Menu

Premium

Wonderen

Alternatief bij 7e zondag van de herfst (2 Koningen 5,1-19a)

Bijbelwetenschappen

In de 65 jaar dat Elisa optreedt als profeet – langer dan enige andere profeet in Israël – zijn er achttien wonderen opgetekend, opnieuw meer dan bij welke andere profeet dan ook. Het verrichten van wonderen komt in het Eerste Testament al voor in het boek Exodus. In de boeken Koningen worden die wonderen door Elia en Elisa echter niet aan groepen mensen verricht, of aan het volk, maar aan individuele personen. Er was simpelweg niet meer een heel volk dat trouw bleef in het geloof, alleen nog een enkeling.

In de dagen van Elia en Elisa staat het vertrouwen in de Ene onder druk, vooral in het Noordrijk. Voor de mensen in Israël is de tempel in Juda ver weg, zo niet onbereikbaar. De Baälsdienst is de overheersende godsdienst. Het verrichten van wonderen aan die enkelingen was daarom des te belangrijker. Het sterkte het vertrouwen van die enkeling in de Ene en hield het in een gebied vol afgodendienst in leven.

Een jong meisje

Ook het wonder van de genezing van Naäman moet tegen deze achtergrond van collectieve afgodendienst worden gezien, ter versterking van het vertrouwen van de enkeling in de God van Israël. Wat dit wonder uniek maakt, is dat deze enkeling niet behoort tot het volk van Israël, maar tot Aram (Syrië), dat strijd voerde tegen Israël. Je kunt zeggen: Gods wegen zijn ondoorgrondelijk, maar dat gaat voorbij aan de ware reden, namelijk hoe slecht het binnen Israël zelf gesteld was met trouw aan en vertrouwen in de Ene.

De hier bedoelde enkeling Naäman lijdt aan een huidaandoening die hem onrein maakt. Het Hebreeuwse tsa‘arat wordt sinds de Septuaginta foutief vertaald met melaatsheid, een fout die in de NBV21 en de NB is rechtgezet. Bij tsa‘arat gaat het om een aantasting van de relatie met de Ene, die zichtbaar wordt in een verandering bij personen in hun verschijning, hun kleren en hun huid.

Er is nog een enkeling betrokken bij het wonder: een jong meisje dat door benden van Aram op een van hun strooptochten in Israël is meegevoerd. Zij is vertrouwen blijven houden in de Ene en spreekt tot haar meesteres van genezing: ‘Ach, kon mijn meester maar eens naar de profeet in Samaria gaan, die zou hem wel genezen’ (2 Kon. 5,3). Rasji wijst erop dat het hier gebruikte Hebreeuwse woord voor ‘genezen’, ’asaf (2 Kon. 5,3.6.7), ‘verzamelen’ betekent: het isolement van zijn onreinheid wordt opgeheven.

De woorden van het meisje leggen een lange weg af. Ze bereiken via haar meesteres uiteindelijk de koning van Israël. Een minstens zo lange weg legt de legeroverste af. Uit zijn hoogverheven positie moet hij afdalen. Anders dan hij dacht in zijn zelfgenoegzame ‘vereenzaampje’, komt de profeet voor zijn genezing niet eens voor hem zijn huis uit.

Een jonge jongen

De opdracht om zichzelf te wassen in een voor hem onbeduidend riviertje – de rivieren Abána en Parpar klinken toch heel wat chiquer – kun je nauwelijks een afdaling, of onderdompeling noemen (‘Jordaan’ komt van jarad, ‘afdalen’). Maar wél dat hij dat in weerwil van zijn arrogantie toch doet en uitvoert wat de profeet hem heeft opgedragen. Wie lijdt aan hooghartigheid en dat negeert, vindt genezing. De aantasting van zijn huid verdwijnt omdat zijn relatie met God niet langer is aangetast door zijn hoogverheven gedrag. Dat zijn huid wordt als die van ‘een jonge jongen’ verwijst natuurlijk naar dat ‘jonge meisje’ met wie het begonnen is.

Positionering voor Gods aanschijn

Het wonder van genezing betekent meer dan dat het weggevreten vlees onder zijn huid terugkeerde, en dat zijn huid glad en glimmend werd als van een jong mens. De diepere laag is dat een krijgsgevangene en een krijgsheer, twee mensen van een verschillend volk – een grotere afstand tussen beiden is niet denkbaar – in dezelfde relatie komen te staan tot de Ene, als jonge mensen, vol belofte en blakend van vertrouwen. Noch de last van het meisje, haar kerkering, noch de zwaarte van de legeroverste, het paardenspul en zijn wagenpark, staan een relatie met de Ene in de weg. De mens, hetzij in de laagte hetzij in de hoogte, kan zich opnieuw positioneren door ‘voor God te gaan staan’.

Dat dit niet zo eenvoudig is, bewijst Naäman, die na zijn genezing met heel zijn legerkamp terugkeert naar de man Gods en zich ‘positioneert voor zijn aanschijn’ en zegt: ‘Zie toch, ik weet nu dat er geen God is op heel de aarde dan in Israël; nu dan, neem toch van uw dienaar een gift aan!’ (2 Kon. 5,15). In die tijd had je nog geen gedragscodes voor de beroepsgroep van de profeten. Maar hoor wat de profeet zegt als hij de gift weigert: ‘Zo waar de Ene voor wiens aanschijn ik sta leeft, als ik íets aanneem!…’ De code voor zijn gedrag meet de profeet af aan zijn positionering: dat hij met zijn dienst voor Gods aanschijn staat.

Geen gift aannemen

Zijn afwijzing van de gift klinkt net zo jeugdig en krachtig als de woorden van het jonge meisje. De legeroverste begrijpt het uiteindelijk; hij vraagt grond van Israël mee voor een altaar en zweert nooit meer te offeren aan andere goden dan de Ene. Dat de knecht Gechazi in wat volgt (zie de lezing van 6 november, p. 53) alsnog aan Naäman een gift vraagt, komt hem duur te staan. De gift was volgens Rasji door Elisa geweigerd, omdat de prijs van afgoden ermee verbonden was. Het aannemen ervan zou het vertrouwen in de Ene aantasten. Dat wordt feilloos aangetoond als Gechazi de gift alsnog aanneemt. Er gebeurt dan wat zo vaak gebeurt bij mensen die eigen gewin nastreven: hij staat niet langer goed gepositioneerd voor God. Zijn uiterlijk verandert, en jawel: zijn huid wordt aangetast… (2 Kon. 5,27).

Deze exegese is opgesteld door Henk Schoon.

Wellicht ook interessant

Premium

De eenheid bewaren

In Exodus 19,1-11 klinken woorden die te maken hebben enerzijds met Gods heilsdaden, anderzijds met het antwoord van mensen op die heilsdaden. ‘Met eigen ogen hebt gij gezien hoe Ik ben opgetreden tegen Egypte’ (19,4). Eerst wordt gesproken over Gods handelen in de geschiedenis, hoe Hij zijn oog heeft laten vallen op dat ene volk. Maar tegelijk wordt ook van dat volk iets gevraagd. Niet ‘teruggevraagd’. Dat zou inhouden dat we werken met het principe: voor wat hoort wat. Neen, van de mens, van het volk wordt gevraagd dat men het verbond zal onderhouden.

Premium

Laat hen allen één zijn

In Exodus 19 lezen we hoe de Israëlieten zich moeten heiligen om de Eeuwige te ontmoeten bij de heilige berg. Psalm 68,1-14 bezingt hoe de Eeuwige in al zijn macht en grootheid zijn vijanden verplettert, maar met een milde regen nieuwe kracht schenkt aan zwakken. Wie uit die kracht put is als een boom aan stromend water, zegt Psalm 1. In twaalf woorden vat 1 Johannes 5,11 het evangelie samen: ‘God heeft ons eeuwig leven geschonken en dat leven is in zijn Zoon.’

Nieuwe boeken