlangen worden bij God bekend gemaakt. Het gebed gaat ook gepaard met voorbede voor de pastorant en de mensen die genoemd zijn in het gesprek. Er worden in het gebed geen nieuwe dingen toegevoegd aan het gesprek. Mensen worden ook niet vermaand via het gebed. Dat is communiceren via God en kan manipulerend zijn. Tijdens het gebed kan niemand tegenspreken.

Sommige gemeentes kennen gebedspastoraat of ministrypastoraat, als bijzondere vorm van het pastoraat. Dat is vooral in gemeentes waar oog is voor onderling pastoraat. De term zegt het al: in dit pastoraat staat het gebed centraal, meer dan in het gewone pastoraat. Het doel is het versterken van de relatie met God. Het richt zich onder andere op blokkades die zorgen voor stagnatie in de geloofsgroei. Belangrijke thema’s zijn het vergeving vragen van zonden, het kijken naar mogelijke wonden, verslavingen of kwade machten als mogelijkheden voor deze blokkades. Er is in de pastorale ontmoeting veel ruimte voor stilte en gebed. Biddend kunnen ook woorden van God uit de Bijbel worden gelezen. Er wordt uitgezien naar de actieve werking van de heilige Geest op dit moment. Juist in de stilte kan er veel gebeuren. Gebedspastoraat is voor iedereen. Er hoeft dus niets ‘mis’ met je te zijn om gebedspastoraat aan te vragen. Een verschil met het gewone pastoraat is ook dat gebedspastoraat meestal plaats heeft met meerdere mensen dan alleen een pastor.

Gebedspastoraat past bij het onderlinge priesterschap. Daarover gaat het laatste hoofdstuk van dit boek. Vanuit dit hoofdstuk over het pastoraal gesprek, maak ik er een opmerking bij. Voor goede communicatie is niet alleen gebed maar ook gesprek nodig. Je kunt mensen niet zomaar ‘droppen’ in het binnenste heiligdom. Je zult eerst de wandeling daar naartoe moeten maken, over de voorhoven door het heilige. Zonder dat wordt een gebed mogelijk te snel sturend of zelfs dwingend. Als mensen na een kerkdienst vragen om gebed is dat meestal niet alleen de vraag om gebed. Het is ook een vraag om aandacht, om een luisterend oor. Ik geef toe: Gods Geest werkt soms wonderlijk. Een eenmalig gebed van tien minuten met een onbekend gebedsteam, bijvoorbeeld na een christelijk evenement, kan balsem voor de ziel zijn. Toch veronderstelt pastoraat een investering van langere duur, het liefst in meer dan één gesprek.

Zingen

Bij de priesterlijke dienst in de tempel hoorde ook zingen en muziek maken (Ezra 2:41; 3:10). De dirigent Asaf, een Leviet, wordt meer dan eens in de psalmen genoemd (Ps. 50; 73-83). Paulus spreekt in Efeziërs 5:19 over christenen die samen zingen. Hij roept ertoe op om zingend te jubelen en te danken tot eer van God. In de zondagse kerkdiensten wordt ook gezongen, evenals bij andere samenkomsten van groepen mensen in de gemeente. In gemeentes waar kringpastoraat is, wordt in die kringen ook gezongen. Bij de kerkelijke huisbezoeken van ambtsdragers aan gezinnen wordt vrijwel nooit gezongen. Soms gebeurt het als er kleine kinderen bij zijn. In het persoonlijke pastoraat is het ook niet gebruikelijk. Dat is een beetje vreemd, gelet op de rijke zangtraditie van christenen. Het is wel begrijpelijk. Niet elke pastor heeft vertrouwen in zijn eigen zangkunst. Er is ook een zekere gêne om alleen (als de pastorant het zelf niet meer kan) of met z’n tweeën of drieën te zingen in een huiselijke omgeving of bij een ziekenhuisbed. Toch kan het waardevol zijn. ‘Zingen is dubbel bidden,’ zeiden ze in de vroege kerk. ‘Voor niets is de duivel zo bang als voor uw zang!’ komt bij Maarten Luther vandaan. Zingen voegt aan de spirituele dimensie van het pastorale gesprek iets toe. De gevoelslaag van mensen wordt ermee aangeraakt. Tevens is er door te zingen verbinding met de andere gelovigen en het voorgeslacht (bij oudere liederen) die dezelfde liederen zingen of gezongen hebben. Er zijn mensen die al lange tijd niet meer in de kerk komen en dus in veel gevallen ook al een heel poosje niet meer gezongen hebben. Door de combinatie van schriftlezing, gebed en zingen is er met hen een liturgisch moment in het pastorale gesprek. Als de vroegere priester de verbinder was, dan is de hedendaagse pastor dat hierin ook.

Zingen is het belangrijkst bij mensen met wie het contact moeizaam verloopt: bij ernstig zieken, bij demente mensen en bij stervenden (ook als ze in coma wegzakken). Als gesproken woorden hen al niet meer bereiken, kan het zingen dat wel doen. De zang wordt sneller herkend, vanwege de melodie en de ingeslepen woorden. Het zingen is hier helemaal de drager van de ontmoeting met God. Een pastor kan in alle rust een aantal liederen zingen voor de pastorant, uiteraard liederen die de pastorant (van vroeger) kent. Als er in een verpleeghuis of hospice familieleden bij het pastorale bezoek aanwezig zijn, willen die soms ook meezingen. Als pastor help je de familie dan over de drempel heen om ook te zingen zonder dat je erbij bent. Dit pastorale zingen levert gouden momenten op in soms verdrietige omstandigheden: momenten in het binnenste heiligdom.

Even oplopen met

Het voeren van een pastoraal gesprek is het even oplopen met mensen op hun geloofs- en levensweg. Wandelen kun je in het vrije veld doen. Prima. Het pastorale gesprek is dat nu uitgerekend niet. Het is wandelen op heilige grond. Samen met degene die je bezoekt, verkeer je in de ruimten van het heilige huis van God. Er zit dus aan de pastorale communicatie een priesterlijk element!

Verder lezen

  • Ruard Ganzevoort & Jan Visser, Zorg voor het verhaal Achtergrond, methode en inhoud van pastorale begeleiding. Zoetermeer: Boekencentrum, 2007. Lees hier een hoofdstuk uit dit boek, over ‘Het eigene van pastoraat’.

[1]  Louw (1999, p. 445-456) onderscheidt meer goede manieren van bijbelgebruik: vermanend, informatief-lerend, relatie-versterkend (dat is vanuit de Schrift de relatie tussen de pastorant met God versterken), vertroostend, transformerend (evocatieve manier van Ganzevoort), representatief (de pastor leest en spreekt woorden die hem zelf ook geraakt hebben en die hij graag wil doorgeven. ‘In die representatiewe metode word die priesterlijke bewoënheid van Christus konkreet gekommunikeer. Dan is dit nie so belangryk wat die pastor sê nie, maar wie hy/sy is vir iemand en hoe hy/sy by iemand in nood aanwesig is.’ De pastor is zelf ‘a human living document’ (p. 448), proclamerend (verkondigend, bijvoorbeeld over vergeving van zonden), narratief (vertellen van een bijbelverhaal om te laten horen hoe God concreet en actief in mensenlevens tegenwoordig is), doxologisch (de pastorant middels een bijbelgedeelte aanmoedigen om God te loven en te danken).


Dit hoofdstuk uit Priesterlijk pastoraat is een uitgebreide versie van wat ik geschreven heb in Ontmoeting. Inspiratie voor pastorale gesprekken. Aart Peters & Leo Smelt (red.), 2017.

Nico van der Voet is docent op de Christelijke Hogeschool Ede (afdeling HBO-theologie en de lerarenopleiding voor Godsdienst/Levensbeschouwing). Zie voor meer informatie en artikelen van zijn hand nicovandervoet.nl

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken