Menu

Premium

Zonde of bevrijdende verbondenheid

Bijbelwetenschappen

Alternatief bij 5e zondag van de herfst (Exodus 6:2-8, 2 Johannes 1-13 en Johannes 8:21-36)

De teksten van vandaag bevatten op het eerste gezicht meer wij-zij-denken dan mij lief is. De Jezus die Johannes ons overlevert, schept met zijn woorden een onsympathieke afstand tussen zichzelf en zijn hoorders. Hij kwalificeert de mensen die Hij toespreekt uiterst negatief, zonder perspectief op verandering aan te bieden: ‘Jullie zullen in je zonde sterven’ (Johannes 8:21). Vervolgens onderstreept Hij de tegenstelling tussen degenen die wel en niet in Hem geloven. Ook in het briefje 2 Johannes speelt dat contrast op een manier die ik niet als vruchtbaar kan ervaren. Wat is hier aan de hand?

Als ik zoek naar een gemeenschappelijk thema, stuit ik op het begrip ‘waarheid’. De waarheid heeft in Johannes 8 alles te maken met het kennen van de Eeuwige, de bevrijdende verbondenheid met de hemel. Ze staat tegenover de zonde. Zonde maakt tot slaaf, waarheid bevrijdt. Ik denk dat het bij ‘zonde’ dan niet zozeer gaat om foute handelingen, maar om afgescheiden-zijn van God. Om onverbondenheid die te maken heeft met onze eigen drang tot zelfhandhaving. ‘In je zonde sterven’ is dan: verloren gaan door op jezelf te blijven. Door niet opgenomen te zijn in het goede verband van Gods alverbondenheid dat door Jezus wordt ontsloten. In Johannes zijn mensen die niet in Jezus geloven geen andersgelovigen, maar mensen die volharden in zelfgenoegzaamheid. Zodoende blijven ze gevangen in zelfgekozen isolement, afgesloten van een kosmische verbondenheid van alles in God.

God biedt zichzelf aan

Daar ligt ook een boeiend lijntje met Exodus 6: aan mensen in gevangenschap en slavernij besluit de Eeuwige zijn Naam bekend te maken. In Johannes-termen openbaart God daar de waarheid door hun zijn diepste wezen aan te bieden. Op die manier had Hij zich nog niet onthuld aan Abraham, Isaak en Jakob, zegt de verteller van Exodus. Om mensen te bevrijden die in slavernij gevangen zitten, keert de Eeuwige zich als het ware binnenstebuiten. Hij biedt hun bevrijdende verbondenheid aan. De essentie van de hemel stroomt hun tegemoet, maar ze moeten daar nog wel op ingaan om niet alsnog in zichzelf gevangen te blijven zitten. Dat zal een thema blijven in Exodus en verder. Dat het bevrijde volk wel weg is uit Egypte, maar dat ze hun slavernij met zich meenemen door telkens weer helemaal op zichzelf betrokken te zijn en niet in verbondenheid met de Eeuwige te leven.

In waarheid en liefde

In 2 Johannes komt opnieuw het johanneïsche waarheidsbegrip ter sprake. Ook daar lijkt ‘waarheid’ een verbondenheid met de essentie van God te impliceren: de waarheid blijft eeuwig bij ons. Volgens de briefschrijver is het liefdegebod de manier waarop mensen zich kunnen verbinden met die waarheid.

Direct na dat liefdegebod brengt de auteur een dwaalleer ter sprake die blijkbaar binnen de christelijke gemeente wordt aangehangen. De aanhangers daarvan kwalificeert hij als antichrist. Wat die dwaalleer inhoudt, is nog maar de vraag. Verschillende vertaalmogelijkheden van vers 7 geven tegengestelde ideeën van wat er zo kwalijk aan is. Het gaat om de zin: hoi mè homologountes Jèsoun Christon erchomenon en sarki.

Vrijwel alle bijbeledities, van de Statenvertaling tot en met de Willibrordbijbel en de NBV, vertalen deze zin met: ‘die niet belijden dat Jezus Christus in het vlees is gekomen’ (mens is geworden). In de inleiding bij het bijbelboek stelt de NBV-redactie dat het gaat om een leer die zegt ‘dat Jezus niet echt mens zou zijn geweest’. Zulke denkstromingen zijn er inderdaad geweest. Het zou echter wel merkwaardig zijn dat 2 Johannes juist daar zo fel op reageert. Terwijl 1 Johannes en het Evangelie naar Johannes vooral nadruk leggen op de noodzaak om te geloven in de goddelijke status van Jezus Christus. 2 Johannes zou dan de mensen tot antichrist verklaren bij wie de boodschap van de andere Johannesgeschriften er té goed is ingegaan.

Jezus als God én mens erkennen

Maarten Menken, die ik gekend heb als groot kenner van de johanneïsche geschriften en als een zeer zorgvuldige exegeet, geeft in Tekst en Toelichting deze vertaling van dezelfde zin: ‘die Jezus niet belijden als de Christus die in het vlees komt’. Dan is de dwaalleer dus dat in Jezus niet de geïncarneerde Christus wordt erkend, dat Hij een mens als alle anderen zou zijn en niet de gezondene uit de hemel. Dat is veel meer in lijn met de andere johanneïsche geschriften en het is ook een meer elegante lezing van de Griekse zin.

Het geeft wel te denken dat 2 Johannes mensen als antichrist wegzet van wie wij niet met zekerheid kunnen vaststellen of ze nu het mens-zijn van Jezus ontkennen of juist het god-zijn. Beide denkstromingen hebben bestaan in de vroege kerk. In onze gemeenten zou je ook een scheidslijn kunnen trekken tussen mensen voor wie Jezus vooral van God komt en mensen voor wie Hij vooral een gewoon mens is. Voor het geloofsgesprek is het niet echt vruchtbaar als de ene groep de andere verkettert.

Daarmee ben ik terug bij het begin van mijn betoog. In Johannes 8 wijst Jezus zijn opponenten op hun onverbondenheid, het feit dat ze buiten de hemelse levensstroom staan die Hijzelf belichaamt. Zoals het daar geformuleerd is, klinkt het in mijn oren vooral scheidingmakend en afwijzend. Er zullen vast en zeker situaties zijn waarin dat de adequate toonzetting is, maar in de gemeente, in de situatie van de verkondiging, zou ik het graag transponeren naar een uitnodigende toon. Want aan onverbondenheid en individuele zelfhandhaving gaat alle leven ten onder. In overgave aan de beweging van de Eeuwige die alle leven omhelst, komt alle leven terecht.

Deze exegese is opgesteld door Piet van Veldhuizen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken