Wie ben je, Petrus?
In het Johannesevangelie is de positie van Petrus ten opzichte van Jezus niet eenduidig. Er komen verschillende kanten van hem naar voren. De meest pijnlijke kant is wel die van een leerling die zegt zijn meester niet te kennen. De scène staat beschreven in Johannes 18:15-18 en 18:25-27.
Jezus is zojuist opgepakt en wordt voorgeleid aan de hogepriester, eerst aan Annas die hem ondervraagt over zijn leerlingen en over zijn leer. Annas stuurt Jezus vervolgens naar Kajafas. Ik geef de tekst in een vrij letterlijke vertaling.
Simon Petrus was Jezus gevolgd en een andere leerling. Die leerling was een bekende van de hogepriester en hij ging tegelijk met Jezus de hof van de hogepriester binnen.
Petrus echter bleef buiten bij de poort staan. De andere leerling nu, de bekende van de hogepriester, ging naar buiten, sprak met de portierster en bracht Petrus naar binnen.
Het meisje aan de poort nu zei tot Petrus: ‘U bent toch niet ook een van de leerlingen van die mens?’
Hij zei: ‘Ik ben het niet.’
De knechten en de dienaren hadden een houtskoolvuur gemaakt, want het was koud, en stonden zich te warmen. Ook Petrus stond zich bij hen te warmen.
Simon Petrus stond zich te warmen. Zij dan zeiden tot hem: ‘U bent toch niet ook een van zijn leerlingen?’
Hij ontkende het en zei: ‘Ik ben het niet.’
Eén van de knechten van de hogepriester, die een verwant was van degene van wie Petrus het oor had afgeslagen, zei: ‘Ik heb u toch met hem in de tuin gezien?’Opnieuw ontkende Petrus het. En op dat ogenblik kraaide een haan.
(Johannes 18:15-18 en 18:25-27)
Terwijl Jezus over zijn leerlingen en over zijn leer wordt bevraagd, wordt Petrus precies op zijn leerling-zijn aangesproken, tot drie keer toe. De vragen komen steeds dichter op zijn huid. Het meisje aan de poort was niet in de tuin en kan hem dus niet echt herkennen. De knechten en gerechtsdienaren waren wel in de tuin, maar als groep spreken ze Petrus aan, er wordt geen persoonlijk gerichte vraag gesteld. De verwant van Malchus echter heeft Petrus gezien in de tuin, als een van Jezus’ leerlingen, en refereert daaraan. Petrus was letterlijk in aanraking geweest met Malchus. Hij kan er niet onder uit dat hij als leerling van Jezus herkend wordt. Toch blijft hij ontkennen.
Petrus durft zich niet als leerling van Jezus te laten kennen. Hij is bang. Jezus is gearresteerd, wat gebeurt er met zijn leerlingen?
Deze tekst is nauw verbonden met drie andere passages uit het Johannesevangelie. Het zijn scènes die steeds op een andere manier contrasteren met Petrus’ verloochening van Jezus: Johannes 13:36-38; Johannes 18:4-8 en Johannes 21:15-17.
In de eerstgenoemde passage, die zich afspeelt nadat Jezus met zijn leerlingen heeft gegeten en hen de voeten heeft gewassen, vraagt Petrus: ‘Waar gaat u naartoe Heer?’.
Jezus antwoordt: ‘Ik ga ergens naartoe waar jij nog niet kunt komen, later zul je mij volgen’.
Petrus protesteert: ‘Waarom kan ik u nu niet volgen Heer? Ik wil mijn leven voor u geven!’.
Jezus zegt dan: ‘Jij je leven voor mij geven? Waarachtig, ik verzeker je: nog voor de haan kraait zul je mij driemaal verloochenen’.
Hoe Petrus op deze woorden reageert, vermeldt de tekst niet. Maar ze zullen hard aangekomen zijn. Je zou zeggen: Petrus was gewaarschuwd, hij had ook heel goed op zijn woorden kunnen letten toen hij werd ondervraagd bij het houtskoolvuur. Maar pas toen de haan kraaide, herinnerde hij zich de woorden van Jezus die hij een paar uur geleden had gehoord.
De tweede passage die contrasteert met onze uitgangstekst, is Johannes 18:4-8. Hier gaat het niet om het contrast tussen Petrus’ woorden in verschillende situaties, maar om de tegenstelling tussen Petrus en Jezus, wanneer beiden op hun identiteit worden bevraagd.
Na de laatste toespraak van Jezus voor zijn dood gaat hij met zijn leerlingen naar de overkant van de Kidronbeek, waar een tuin is. Judas, die deze plaats kent omdat Jezus daar vaak met zijn leerlingen kwam, gaat er ook heen met de soldaten en dienaren van de overheid. De tekst vervolgt:
Jezus nu die alles wist wat hem zou overkomen, trad naar voren en zei tot hen: ‘Wie zoeken jullie?’.
Zij antwoordden hem: ‘Jezus de Nazoreeër’.
Hij zei tot hen: ‘Ik ben het’.
Ook Judas die hem overleverde, stond bij hen. Toen hij tot hen zei: ‘Ik ben het’, deinsden ze achteruit en vielen op de grond. Opnieuw vroeg hij hun: ‘Wie zoeken jullie?’.
Zij zeiden: ‘Jezus de Nazoreeër’.
Jezus antwoordde: ‘Ik zei jullie dat ik het ben; als u mij zoekt, laat hen gaan’.
(Johannes 18:4-8)
Driemaal klinken Jezus’ bevestigende woorden: ‘Ik ben het’. In de Johannes-Passion van Bach komt het verschil tussen Jezus’ woorden ‘Ik ben het’ en die van Petrus ‘Ik ben het niet’ heel pregnant tot uiting in de muziek. Het ‘Ich bins’ van Jezus heeft als toonafstand een kwart, in één stijgende lijn, wat een stevige zelfverzekerde indruk geeft (vergelijk de carnavalsroep ‘Alaaf’). Het ‘Ich bins nicht’ van Petrus draait er muzikaal gezien letterlijk omheen.
De laatste contrast-passage is Johannes 21:15-17 (hier in de NBV). Deze scène speelt zich af nadat Jezus is opgewekt uit de dood. Ook in deze tekst komt het getal drie terug.
Toen ze gegeten hadden, sprak Jezus Simon Petrus aan: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je mij lief, meer dan de anderen hier?’.
Petrus antwoordde: ‘Ja, Heer, u weet dat ik van u houd’.
Hij zei: ‘Weid mijn lammeren’. Nog eens vroeg hij: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je me lief?’.
Hij antwoordde: ‘Ja, Heer, u weet dat ik van u houd’.
Jezus zei: ‘Hoed mijn schapen’, en voor de derde maal vroeg hij hem: ‘Simon, zoon van Johannes, houd je van me?’.
Petrus werd verdrietig omdat hij voor de derde keer vroeg of hij van hem hield. Hij zei: ‘Heer, u weet alles, u weet toch dat ik van u houd’.
Jezus zei: ‘Weid mijn schapen’.
(Johannes 21:15-17)
Deze passage lijkt een rehabilitatie van Petrus te zijn na diens eerdere drievoudige verloochening van Jezus. Drie keer vraagt Jezus aan Petrus of hij hem liefheeft en geeft hem een opdracht in drievoud mee. Nu lijkt alles weer goed. Er zitten echter een paar kleine addertjes onder het gras, nauwelijks zichtbaar maar toch aanwezig voor wie goed kijkt, welgeteld zijn het er drie.
Jezus spreekt Petrus aan met zijn volledige naam ‘Simon, zoon van Johannes’. Deze naam had Jezus niet meer gebruikt sinds hij Simon bij hun eerste ontmoeting de nieuwe naam ‘Petrus’ had gegeven (1:42). Moet Petrus een nieuwe start maken? Krijgt hij een herkansing?
Waarom stelt Jezus zijn vraag drie keer? Petrus wordt er verdrietig van. De opdracht is toch niet telkens een andere? Alleen de woorden variëren: hoeden en weiden, schapen en lammeren.
Wat ook varieert, is de omschrijving van de liefde voor Jezus die Petrus moet bevestigen. Jezus vraagt twee keer: ‘Heb je mij lief?’ Petrus antwoordt dat hij van Jezus houdt. De derde keer neemt Jezus deze formulering over en Petrus antwoordt op gelijke wijze.
Het lijkt alsof Petrus niet helemaal kan beantwoorden aan het niveau van liefde dat Jezus van hem vraagt. Maar is er verschil tussen ‘liefhebben’ (agapaô in het Grieks) en ‘houden van’ (fileô) in het Johannesevangelie? Johannes gebruikt ‘liefhebben’ veel vaker dan ‘houden van’, zevenendertig tegenover dertien keer. En voor de ‘geliefde leerling’ wordt – op één keer na – ‘liefhebben’ gebruikt. Maar misschien moeten we de verschillen tussen deze woorden niet te zwaar aanzetten. Nadat Jezus hem heeft opgedragen: ‘Volg mij’ (21:19), volgt Petrus Jezus uiteindelijk in de dood. Zo wordt de belofte die Petrus aan Jezus deed in 13:36-38 toch nog bewaarheid.
Door Brouns-Wewerinke is exegeet Nieuwe Testament.