Menu

Premium

Zachte stemmen in de marge

De bijdrage van religieuze instellingen aan het publieke debat over integratie

Het thema islam en integratie houdt de gemoederen bezig. Sinds het einde van de jaren negentig wordt in Nederland heftig gediscussieerd over tal van onderwerpen die met dit thema verbonden zijn. Een kleine greep: Mag een griffier zichtbare islamitische symbolen dragen? Mogen politieagenten hun ambtseed afleggen op de Koran? Moeten in Nederland islamitische feestdagen in de kalender worden opgenomen? Hoe is de verhouding tussen verbod op godslastering en het recht op vrijheid van meningsuiting? Mag de overheid gebruik maken van bestaande religieuze netwerken in haar poging radicalisering tegen te gaan? Vormen islamitische organisaties een obstakel in het proces integratie van moslimmigranten, of functioneren ze juist als een voertuig van emancipatie en inburgering? Zijn islam en geweld onlosmakelijk met elkaar verbonden?

In publicaties over het integratiedebat in Nederland is tot nu geen aandacht besteed aan de bijdragen die religieuze groeperingen hebben geleverd aan dat debat.
[1]
In dit artikel staan die bijdragen juist centraal. De twee leidende vragen zijn welke rol religieuze groeperingen tot nu toe hebben gespeeld in het nationale publieke debat over integratie en op welke manier zij (eventueel) daar een meer constructieve bijdrage aan zouden kunnen leveren. De aandacht gaat uit naar de bijdragen van de Rooms-Katholieke Kerk (RKK), de Protestantse Kerk in Nederland (PKN; resultaat van de fusie in 2004 van de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk, die voordien de ‘Samen op Weg’-kerken vormden), de Raad van Kerken in Nederland (RvK), evangelische organisaties en moskeeorganisaties. De focus valt op religieuze organisaties, in de zin van organisaties waarin de religieuze viering centraal staat, en hun koepelorganisaties.

Om de twee hoofdvragen te beantwoorden, staan we eerst kort stil bij de termen ‘publiek debat’ en ‘integratie’. Vervolgens schets ik in vogelvlucht het landelijke integratiedebat in Nederland. Daarna komt de vraag aan de orde welke bijdragen religieuze groeperingen tot nu toe hebben gegeven aan dat debat. Aansluitend reflecteer ik op de vraag waarom hun bijdrage gering is en of en hoe zij eventueel een (meer) constructieve bijdrage zouden kunnen leveren. Het geheel wordt afgesloten met een korte samenvatting en een afrondende opmerking.

Het artikel is gebaseerd op literatuurstudie, de bestudering van documenten afkomstig van de genoemde verschillende religieuze groeperingen plus enkele interviews.
[2]

Enkele kernbegrippen

Wat is een publiek debat? In het voetspoor van Jürgen Habermas zouden we een publiek debat kunnen omschrijven als een machtsvrije, openbare, open en vrije gedachtewisseling over zaken van algemeen belang.
[3]
Een belangrijk bezwaar tegen deze definitie is evenwel dat de ideale situatie die daarin wordt aangeduid in de praktijk niet voorkomt en een debat altijd plaatsvindt in een context die doordrongen is macht. Bovendien wordt ze gevoerd door individuen en instellingen die niet schromen macht en (retorische) middelen aan te wenden om de agenda, inhoud en richting van het debat te bepalen. We kunnen een publiek debat derhalve beter zien als een strijdperk waarin verschillende partijen strijden om discursieve macht.
[4]
Van discursieve hegemonie is sprake als actoren erin slagen de agenda en de toon van het debat te bepalen en andere partijen zich genoodzaakt voelen hun inbreng daarop af te stemmen.

In het publieke debat in Nederland over integratie staan – schematisch weergegeven – twee partijen diametraal tegenover elkaar, te weten ‘pluralisten’ en ‘assimilationisten’.
[5]
Tot de categorie pluralisten rekenen we commentatoren en politici, zoals Willem Breedveld, Hans Goslinga, Job Cohen, Piet Hein Donner, Kees Lunshof, Van Doorn, Bas Heijne, Doekle Terpstra en Anil Ramdas en tot de categorie assimilationisten opiniemakers, zoals Frits Bolkestein, Pim Fortuyn, Ayaan Hirsi Ali, Rita Verdonk, Geert Wilders, Sylvain Ephimenco, Paul Frentrop, Chris Rutenfrank, Wessel te

Gussinklo, Afshin Ellian, Hans Jansen en Herman Philipse. Overigens bestaan er tussen de publicisten binnen elk van deze partijen behoorlijke verschillen in standpunt.

De twee partijen zijn te zien als de dragers van twee tegengestelde en concurrerende discoursen, dat wil zeggen: “specific ensembles of ideas, concepts, and categories that are produced, reproduced, and transformed in a particular set of practices and through which meaning is given to physical and social realities.”
[6]
Het centrale onderwerp van het debat is integratie, waarbij het gaat om de vraag hoe allochtonen – en vooral diegenen die afkomstig uit moslimlanden – en autochtonen ondanks verschillen in positie en achtergrond op een vreedzame en gelijkwaardige manier met elkaar kunnen samenleven. In het debat valt de nadruk op de sociale en culturele dimensie van integratie. De hamvraag is hoeveel vrijheid moslimmigran- ten, individueel en collectief, mogen hebben om hun religieuze identiteit in het publieke leven te uiten en vorm te geven. De pluralisten staan daar positief tegenover omdat ze bijvoorbeeld veronderstellen dat eigen moslimorganisaties de sociale emancipatie van moslims bevorderen, terwijl de assimilationisten daar juist tegen zijn. Zij gaan ervan uit dat de culturele en religieuze achtergrond van migranten een obstakel vormt voor integratie en eisen derhalve van migranten dat zij zich aanpassen aan de heersende kernwaarden en gedragspatronen in de publieke cultuur.

We moeten ons de discoursen niet voorstellen als statische gegevens; zij zijn wel degelijk onderhevig aan verandering. Zo heeft sinds de jaren ’90 zich in het assimilatiediscours een duidelijke verscherping in standpunten voorgedaan, lopend van de opvattingen van Frits Bolkestein tot en met die van Geert Wilders.

De ontwikkeling van het integratiedebat

In Nederland heeft zich sinds de jaren negentig een stevig debat ontwikkeld over de integratie van moslimmigranten.
[7]
In 1991 werd dit debat aangezwengeld door de toenmalige fractievoorzitter van de VVD Frits Bolkestein die in een artikel in De Volkskrant (12 september) stelde dat de overheid in haar beleid ten aanzien van moslimmigranten sterker dan tot dan toe westerse waarden als leidraad diende te nemen. Zes jaar later publiceerde Pim Fortuyn het boek Tegen de islamisering van onze cultuur. Nederlandse identiteit als fundament
[8]
, waarin hij nadrukkelijk stelling nam tegen het cultuurrelativisme in Nederland en waarschuwde voor de opmars van de islam. Ondanks deze pleidooien voor een assimilatiepolitiek, overheerste in de jaren negentig het pluralismediscours waarin veel aandacht was voor de sociaal-economische dimensie van integratie.

In 2000 barstte de discussie in alle hevigheid los met de publicatie van essay Het multiculturele drama door de PvdA-er Paul Scheffer (NRC Handelsblad, 29 januari). Hij zag een tweedeling in de Nederlandse samenleving ontstaan tussen autochtonen en ‘hele generaties allochtonen’ en relateerde dit ‘drama’ aan de ene kant aan een ‘gemakzuchtig multiculturalisme’ onder autochtonen die niet het lef hebben een ‘wij’ te zijn en aan de andere kant aan de cultuur in islamitische kring. Na 11 september 2001 en de komst van Pim Fortuyn in de politiek als de gekozen leider van Leefbaar Nederland (LN) nam de scherpte van het debat verder toe. Fortuyn maakte zich sterk voor de Nederlandse soevereiniteit tegen de dreiging van de groeiende invloed van de EU in en de dreigende ‘islamisering’ van de Nederlandse samenleving. Op 6 mei 2002 werd hij vermoord. Zijn partij, de Lijst Pim Fortuyn (LPF), werd tijdens de verkiezingen van 15 mei met 26 zetels de één na grootste partij van Nederland.

De twee meest prominente figuren in het debat sinds 2002 zijn ongetwijfeld Ayaan Hirsi Ali en Geert Wilders. Tot haar vertrek naar de USA in augustus 2006 trok Hirsi Ali in Nederland onvermoeibaar ten strijde tegen de ‘zuivere’ islam en zette zij zich in voor de positie van de onderdrukte vrouw in de islam. Dit was ook het thema van de film Submission die zij in 2004 samen met de regisseur Theo van Gogh maakte. Op 2 november 2004 werd Theo van Gogh vermoord door Mohammed Bouyeri, een jonge man die opgegroeid was in een Marokkaans-Nederlands gezin. Na doodsdreigingen door extremistische moslims moest Hirsi Ali, evenals Geert Wilders, onderduiken. De sterkste anti-islamitische uitspraken zijn afkomstig van Geert Wilders. Zo vergeleek hij de Koran met Hitlers boek Mein Kampf (De Volkskrant 8 augustus 2007) en stelde hij dat de islam het Kwaad zelf is (HP/De Tijd, 12 december 2007). In 2004 verliet hij de VVD en in 2006 richtte hij vervolgens de Partij voor de Vrijheid (PVV) op die sindsdien met 9 zetels in de Tweede Kamer zit. Deze partij slaagt er tot nu toe in het debat over integratie in hoge mate te bepalen. Hoewel in het debat ook tegengeluiden te horen zijn van bijvoorbeeld vooraanstaande publieke figuren als Geert Mak, Job Cohen, Doekle Terpsta en Alexander Pechtold wordt de toon en de agenda van het debat de laatste jaren bepaald door de assimilationisten.

Als we de ontwikkeling van het integratiedebat sinds de eeuwwisseling in Nederland overzien, springen vijf punten in het oog: culturalisering, islamisering, een kritische benadering van de islam, hernieuwd nationalisme en een krachtig pleidooi voor assimilatie.
[9]

Wat allereerst opvalt, is dat de aandacht in het debat de afgelopen vijftien jaar verschoven is van sociaal-economische integratie naar culturele integratie. Er is sprake van culturalisering. Daarbij wordt cultuur – en dat geldt zowel voor de westerse als de islamitische cultuur – opgevat een vrij statistisch, monolithisch en afgebakend geheel. Er is sprake van reïficatie en essentialisering.
[10]

Verder wordt de cultuur van immigranten van Turkse of Marokkaanse herkomst in het publieke debat sterk vereenzelvigd met hun godsdienst, de islam. Men ziet de leef- en denkwijzen van migranten niet als de uitkomst van een poging een zinvol bestaan op te bouwen waarbij men elementen uit de culturen van het land en de regio van herkomst verbindt met elementen uit levensstijlen in Nederland, maar identificeert hun cultuur in hoge mate met de islam. Er is met andere woorden sprake van een islamisering van het publieke debat.
[11]

In het debat wordt de (geconstrueerde) islam door velen met afkeer afgewezen. Men ziet een scherp contrast tussen ‘de’ westerse cultuur en ‘de’ islam: ‘de’ westerse cultuur is verlicht, ‘de’ islam in duister gehuld, ‘de’ westerse cultuur is open, ‘de’ islam gesloten, ‘de’ westerse cultuur is tolerant, ‘de’ islam onverdraagzaamheid, ‘de’ westerse cultuur staat voor vrijheid en gelijkheid, ‘de’ islam voor onderdrukking en ongelijkheid, ‘de’ westerse cultuur neigt tot secularisme, ‘de’ islam tot fundamentalisme. De islamkritiek spitst zich toe op drie punten: de vermeende sterke verwevenheid tussen kerk en staat in de islam, het vrouwonvriendelijke en homovijandige karakter van de islam alsmede de autoritaire verhoudingen binnen islamitische gezinnen.

Wat verder opvalt, is dat in debat nationalisme als nieuw thema is opgekomen.
[12]
In de periode voor 2000 was het not done voor Nederlanders om zich voor te staan op de nationale identiteit. Dat verandert aan het eind van de jaren 1990. Vanaf die jaren keren in het publieke debat diverse opiniemakers zich tegen het cultuurrelativisme dat in Nederland vrij breed verspreid zou zijn en pleiten ze voor een krachtige beleving van de nationaal identiteit. Men maakt onder de Nederlandse staatsburgers onderscheid tussen ‘wij’ en ‘zij’, tussen ‘autochtonen’ en ‘allochtonen’, tussen ‘Nederlanders’ en ‘moslims’.

Tevens wordt in het publieke debat door velen gepleit voor assimilatie. Men verlangt van moslimmigranten dat zij respect tonen voor de kernwaarden van de (publieke) Nederlandse cultuur en zich die eigen maken. Omdat men de islam in essentie beschouwt als onverenigbaar met westerse waarden van democratie, vrijheid, gelijkheid en tolerantie, verlangt of eist men van moslims assimilatie. Om dit te stimuleren hanteert men onder andere het middel van islamkritiek. Die kritiek moet moslims de ogen openen voor de verwerpelijke kanten van hun godsdienst en hen ertoe aanzetten de Nederlandse of westerse kernwaarden over te nemen.

De rol van religieuze groeperingen in het debat

Welke bijdragen hebben religieuze groeperingen geleverd aan het debat over integratie? In 2007 verweet Minister Ab Klink de kerken dat zij compleet ontbreken in het maatschappelijk debat over integratie (Trouw, 29 augustus 2007). Klopt dit verwijt, zijn de kerken afwezig in het debat? Hoe stellen religieuze groeperingen zich daarin op en participeren ze daarin?

Alvorens op deze vragen in te gaan, is het van belang vast te stellen dat de kerken afzonderlijk of in het verband van de Raad van Kerken sinds de jaren ’70 tal van landelijke en lokale initiatieven hebben genomen met betrekking tot de omgang met moslimmigranten. Op plaatselijk niveau waren en zijn ze betrokken bij de opzet van cursussen over racisme, ondersteuning bij taalonderwijs, bijeenkomsten over asielbeleid, interreligieuze ontmoetingen, oude-wijken-pastoraat, vrouwenprojecten etc.
[13]
Sinds ‘9/11’ zijn in veel plaatsen platforms voor Religies en Levensbeschouwing actief. Hun aantal is de laatste jaren mogelijk wat afgenomen en wordt momenteel geschat op tussen de 25 en de 30
[14]
. Een voorbeeld van een landelijk georganiseerde activiteit is de migrantenweek, die in 1986 op initiatief van het rooms-katholieke Cura Migratorum van start ging en later, tot 2006, onder verantwoordelijkheid van de Raad van Kerken, jaarlijks werd georganiseerd.
[15]
Kerken spreken, vaak in het verband van de Raad van Kerken, regelmatig met vertegenwoordigers van islamitische organisaties. Tevens voeren ze overleg met bewindspersonen en politieke partijen over het nationale vluchtelingen-, asiel- en integratiebeleid.

Hoewel moslimorganisaties wellicht minder initiatiefvol zijn dan kerken op het terrein van interreligieuze ontmoetingen en integratieactiviteiten, zijn zij daar wel steeds actiever. “Veel moskeeën houden nu open dagen en proberen behalve de eigen aanhang ook niet-moslims in de buurt te bereiken door middel van lezingen en informatieavonden. Vooral de ramadan wordt aangegrepen voor open-huis-ontmoetingen en -activiteiten. De iftar-festiviteiten zijn gemeengoed geworden.”
[16]
Een opmerkelijke interreligieuze gebeurtenis was de bijeenkomst op 15 december de Domkerk te Utrecht ter ere van het 25-jarig regeringsjubileum van Koningin Beatrix. Na deze bijeenkomst zijn nog twee landelijke interreligieuze bijeenkomsten georganiseerd
[17]

Welke bijdrage leveren de religieuze instellingen nu aan het debat? Wat betreft de Rooms-Katholieke Kerk richten we de aandacht specifiek op de bijdrage van de Nederlandse bisschoppen. Hun standpunt over het vraagstuk van integratie komen we tegen in het herderlijk schrijven over migranten en vluchtelingen, getiteld Ik was vreemdeling, dat in 1998 en nadien in een geactualiseerde vorm in 2005 werd uitgebracht. Daarin pleiten zij nadrukkelijk voor een constructieve dialoog tussen allochtonen en autochtonen waarbij gestreefd wordt naar begrip en respect en ook naar wederzijdse verrijking en aanvulling. In een Open brief aan de Nederlandse samenleving (11 november 2004), kort na de moord op Theo van Gogh, spreken de bisschoppen de wens uit: “… dat wij het volhouden om een samenleving te zijn waarin grote tegenstellingen en verschillen van opvattingen, wellicht groter dan ooit, bestaan. Ook verworvenheden en zekerheden van de Nederlandse samenleving mogen onder kritiek worden gesteld.” Vrij onomwonden keren zij zich tegen het politiek populisme in Nederland. In een verklaring van mgr. De Korte, sinds 2006 bisschop-referent voor Kerk en Samenleving in de Nederlandse bisschoppenconferentie, staat:

‘De Europese verkiezingen liggen kort achter ons. De klassieke middenpartijen hebben zwaar tot zeer zwaar verloren. Winst is er vooral voor D’66 en de populistische partij van Geert Wilders, de PVV (…) Tegen die achtergrond zullen wij ons moeten verzetten tegen een heilloos “wij – zij” denken dat bij steeds meer Nederlanders aanhang vindt. De hoge criminaliteit onder jonge Marokkanen moet ons terecht verontrusten maar mag nooit leiden tot een ongenuanceerde aanval op dé Islam of dé moslims. Duidelijkheid lijkt vandaag te scoren maar het leven is veelal te complex voor extreme standpunten. We kunnen niet leven zonder nuances. De Kerk verzet zich in ieder geval tegen populistische politici die moslims collectief in de ban doen en van hen tweederangs burgers dreigen te maken.’

[18]

De standpunten van de bisschoppen hebben zich vooral verbreid in kerkelijke kring en hebben nauwelijks weerklank gevonden in de media. Alleen incidenteel trekken de bisschoppen daarin de aandacht. Zo wist mgr. Muskens de aandacht op zich te vestigen toen hij in het televisieprogramma Netwerk zei: ‘Waarom zouden we niet allemaal samen zeggen: We noemen God voortaan Allah?’ (vgl. NRC Handelsblad, Trouw 14 augustus 2007). In 2007 wijdden Elsevier (23 sptember 2007) en De Volkskrant (24 september 2007) artikelen aan het ‘exit-interview’ van kardinaal Simonis in het televisieprogramma Buitenhof waarin hij aan de ene kant aangaf de islam te zien als een wezensvreemd element in de westerse cultuur en aan de andere kant niet-moslims opriep zich in te leven in de waarden en normen van moslims.

De opstelling van de Protestantse Kerk in Nederland (en haar voorlopers) ten aanzien van het vraagstuk van integratie in de jaren ’90 vinden we terug in het bezinningsrapport Een multiculturele samenleving (1998) waarin het ideaal van een multiculturele samenleving wordt bevraagd en bevestigd. De commotie na de eeuwwisseling vormde in deze kerk aanleiding voor een verdere bezinning op het thema van de multiculturele samenleving wat resulteerde in het synoderapport Beeld en gelijkenis (2004) en een bijbehorende projectmap Multiculturele samenleving (2005). De eerste drie conclusies van het synoderapport luiden:

‘De kerk erkent en respecteert de culturele diversiteit in de samenleving zoals deze in de afgelopen jaren mede onder invloed van de immigratie is gegroeid. De kerk is tegelijkertijd voortdurend op zoek naar wat in die diversiteit samenbindend kan zijn en brengt dat in het openbare debat in. In het besef van haar eigen vreemdelingschap op aarde stelt de kerk zich open en laat zij zich verrassen door de (verhalen van de ) vreemdeling.’

[19]

Het bereik van deze publicaties bleef overigens ook beperkt tot de eigen kerkelijke kring. Iets meer aandacht in de media kreeg de kanselboodschap die de synode van de Protestantse Kerk in Nederland op 17 november 2004, na de moord op Theo van Gogh liet uitgaan ‘tegen extremisme én te hard kwetsen’ (Trouw, 19 november, 4 december en 10 december 2004). In 2009 bracht het Bezinningscentrum Protestantse Kerk in Nederland het boekje Verder dan dialoog. Een handreiking voor dialooggroepen uit dat de pers haalde (Trouw, 25 juni 2009).
[20]

De Raad van Kerken in Nederland, die in 1968 is opgericht en momenteel twaalf lidkerken telt, heeft in 1980 de werkgroep Pluriforme Samenleving opgericht. Deze werkgroep sprak zich in de nota Op elkaar aangewezen
[21]
ondubbelzinnig uit voor een rechtvaardige pluriforme samenleving waarin mensen zich op elkaar aangewezen (kunnen) voelen en juist migranten als gids worden gezien. In 2003 bracht de Raad de nota Op weg naar toekomst: een visie van kerken op migratie uit.
[22]
Tegen de achtergrond van het vurige publieke debat over integratie stelde de Raad in 2004 de projectgroep Integratie in, die in 2006 samen met de vereniging van migrantenkerken Samen Kerk in Nederland (SKIN) het studierapport Op elkaar aangelegd. Integratie en de rol van religie; een visie vanuit de kerken publiceerde.
[23]
Dit rapport werd gevolgd door de brochure Wij horen bij elkaar. Kerken, geloof en integratie, die bestemd is voor lokale groepen en gemeenten.
[24]
In het doorwrochte bezinningsrapport wordt het vraagstuk van integratie geanalyseerd in termen van sociale cohesie en burgerschap. Kerken en religie kunnen bijdragen aan het verminderen van spanningen en het integratieproces bevorderen. Het rapport pleit voor een oriëntatie op een ‘decent society’. Het distantieert zich op een aantal punten van het rapport Op elkaar aangewezen en legt een sterk accent op integratie als de gezamenlijke inspanning van autochtonen en migranten:

‘Inmiddels is duidelijk dat meer nodig is. Het voorgaande heeft dat onderstreept. Het gaat niet zozeer om ‘op elkaar aangewezen zijn’, maar eerder om positief, geïnteresseerd én kritisch ‘op elkaar betrokken’ zijn om samen te werken aan een bewoonbare samenleving. Het gaat er niet om dat we ons erbij neerleggen dat we ‘gedoemd tot kwetsbaarheid’ zouden zijn, maar het gaat om ‘samenwerken aan vertrouwen’, om ‘samen aan de slag’, wat onder andere ook inhoudt ‘met elkaar in de slag’. We zijn op elkaar aangewezen in de zin van ‘op elkaar aangelegd’, wat zowel liefdevolle betrokkenheid op elkaar inhoudt als wederzijdse respectvolle kritiek en confrontatie.’

[25]

Het bereik van dit document is, evenals dat van de voorgaande documenten, beperkt. In het jubileumboek Waakvlam van de Geest, ter ere van 40 jaar Raad van Kerken in Nederland, schrijft Hans Vermeer: ‘Maar er kan niet ontkend worden dat de Raad de laatste jaren, terwijl Nederland polariseerde, weinig hoorbaar was is het publieke debat over integratie.’
[26]

In de evangelische beweging lijkt integratie geen belangrijk thema te zijn. evangelische gemeenten en organisaties hebben tot nog toe dan ook geen bijdrage geleverd aan het publieke debat over deze kwestie. Zij lijken vooral geïnteresseerd te zijn in moslimmigranten als ‘doelwit’ van evangelisatie. Wel heeft de Evangelische Alliantie (EA), een platform van ruim honderd organisaties, zes kerkgenootschappen en enkele honderden gemeenten en persoonlijke deelnemers, in 2008 een bezinningsnota uitgebracht over de vraag hoe christenen met moslims dienen om te gaan, getiteld ‘Volmaakte liefde sluit angst uit’.
[27]
Daarin worden vier ‘bouwstenen’ genoemd voor een meer samenhangende visie op deze kwestie, te weten: “Ons burgerschap van twee rijken: op aarde en in de hemel; de veelkleurigheid van de mensheid, naar Gods bedoeling!; regels voor ons omgaan met vreemdelingen als medemensen; hoe dienen Christenen de geestelijke strijd te voeren?”
[28]
In de nota wordt nadrukkelijk gewezen op verschillen tussen de islam en het christelijk geloof, wordt vreemdelingenhaat onverkort veroordeeld en worden christenen opgeroepen moslims in woord en daad ‘iets van de Liefde van Christus’ te tonen.

De ‘traditionele’ moskeeorganisaties en hun koepels zijn doorgaans vrij terughoudend in hun bijdrage aan het publieke debat over islam en integratie.
[29]
(Douwes 2009). Zo mengen de Islamitische Stichting Nederland (ISN), die via het Directoraat voor Godsdienstzaken Diyanet een band heeft met de Turkse overheid en 140 moskeeën omvat, en de Unie van Marokkaanse Moslim Organisaties in Nederland (UMMON), die zegt zo’n 90 moskeeën te bundelen, zich nauwelijks in het debat. Hun prioriteit ligt bij de dienstverlening aan de eigen achterban.Wel geven zij bij incidenten verklaringen af, zoals na de moord op Theo van Gogh en het verschijnen van de film Fitna van Geert Wilders. In die verklaringen roepen zij op tot kalmte en geduld. In de Mededeling van de Islamitische Stichting Nederland naar aanleiding van Fitna staat:

‘Het beledigen van de Koran is tegenstrijdig met de mensenrechten en is een misdrijf, omdat het de vrede in de maatschappij verstoort. De Moslims dienen zich niet te laten meevoeren met dit soort provocaties en dienen hun reacties middels hun vertegenwoordigers bij de locale overheden en bij de bevoegde instanties kenbaar te maken; de Moslims dienen zich niet te laten provoceren en zich niet te laten uitlokken, zij moeten geduld tonen . Moge Allah met hen zijn die hun geduld bewaren.”

[30]

Ook de Stichting Islamitisch Centrum Nederland (SICN) – de Nederlandse organisatie van Suleymanlis die ongeveer 40 centra telt – draagt slechts in bescheiden mate bij aan het debat. De ULAMON, de organisaties van de Ahmadiyya-Lahore, profileert zich in de media als liberaal en vrouwvriendelijk en verwerft daarmee enige landelijke aandacht.
[31]

De belangrijkste uitzondering op de regel van terughoudendheid was tot voor kort de noordelijke tak van de Turkse Milli Görü§. Deze organisatie, waarbij ongeveer 35 centra zijn aangesloten, bestaat sinds 1997 uit twee koepelorganisaties: Milli Görü§ Noord-Nederland en de – Zuid-Nederlandse – Nederlandse Islamitische Federatie. De Noordelijke koepel werd tot voor enkele jaren geleden geleid door Haci Karacaer. Onder zijn leiding voerde ze een liberale koers en nam ze actief deel aan het maatschappelijke debat. Na zijn vertrek in 2006 maakte deze koers plaats voor een meer behoudende en naar binnen gekeerd opstelling. De in 2008 opgerichte Amsterdamse Nederlandstalige poldermoskee ambieert een voortrekkersrol in het maatschappelijke debat.

Alle genoemde moskeekoepels hebben zich begin 2008 geschaard achter het initiatief van Doekle Terpstra en Mohammed Sini, directeur Islam & Burgerschap, genaamd Benoemen en Bouwen, dat zich uitspreekt voor een open en tolerante Nederlandse cultuur.
[32]
Deze boodschap werd ook onderschreven door het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO), waarbij tien koepelorganisaties aangesloten zijn. Dit orgaan geeft regelmatig verklaringen af, soms afzonderlijk maar opmerkelijk vaak ook gezamenlijk met niet-islamitische instellingen. Zo heeft ze na de moord op Theo van Gogh gezamenlijk met het moderamen van de synode van de Protestantse Kerk in Nederland en de Contactgroep Islam en Overheid (CGI) de Verklaring voor de Samenleving uitgebracht en in 2009 gezamenlijk met de Raad van Kerken in Nederland en het Nederlands Verbond voor progressief Jodendom een ‘boodschap van vrede’.
[33]
In het kader van het uitkomen van de Fitna hebben vertegenwoordigers van het Contactorgaan Moslims en Overheid en onder meer de Raad van Kerken een gemeenschappelijke verklaring afgelegd over het verschijnen van deze film en een bezoek gebracht aan diverse religieuze leiders in Cairo op 24 maart 2008.
[34]

Als we de balans opmaken, dan blijken religieuze instellingen vooral op lokaal niveau actief te zijn op het vlak van integratie en interreligieuze dialoog. Hun bijdrage aan het publieke debat, zoals dat gevoerd wordt in landelijke kranten en weekbladen, is daarentegen gering. In het rapport Op elkaar aangelegd staat over de inzet van de kerken: ‘Kerken hebben zich de laatste jaren – het moet worden toegegeven – in dit debat naar buiten toe weinig geroerd.’
[35]
In dat debat stellen de religieuze groeperingen zich overwegend kritisch op ten opzichte van het heersende assimilatiediscours. Zij laten zich in hun opstelling vooral leiden door waarden als ‘respect’, ‘begrip’, ‘ontmoeting’ en ‘wederkerigheid’. De verspreiding van hun standpunten gaat evenwel vaak niet verder dan de eigen religieuze kring; slechts incidenteel weten zij de aandacht van de media op zich te vestigen. Wanneer zij daarin slagen, lijkt het effect van hun bijdrage beperkt te zijn. Hun bijdragen lokken weinig reacties uit in de media, laat staan dat ze een beslissende invloed hebben op de richting van het algemene publieke debat.

Waarom de bijdrage beperkt is

Religieuze groeperingen hebben tot nu toe dus een beperkte bijdrage geleverd aan het landelijke publieke debat over intergratie. Waarom is dat het geval? Waarom is hun geluid niet krachtig te horen?

Het is met het oog op de beantwoording van deze vraag allereerst van belang om de positie van religieuze groeperingen helder voor ogen te krijgen.
[36]
Een belangrijk kenmerk van de huidige samenleving is dat ze – als uitkomst van een proces van sociale differentiatie – bestaat uit allerlei sectoren die relatief zelfstandig ten opzichte van elkaar functioneren. Zo bestaat ze uit een aparte sfeer van economie, politiek en wetenschap, maar ook van recht, media en religie die georganiseerd zijn in eigen instituten en die tot op zekere hoogte een eigen dynamiek volgen. Dit houdt in dat religie in de huidige samenleving een eigen domein vormt en geen zeggenschap heeft over bijvoorbeeld het domein van de media of de politiek waarin het publieke debat zich in belangrijke mate afspeelt.

De beperkte bijdrage van religieuze groeperingen aan het landelijke publieke debat kan met twee factoren te maken hebben. Allereerst kan het verband houden met het feit dat de media weinig interesse hebben in of zich negatief opstellen ten opzichte van bijdragen van religieuze instellingen en hen slechts in beperkte mate een podium verschaffen om hun standpunten over het voetlicht te brengen.Of dit het geval is, is lastig na te gaan. Wel is duidelijk dat de invloed en het aanzien van religieuze groeperingen beperkt is in de huidige samenleving. Het aandeel van de bevolking dat zegt betrokken te zijn bij een godsdienstige groepering is in de periode van 1979 tot 2006 spectaculair gedaald van 57 naar 39 procent.
[37]
[38]
Ook vinden minder Nederlanders dan voorheen dat de kerken uitspraken zouden moeten doen over maatschappelijke kwesties.
[39]
Derhalve is het voor de media wellicht ook minder interessant ruimte te bieden voor bijdragen van religieuze groeperingen aan het publieke debat over integratie. Daar komt nog bij dat religieuze groeperingen overwegend ‘pluralistische’ standpunten innemen in het debat die niet stroken met het dominerende assimilatiediscours.

Daarnaast kan de geringe bijdrage ook te maken hebben met de beperkte ambitie van religieuze groeperingen om een belangrijke speler in de arena van het publieke debat te zijn en daarin te investeren. Mijn indruk is dat dit – om verschillende redenen – het geval is. Wat de grote kerken en de Raad van Kerken betreft, speelt een rol dat deze kerken de afgelopen decennia sterk verzwakt zijn door processen van ontkerkelijking en vergrijzing. Onder invloed daarvan zijn binnen deze kerken de doelen verlegd van externe doelen naar meer de interne doelen van behoud en voortbestaan.
[40]
Zij zijn zich sterker gaan richten op wat velen in de kerken zien als de ‘core business’ van de kerken, te weten eredienst en liturgie, catechese en toerusting en jongeren en kerkgroei, wat ten koste ging van de inzet voor maatschappelijke thema’s.

Hoewel binnen een deel van de evangelische beweging de interesse in de relatie tussen geloof en maatschappelijke thema’s lijkt te groeien, bestaat in deze beweging vanouds weinig aandacht voor deze onderwerpen, althans in Nederland.
[41]
Voor evangelischen is het geloof vooral een zaak van ‘bekering’, ‘geloofsgroei’ en ‘gemeenschapsvorming’. Dit geloofsprofiel brengt met zich mee dat in het werk van evangelische organisaties de nadruk ligt op verkondiging, evangelisatie, zending, pastoraat, geloofsopbouw en gemeentetoerusting en zij zich nauwelijks bezighouden met samenlevingsvraagstukken. Dat heeft voor hen eenvoudigweg geen prioriteit.

Wat moskeeorganisaties betreft, speelt een rol dat veel moskeeën relatief jong zijn en alle tijd en energie nodig hebben om intern adequaat te functioneren ten behoeve van de eigen gemeenschap.
[42]
Hoewel de situatie snel verandert, ontbrak het islamitische organisaties bovendien lange tijd aan voldoende kader om een substantiële en kwalitatief hoge bijdrage te leveren aan het landelijke publieke debat. Daar komt bij dat veel ‘professionele’ imams onvoldoende vertrouwd zijn met de situatie in Nederland en onvoldoende kennis hebben van de Nederlandse taal om een rol van betekenis te kunnen spelen. Het komt ook voor dat moskeeorganisaties voor zichzelf geen rol in het debat zien weggelegd omdat zij dat debat vooral zien als een politieke discussie waaraan zij als religieuze instellingen niet dienen deel te nemen. Wellicht hebben sommige organisaties ook weinig fiducie in het effect van participatie in het debat, omdat moslims in dat debat in het defensief zijn gedrongen. Het is voor sommige moskeekoepels lastig naar buiten te treden omdat de verhoudingen tussen de lidorganisaties nog niet zijn uitgekristalliseerd.

Een meer constructieve bijdrage

Het publieke debat zou er, naar mijn idee, baat bij kunnen hebben als religieuze – zowel de christelijke als islamitische – groeperingen zich daarin krachtiger zouden mengen. Allereerst zouden religieuze groeperingen een bijdrage kunnen leveren aan een juistere beeldvorming over de islam, maar ook over het christendom en religie in het algemeen in het debat. In het debat wordt doorgaans vrij stereotiep en generaliserend gesproken over ‘de’ islam, ‘het’ christendom of ‘de’ religie, waarbij geen recht gedaan wordt aan de diversiteit binnen religies en de wijze waarop gelovigen hun geloof in het alledaagse leven beleven. Kerken en moskeeën zijn bij uitstek deskundig op dit gebied en zouden onjuiste beelden over de wijze waarop gelovigen geloven en zich opstellen bij tal van kwesties in de Nederlandse samenleving kunnen corrigeren en blinde vlekken in het debat zichtbaar maken.

Daarnaast kunnen religieuze instellingen een bijdrage geven aan het debat door daarin hun inmiddels rijke ervaring met het proces van integratie, en met name de religieuze dimensie daarvan, in te brengen. De contacten tussen kerken en verwante organisaties en moslims en hun organisaties gaan terug tot de jaren ’60 en ’70. In deze contacten is, zowel op landelijk als lokaal niveau in wijken en buurten, aan weerskanten veel ervaring opgedaan met de lastige kanten van het proces van multicultureel samenleven, waarmee andere delen van de samenleving hun voordeel kunnen doen. Interessant in dit verband is het openhartige boek Hand in eigen boezem over het werk van de in 1985 opgerichte Interkerkelijke Stichting Kerken en Buitenlanders (ISKB) te Utrecht, dat laat zien hoe moeilijk en pijnlijk het proces van integratie in de dagelijkse praktijk kan zijn en hoe de ISKB daarmee is omgegaan, waarbij ze noties als ‘ontmoeting’ en ‘presentie’ als leidraad nam.
[43]

Ten derde kunnen religieuze instellingen bijdragen aan de verdieping van het debat. Het huidige debat lijkt vaak te bestaan uit niet meer dan het uitdragen van reeds ingenomen standpunten. Een patstelling, oppervlakkigheid en zelfgenoegzaamheid dreigen. Religieuze instellingen zijn gewend aan te geven dat hun standpunten verbonden zijn met diepere ervaringen, overtuigingen en waarden. Ondanks dat velen zich niet zullen kunnen vinden in deze overtuigingen en waarden, kan hun inbreng wel meehelpen een discussie op gang te brengen over de diepere motieven die ten grondslag liggen aan de standpunten die worden ingenomen in het debat en daarmee het debat verdiepen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken