Weg
![Bijbelwetenschappen [2;1]](https://www.theologie.nl/app/uploads/2021/10/Bijbelwetenschappen-21-1140x570.png)
straat, pad, steeg, reiziger, karavaan, pelgrim, plein
Autoweg, landweg, fietspad, wandelpad – stuk voor stuk concrete dingen die tot onze dagelijkse werkelijkheid behoren. Alles wat met reizen en vervoer over land verband houdt, nodigt uit om er een overdrachtelijke zin aan te geven. De overgang van letterlijke naar overdrachtelijke weg verloopt vloeiend. Mensen zijn altijd op weg. Zelfs wanneer iemand de deur niet uitkomt, kan hij toch op een of andere manier onderweg zijn. Ons bestaan wordt beheerst en bepaald door vertrekken en aankomen. Vanaf onze geboorte zijn wij op weg; onze levensreis loopt ten einde op het moment dat we sterven. Op deze levensweg staan we telkens voor keuzes die onze weg richting geven. Onderweg is er ook oponthoud. Nu eens om op adem te komen (bezinning, stilte, retraite), dan weer vanwege blokkades die we op ons pad tegenkomen (verwarring, crisis, tegenstand) en soms omdat we de weg kwijt zijn (zoektocht, identiteitsverlies, vernieuwing).
De bijbel brengt graag via de weg-symboliek en -beeldspraak de kernen van de menselijke existentie naar voren. Hoe dat gebeurt, proberen we in het vervolg te schetsen.
Grondtekst
Het Oude Testament heeft veel woorden voor weg, straat en dergelijke. We beperken ons tot de belangrijkste. Het bekendste is dèrèk (ruim 700x). Doorgaans voldoet de vertaling ‘weg’; soms past de weergave ‘weggedeelte’ (Joz. 9:13), ‘reis’ (Jes. 45:23) of – overdrachtelijk -‘levenswijze’ (gedrag, gewoonte, zie Gen. 19:31). Naast dèrèk is ‘orach (bijna 60x), ‘weg, pad’, het belangrijkste. Hoewel beide woorden vaak hetzelfde betekenen (Spr. 12:28), is er ook een klein verschil: bij de eerste ligt de nadruk iets meer op ‘handelen’, bij de laatste op ‘gaan’. De ‘orach chajjiem betekent ‘levenspad of -weg’ (Ps. 16:11; Spr. 5:6). Het participium van ‘arach doelt op ‘reiziger’ (Richt. 19:17), het meervoud wordt wel met ‘karavaan’ vertaald (Gen. 37:25; Jes. 21:13; Job 6:19). De choets (ca. 165x) is de ruimte buiten het huis, vaak in dorp of stad, ‘straat, steeg’ (Job 18:17; Mi. 7:11), maar evenzeer op het land (Jes. 51:23); soms staat het parallel bij rechov (ca. 40x), letterlijk ‘een breed stuk straat’, veelal met ‘plein’ weergegeven. De weg die over het land voert heet mesillah (27x), soms parallel bij dérék (Jer. 31:21). Zie verder sjoeq, ‘straat’ (Spr. 7:8; Hoogl. 3:2; Pred. 12:4-5); ma’gal, ‘spoor’ (13x), vooral in Spreuken (2:9,15,18; 4:11, 26; 5:6, 21); natiev(ah), ‘pad’ (ca. 25x), voornamelijk in de wijsheidsliteratuur (Job 19:8; 30:13; Spr. 1:15; 7:25).
Het Nieuwe Testament noemt voor ‘weg’ hoofdzakelijk hodos (101x), met name in de evangeliën en daarvan weer Lucas. Het komt min of meer overeen met de betekenis van dèrèk. Voorafgegaan door voorzetsels en en kata duidt het ‘onderweg’ (Mat. 15:32; Hand. 9:27; 26:13). Zie ook exodos, ‘uittocht, uitgang’ (Luc. 9:31; Hebr. 11:12; 2 Petr. 1:25), en eisodos, ‘ingang, toegang, begin van een weg’ (Hand. 13:14; 1 Tess. 1:9; 2:1; Hebr. 10:19; 2 Petr. 1:11). Met plateia (9x) is meestal de ‘straat’ van een stad bedoeld (Luc. 10:10; 14:21; Op. 11:8; 21:21; 22:2). Het woord tribos betekent ‘pad’, slechts in het citaat uit Jesaja 40:3 (Mat. 3:3; Mar. 1:3; Luc. 3:4).
Letterlijk en concreet
a.Dagelijks zijn mensen onderweg. Steeds heeft men een doel voor ogen. Men wil ergens uitkomen, aankomen, binnenkomen. Wie weg zegt, zegt beweging. Vaak zijn met ‘weg’ werkwoorden als ‘gaan’ en ‘komen’ verbonden. Mensen gaan op weg en zijn onderweg.
b.Om van de ene naar de andere plaats of plek te gaan, zijn gebaande wegen, paden en straten onmisbaar. De reden waarom de bijbelse mensen zich verplaatsen, kan verschillen: uitvoering van een opdracht, diplomatie, staatsbezoek, bezoek aan familie, oorlogvoering, handel drijven, pelgrimage, vluchten, terugkeer naar thuis of op zoek naar nieuw land. De ene keer gaat het om een korte, de andere keer om een lange afstand (Gen. 45:23; 30:36; Joz. 9:13). Deze tochten zijn verre van veilig; er is altijd het gevaar van wilde dieren (1 Kon. 13:24; Spr. 22:13) en rovers (Luc. 10:30). Paulus somt een reeks van gevaren onderweg op (2 Kor. 11:26). Sommige wegen hebben een naam, bijvoorbeeld de weg naar Sur (Gen. 16:7), de Koningsweg (Num. 21:22), de Zeeweg (Jes. 8:23). Men spreekt van een sabbatsreis, ruim 800 meter (Hand. 1:12), en van een dagreis (Luc. 2:44). De steden kennen straten (Spr. 7:8; Luc. 10:10). De dorpen hebben meestal geen straten, maar stegen; soms zijn die stegen modderig (2 Sam. 22:43). In elk geval mogen we het wegennet uit de bijbelse tijd niet vergelijken met ons moderne wegennet, hoewel later de Romeinen veel geïnvesteerd hebben in goede wegen.
c.In de Oudheid speelde een groot deel van het openbare leven zich af op straat. Vooral op het plein van de stad, veelal een brede ruimte bij de stadspoort. Daar ontmoeten mensen elkaar, daar loopt en zit de leraar met zijn leerlingen, daar wordt recht gesproken en wijsheid verspreid.
d.Niet alleen mensen, ook de godheid reist (1 Kon. 18:27). De God van Israël is voortdurend onderweg om zijn volk te leiden, voor te gaan, te roepen, aan te klagen en te redden (Deut. 1:33).
Beeldspraak en symboliek
a.Zeer frequent, in het bijzonder in de wijsheidsliteratuur en de psalmen, verschijnt de weg in overdrachtelijke zin. In de bijbel is de kernvraag niet zozeer ‘Wie ben jij?’, maar veel meer deze: ‘Welke weg ga jij?’ Aan de weg die iemand gaat, kunnen we aflezen wie hij is. Zijn gedrag, zijn keuzes, zijn manieren, zijn handel en wandel tekenen zijn weg. Elke weg leidt ergens heen, er bestaat geen weg die nergens heenleidt. In het bijbelse denken is het bewandelen van een weg even belangrijk als de plaats waarheen de weg leidt. Gaan en doel vallen min of meer samen. Aldus brengt de weg-symboliek de menselijke existentie verstaanbaar in beeld. Die symboliek leent zich er erg goed voor om leeren groeiprocessen te schetsen. Wie zich op een weg begeeft, is in beweging. Wie in beweging is, kiest in zekere zin voor verandering. Wie de verandering niet schuwt, verwacht en verlangt het ‘andere’ in zijn of haar leven. Daarom bruist de weg-symboliek van dynamiek.
b.Om de mens te helpen de juiste keuze te maken, tekent de bijbel het beeld van de twee wegen. In allerlei variaties komt dit beeld naar voren. We horen – negatief – van kromme, goddeloze, verderfelijke, zondige en doodlopende wegen (Gen. 6:12; Deut. 28:29; 1 Kon. 16:26; Jes. 59:7; Jer. 12:1; Judas 11). Deze wegen, deze levenswandel eindigt zonder toekomst; het is het bestaan zonder God. We horen eveneens – positief – van rechte, vredevolle, waarheidsgetrouwe en rechtvaardige wegen (Jes. 59:8; Ps. 23:3; Spr. 14:12; 2 Petr. 2:2, 21). De symboliek van de twee wegen kunnen we dus aan de hand van twee tegenovergestelde kernwoorden nader uitwerken: recht en krom, barmhartig en hardvochtig, waarheid en leugen, vrede en strijd, nauw en wijd, licht en duisternis. Al deze contrastwegen verwijzen naar het hoofdcontrast: leven en dood. De weg die men kiest, bepaalt de inhoud van het menselijk leven. De dichter van Psalm 1 stelt het scherp: de ene weg leidt naar het leven, de andere voert naar de dood. Het beeld zegt: pas op, het leven, jouw leven kan twee kanten uit! Door het zo scherp te tekenen, prikkelt dit beeld de mens na te denken over zijn gedrag en keuzes. Kiest hij voor een levenswijze die niet spoort met Gods wil, dan loopt zijn weg dood. Laat hij zich leiden door de geboden van God, dan is hij verzekerd van echt leven (Deut. 5:33; Ps. 119:105). Jezus stelt het beeld van de twee wegen nog scherper, als Hij spreekt over de smalle en brede weg (Mat. 7:1314). Het gaan van de smalle weg is metafoor voor het volgen van Jezus. Die weg moet je zoeken te midden van allerlei andere wegen. Jeremia geeft dat goed aan, wanneer hij de Joden als een groep reizigers schetst die op een kruispunt staan en moeten beslissen welke weg ze te volgen hebben. Met dit beeld wekt de pro feet het volk Juda op goed na te denken welke richting zij zullen nemen (Jer. 6:16; vgl. 18:15).
c.Hoe indrukwekkend spreekt Psalm 119 keer op keer over de weg als metafoor voor Gods geboden, wil en plannen. De wegen en paden van God symboliseren zijn wil en handelen. Zijn wil komt naar voren in de geboden. Zijn handelen verschijnt bovenal in de bevrijding die Hij bewerkstelligt. De paden door de wateren -water is beeld van dreiging – waarover de dichter zingt, verbeelden de bevrijdende uitweg uit Egypte naar de woestijn; deze weg leidt uiteindelijk naar het beloofde land (Ps. 77:20). De wegen van de Heer zijn hoger dan de menselijke wegen (Jes. 55:9). Anders gezegd: het denken en doen van de Heer vormt een tegenstelling van het menselijk denken en doen. Zijn wegen -daden – zijn recht en betrouwbaar (Deut. 32:4; Mar. 12:14). Het komt er voor de mens op aan die wegen te bewaren. Bewaren is volgen, doen, handelen overeenkomstig die wegen; hetzelfde geldt voor het wandelen op die wegen (Gen. 18:9; 1 Kon. 2:3). God kent de wegen van de mens, Hij heeft weet van zijn doen en laten, Hij ziet de sporen die de mens trekt (Ps. 139:3; 142:4; Spr. 5:21). Zoals Gods wegen kernen van Gods wezen ontvouwen, zo onthullen de wegen van de mens kernen van het menselijke wezen.
d.Wij overdrijven niet als we het overgrote deel van het Oude en Nieuwe Testament typeren als ‘verhalen van mensen op weg’, waarbij het letterlijk en overdrachtelijk op weg zijn vaak met elkaar zijn verbonden. Abrahams verhaal begint met de roep weg te trekken uit zijn land (weg van zijn zekere bestaan) en eindigt met de opdracht zijn zoon naar de berg te brengen (weg van zijn zekere toekomst). ‘Ga…’, klinkt het; en het antwoord ‘Hier ben ik’ concretiseert de aartsvader door op te staan en te gaan (Gen. 12; 22). Israëls identiteit staat in het teken van weggaan en terugkomen. Naar Egypte, uit Egypte; in de woestijn, uit de woestijn. De weg naar het beloofde land is lang en zwaar; die weg moeten Israël en in dit volk alle volken bevechten.
Ook Jezus’ leven en werk wordt geschilderd binnen de weg-symboliek. Hij is telkens onderweg. Reeds vóór Hij aan het werk gaat: al voor zijn geboorte is Hij op reis; meteen na zijn geboorte daalt Hij met zijn ouders af naar Egypte; alvorens Hij met zijn werk begint, trekt Hij de woestijn in. Jezus’ optreden vindt onderweg plaats. Hij maakt zijn volgelingen daarvan deelgenoot.
Zij lopen achter Hem aan, volgen zijn spoor, leren al gaande te doen wat Jezus doet. De evangeliën bouwen hun verhaal in grote lijnen op rond de tocht van Jezus en zijn leerlingen naar Jeruzalem.
Vooral Lucas, zowel in het evangelie als in Handelingen, toont een bijzondere aandacht voor de weg-symboliek. De weg van Jezus is een weg van vrede (Luc. 1:79), van leven (Hand. 2:28), van behoud (16:17). De leer van Jezus’ volgelingen geldt als de weg en na Jezus hemelvaart heten zijn volgelingen die van de weg (9:2). Deze karakterisering is veelzeggend: het christendom is hier geen dogmatisch systeem, geen doorwrocht en geordend gedachtegoed. Het is een wég, met als kenmerken: proces, groei en dynamiek. En dat kleurt de christenen. In dit verband mogen we niet onvermeld laten het bekende woord van Jezus: ‘Ik ben de weg en de waarheid en het leven’ (Joh. 14:6). De laatste twee begrippen zijn nadere duiding van het eerste begrip. De wijze waarop Jezus aanwezig is, is betrouwbaar en schenkt het echte leven. Deze weg is een wijze van zijn (vgl. Ex. 3:14). Zijn weg is zijn wezen, namelijk de liefde, het hart van de Tora. Aldus is Hij de weg tot de Vader. We keren terug naar het Lucas-evangelie. Dit evangelie is gecomponeerd rond de reizen van Jezus: door Galilea en Judea, naar Jeruzalem, en het verblijf in en rond Jeruzalem (respectievelijk (3:1-9:50; 9:51-19:27; 19:28-24:53). Hetzelfde geldt voor de opbouw van Handelingen, waarin de reizen van Paulus het gebinte vormen. Verschillende essentiële gebeurtenissen vinden ‘op de weg’ en ‘onderweg’ plaats, wat meer dan letterlijke betekenis heeft (Luc. 10:25-37; 17:1119; 24:13-35; Hand. 8:26-40; 9:1-19; 10:1-48). Onderweg raken Gods boden en Geest de mens aan en leidt Hij hem op zijn levensreis. De mens wordt geroepen op te staan, in beweging te komen en Gods aanraking en leiding toe te laten.
e.De uitdrukking ‘gebaande wegen’ beklemtoont het element van de ruimte. Wanneer de belofte van de gebaande wegen klinkt, wordt aangekondigd dat God levensruimte zal scheppen. Geen obstakels, geen barricades op de weg. Een en al perspectief. Wegen ontstaan niet zomaar, zij moeten worden aangelegd. ‘Effen de weg voor mijn aangezicht,’ bidt de dichter (Ps. 5:9). Hij bedoelt: maak ruimte in mijn leven voor uw wil. De mens in wiens hart gebaande wegen zijn, is de mens die in de lijn van de traditie pelgrimeert naar Jeruzalem om de Eeuwige te ontmoeten (Ps. 84:6). De gebaande weg leidt tot vrijheid en redding. Deze weg kan heilig zijn, zoals Jesaja meldt (35:8). Zo’n heilige weg is een bijzondere weg die de verlosten naar het hart van Gods werkelijkheid voert, naar Sion. f De weg komt ook voor als metafoor voor kracht en macht. Vertrouwen op eigen wegen, duidt het vertrouwen op eigen macht (Hos. 10:3). Zingen van Gods weg, betekent zijn macht bezingen (Ps. 138:5). Als de volkeren Gods weg kennen, wat ooit zal gebeuren, dan erkennen zij zijn heerschappij (Ps. 67:3). Maar vooralsnog vormen de wegen van de volkeren een bedreiging voor Israëls identiteit (Jer. 10:2). Wie aan de kant van de weg terechtkomt, verkeert in machteloosheid. Hij of zij is letterlijk en figuurlijk een randfiguur (Gen. 16:7; Luc. 10:30-34).
g.Spreuken stelt de wijsheid voor als een persoon, door de Heer geschapen. Ja, van al Gods wegen, dat zijn Gods scheppingen, is zij het begin. Niet alleen in tijd, ook in belangrijkheid. De wijsheid is de weg der wegen (8:22; vgl. Jezus’ woord in Johannes 14:6). Zij vormt de basis van alles wat dient tot geluk en tot vervuld bestaan (Spr. 4:11).
h.Wanneer iemand ‘de weg van de (gehele) aarde’ gaat, doet of ondergaat die persoon iets wat algemeen menselijk is. Dat kan doelen op geslachtsgemeenschap (Gen. 19:31), of op de maandelijks menstruatie (Gen. 31:35), of op het sterven (1 Kon. 2:2).
i.De pelgrimstocht is een oeroud symbool om het verlangen naar zin en contact met de werkelijkheid achter de zichtbare werkelijkheid vorm en inhoud te geven. In alle tijden zijn er individuen en groepen geweest die op reis gingen om zich te bezinnen. Zij zochten inzicht en geestelijke groei. Hun reis verbeeldt hun levensweg. Vandaag gebeurt dat nog steeds. Joden trekken naar Jeruzalem, christenen naar Santiago de Compostela en Lourdes, moslims naar Mekka, hindoes naar Ayodhya en de Ganges… Ook de bijbelse mens kent de waarde van de pelgrimstocht. Er bestaan zelfs liederen die we als ‘pelgrimsliederen’ typeren, zoals Psalm 84. De reis heeft het bezoek aan het heiligdom, bovenal het Jeruzalemse, ten doel. Vaak is dat bezoek gekoppeld aan de viering van een belangrijk feest (Gen. 35:1-15; Ex. 23:14-17; Ps. 42:5; Mar. 14:12-16; Hand. 2:5-11). In het laatste der dagen verwacht Israël een alomvattende bedevaart naar Sion (Jes. 2:1-5; Zach. 14:16). In dit beeld van optrekkende volkeren naar de navel der aarde putten gelovigen hoop en moed in moeitevolle dagen en in tijden van verdeeldheid. j. De apocalypticus Johannes drukt de schoonheid en heelheid van de toekomst uit met de symboliek van gouden straten in het Nieuwe Jeruzalem (Op. 21:21). Hij gebruikt de schitterende en kostbare stof voor die dagen, goud, om het volmaakte bestaan te verbeelden. Doorzichtig zijn de straten, zoals de gehele stad. Alles verwijst naar heil. Even later ziet hij midden op straat een stroom ontspringen (22:2): het openbare leven is vervuld met stromen, dat wil zeggen, met goddelijk leven. Stad en tuin vormen een eenheid.
k.Een plein symboliseert allereerst openbaarheid. Het plein als open terrein onthult hetgeen de auteur daar situeert; elke omsluiering valt weg. In Klaagliederen zien we hongerige en uitgebluste kinderen (2:11-12). De zanger geeft met dit tafereel de hoge nood van het geteisterde Jeruzalem aan. Door hongerige kinderen op het plein te tekenen komt de ellende ongekend sterk tot uiting. Normaal is het beeld van een plein met spelende kinderen. Zacharia schetst het visioen van vrede en welvaart, onder meer door het beeld van oude mannen, vrouwen en kinderen zittend op het plein van Jeruzalem (8:4-5). Een plein symboliseert zowel buiten als binnen. Gezien vanuit de huizen (binnen), ligt het plein buiten. Aldus blijft de luiaard binnen, hij begeeft zich niet in het openbare leven (Spr. 22:13; 26:13). Gezien van buiten de stad vormt het plein het hart, het binnenste (Ps. 55:12). De profeet beschrijft de verstoorde verhoudingen door de betrouwbaarheid te personificeren; deze ‘vrouw’ struikelt op het plein (Jes. 59:14). Zó erg is het gesteld dat de betrouwbaarheid – basis voor vrede en ware ontmoeting – op het plein omvalt. Nota bene op het plein, bij uitstek de plaats voor ontmoeting!
Praxis
a.Liederen:
Liedboek: Psalm 1; 18; 25; 27; 32; 37; 49; 71; 73; 84; 94; 95; 119; 139; Gezang 11; 20; 22; 23; 25; 47; 54; 59; 69; 73; 75; 171; 305; 335; 399; 405; 427; 438; 441; 442; 459; 461; 463; 473; 484; 489; 20; Alles II: 3; 6; Bijbel I: 80; II: 44; Droom: 25; 28; Eerste: 6; 16; 20; Eva I: 17; Evangelie II: 25; III: 10; Gezegend: 5; 6; 24; 76; 77; Hoop: 87;Land: 21; 22; Liefde: 54; Liturgie: 539; 655; Zingend V: 78; VI: 19; 77; Zolang: 49. b. Poëzie:
Remco Campert, Dichter, Amsterdam 1995, blz. 87: ‘Gaan’. Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1980, blz. 341: ‘Grüsz Gott’. Van der Graft,Mythologisch, Baarn 1997, blz. 99-101: ‘Aangaande Abraham’; 263: ‘Waarheen’. Virgina Hamilton Adair, Gedichten, Baarn 1998, blz. 3637: ‘De Tocht’. Kees Harte (red.), God, mag ik eens bidden, Baarn, 1991, blz. 25: ‘Op zwerftocht’; ‘Reisgebed’. Muus Jacobse, Het oneindige verlangen, Nijkerk 1982, blz. 153: ‘De weg’. Gabriël Smit, Gedichten, Bilthoven 1975, blz. 209: ‘Wegen, straten, pleinen overal…’; 180-194: ‘Voor december. Advent. Intocht. Aankomst’. M. Vasalis, Gedichten, Amsterdam 1997, blz. 89: ‘Wandeling in de herfst’; 122: ‘Uittocht’.
c.Verwerking:
Via tal van invalshoeken kunnen we de weg-symboliek benaderen. Te denken valt onder andere aan: pelgrimage en bedevaart, reizen, kenmerken van snelweg en wandelpad, vertrekken en aankomen, heenweg en terugweg, levensmanieren, reisgidsen en landkaarten, stopen rustplaatsen, oase, kruispunten, wegwijzers, dwaalwegen, doolhof, labyrint, aan de kant van de weg geraken, oriëntatiepunt en perspectief. Elk van deze dingen voert ons naar een facet van onze levens- en geloofswegen. Ook wordt de geloofsweg van de christen wel beschreven als een lange pelgrimage, zoals John Bunyan in zijn De Christen- en Christinnereis. Zie ook de mystieke reis in Dante’s Goddelijke Komedie.