Menu

Premium

2. Rekening houden met verschillen

Een ontwikkelingspsychologische kijk op kinderen en jongeren

Op zondag gaan veel kinderen naar de kerk. Kinderen die ieder op hun eigen wijze de kerkdienst ervaren, maar die ook op hun eigen manier bijdragen aan de kerkdienst. Denk aan een kleuter van vier jaar die uit volle borst een bekende psalm meezingt of aan een tiener van veertien jaar die tijdens catechisatie op kritische wijze terugkomt op de onlangs gehouden preek. Het is belangrijk om ieder kind aandacht te geven in de eredienst. Dit kan door aan te sluiten bij en rekening te houden met het niveau en de ontwikkeling van kinderen, waarbij ieder kind even belangrijk is.

Dit artikel geeft een overzicht van de manier waarop kinderen zich vanaf de peuterperiode tot en met de puberteit ontwikkelen. De geloofsontwikkeling van kinderen staat hierbij centraal. Aan de hand van voorbeelden die vaak betrekking hebben op zonde en vergeving wordt inzichtelijk gemaakt hoe bijbelse kernbegrippen ter sprake kunnen worden gebracht op een manier die aansluit bij het ontwikkelingsniveau.

Geloofsontwikkeling van kinderen

De ontwikkeling van kinderen is een ruim begrip en heeft betrekking op verschillende gebieden, zoals de verstandelijke, de sociaal-emotionele en de morele ontwikkeling van kinderen. Deze gebieden zijn van invloed op de geloofsontwikkeling. Centraal staat hierbij de vraag welke vaardigheden en welk gedrag op een bepaalde leeftijd van een kind verwacht mogen worden. Mag je bijvoorbeeld van een kleuter van vier jaar of van een puber van veertien jaar verwachten dat hij een begrip als ‘zonde’ goed begrijpt? Ook is het belangrijk om na te gaan welke aspecten voor de verschillende leeftijden belangrijk zijn om zich thuis te voelen in de gemeente en de eredienst. De gemeente is immers bij de doop zelf geroepen om er te zijn voor de kinderen van de gemeente.

Peuter 2-4 jaar

De peuterperiode is een periode waarin het ‘eigen ik’ ontwikkeld wordt. Van afhankelijke, gehoorzame baby’s kunnen peuters opeens veranderen in kinderen die alles zelf willen doen. Wat de peuter wil, moet ook direct gebeuren. Het uitstellen van behoeftes is moeilijk. De peuter is echter emotioneel instabiel: op het ene moment wil hij alles zelf, op het andere moment is hij nog erg afhankelijk van de ouder (vooral in nieuwe situaties). Een peuter heeft in zijn ontdekkingsdrang grenzen nodig, maar probeert deze ook veelvuldig uit. Wanneer het ‘eigen ik’ belemmerd wordt (bijvoorbeeld als er een grens gesteld wordt), is een boze reactie eigenlijk een ‘normale’ reactie van een peuter. De peuter beschikt immers over onvoldoende woorden om gevoelens te uiten.

Sem (3) gaat iedere zondagmorgen mee naar de kerk. In de gemeente is het een gewoonte dat jonge kinderen voor de preek naar de crèche gaan. Als de dominee begint met het lezen van de Tien Geboden zegt Sem hardop dat hij nu al naar de crèche wil. Wanneer zijn moeder hem influistert dat hij nog even moet wachten en stil moet zijn, begint Sem hard te huilen en te roepen; hij wil nü naar de crèche! De mensen die voor Sem zitten, kijken geïrriteerd naar Sem en zijn moeder om.

Het denken van peuters ontwikkelt zich door ervaringen via de zintuigen (horen, ruiken, voelen, zien en proeven). In de eredienst zien peuters dat mensen hun handen vouwen en hun ogen sluiten tijdens het bidden en dat doen ze na. Op dat moment voelen ze de eerbied. Peuters kunnen al genietend kijken naar het orgel en de zingende mensen. Al deze ervaringen worden opgeslagen in het geheugen en dragen zo al bij aan het godsbeeld van het kind. Een peuter is gevoelig voor beelden en sfeer. De manier waarop in de kerkdienst over God gesproken wordt, heeft ook invloed op het godsbeeld van het kind. Een kille sfeer in de kerkdienst kan het kind het gevoel geven dat God boos is en dat Hij altijd straft.

Lydia (bijna 4) heeft de gewoonte om op zondag de kerkdienst na te spelen. Haar favoriete rol is die van de predikant. Ze doet een zwarte deken over haar schouders, klimt op de keukentrap en trekt een boos gezicht. Al zwaaiend met haar vinger roept ze naar haar vader en moeder dat ze stoute dingen doen en dat de Heere God dat niet goed vindt. Vader en moeder schrikken iedere keer van de boosheid op Lydia’s gezicht en vragen zich af of zij Lydia haar gang moeten laten gaan.

Wat een peuter ziet en denkt, is voor hem mogelijk en waar. Dat wat hij over de Heere God ziet en hoort, is ook waar. Als een peuter bijvoorbeeld het verhaal over Jona in de vis hoort, zal hij zich niet afvragen of dit in werkelijkheid wel kan. Een peuter gelooft dat Jona door de vis wordt ingeslikt en dat hij na drie dagen weer uitgespuugd wordt op het strand.

Naast het letterlijk nemen van wat er verteld wordt, lopen in het denken van peuters fantasie en werkelijkheid door elkaar. Dingen die een peuter fantaseert, kunnen voor hem waar zijn. Ook kan een peuter delen van een verhaal combineren en er een eigen verhaal van maken.

Martin (3) is gefascineerd door het verhaal van David en de reus Goliath. Als hij buiten een steen vindt, speelt hij het liefst het verhaal na. Een keer gebeurt het zelfs dat hij al roepend een steen naar een kind gooit: ‘Ik ben Goliath en ik gooi jou dood.

Peuters hebben geen inzicht in de oorzaak en het gevolg van een gebeurtenis. Zij kunnen zich geen beeld vormen van hoe iets tot stand gekomen is. Bij peuters is er weinig bewust besef van zonde of ongehoorzaamheid tegen God. Het kind denkt alleen vanuit zijn eigen perspectief en kan zich niet inleven in een God Die verdriet heeft om de zonde van de mens. Het ‘ik’ van de peuter wordt regelmatig bedreigd door allerlei onvoorspelbare zaken als het onweer, lawaai, water, donker etc. Er zijn dingen in het leven die onduidelijk en onverklaarbaar zijn en dat kan angst geven. Belangrijk is om als omgeving veiligheid te bieden en de oorzaak van de angst te voorkomen of te verminderen.

Bij de geloofsopvoeding van peuters is het belangrijk om te beseffen dat de vaste structuur in de eredienst het gevoel van sfeer en vertrouwen kan versterken. In aansluiting op het groeiende besef van een God Die alles kan en met Wie je kunt spreken (dat ziet een peuter immers wanneer er gebeden wordt), kunnen eenvoudige, concrete bijbelverhalen verteld worden. Peuters houden erg van verhalen waarin dingen naar voren komen die aansluiten bij hun belevingswereld. Voorbeelden hiervan zijn bijbelverhalen waarin dieren voorkomen (zoals het verhaal van de schepping en de ark van Noach).

Kleuter 4-6 jaar

In de kleuterperiode verandert de leefwereld van het kind enorm. Het kind gaat naar de basisschool en ontmoet daar nieuwe mensen en kinderen, met wie hij contact kan maken. De woordenschat van een kind groeit in de kleuterperiode snel, waardoor het ook meer mogelijkheden krijgt voor contacten met anderen. Hiervoor is wel nodig dat het kind initiatief durft te nemen (door bijvoorbeeld aan een klasgenootje te vragen of hij komt spelen). Net zoals een peuter heeft een kleuter veel behoefte aan beweging. Het kan nog niet zo lang stil zitten en kan nog maar kort de aandacht richten op een verhaal. De lengte van de kerkdienst is voor veel kleuters een opgave.

In de groter wordende leefwereld komen veel zaken op de kleuter af. Het horen en zien spelen een belangrijke rol in de denkontwikkeling. Vanuit het horen en zien kan een kind ook meer vragen over God gaan stellen (Waar is God? Hoe ziet God eruit? Kun je met een trap in de hemel komen?).

Naast de kunst abstract taalgebruik te begrijpen, mist de kleuter ook nog het vermogen om altijd goed te onderscheiden wat wel of niet kan. In de fantasie van de kleuter kan alles en niets is onmogelijk. Boodschappen van anderen worden vaak nog letterlijk genomen. Op momenten waarop het lijkt dat een kleuter fantaseert en ‘liegt’ is het goed om de kleuter het verschil tussen fantasie en werkelijkheid uit te leggen. De fantasie van kinderen kan gemakkelijk angst oproepen. Het letterlijk opvatten van een boodschap kan eveneens angst veroorzaken.

Lisa (4) heeft op school het verhaal over de kruisiging van Jezus gehoord. Wanneer zij in de kerk hoort dat de dominee hierover gaat preken, zegt ze tegen haar moeder dat ze het verhaal niet wil horen: ‘Ik vind het eng, want straks heeft de dominee misschien ook bloed aan zijn handen..

Omdat de wereld om het kind heen al genoeg onzekerheid kan geven, heeft de kleuter behoefte aan vertrouwen en geborgenheid. Het is in deze periode dan ook erg belangrijk om na te denken over de manier waarop over God verteld wordt (God als Vader die het kind helpt en beschermt, God als Degene Die straf geeft voor verkeerde dingen). Wat de ander over God vertelt, heeft namelijk gezag.

De kleuter heeft regels nodig om grip op de wereld om zich heen te krijgen. Deze regels geven duidelijkheid en een kleuter kan ze ook onthouden. Kleuters beginnen aan te voelen welk gedrag wel of niet gewenst is en ze weten dat ze moeten gehoorzamen. De kleuter verbindt een regel wel vaak aan een bepaald persoon (‘dat mag niet van mama’). In tegenstelling tot de peuterperiode is het kind nu wel in staat om zich aan de regels te houden, ook als een ouder er niet is. In gesprekjes met kleuters over regels is het mogelijk om uit te leggen wat de achtergrond hiervan is en wat God hierbij van de mensen vraagt.

De moeder van Tom (5 jaar) zegt regelmatig tegen haar kinderen dat ze niet met elkaar ruzie mogen maken. Ze legt hierbij uit dat de Heere God heel graag wil dat de kinderen elkaar lief hebben. Als Tom tijdens het buitenspelen een aantal kinderen ziet vechten, loopt hij op hen af: ‘Dat vindt de Heere God echt niet goed, hoor.. Als de kinderen om hem moeten lachen, zegt hij vastberaden dat zijn moeder dit ook gezegd heeft.

Voor kleuters blijft het belangrijk om concrete taal te gebruiken. Dit geldt zowel bij het vertellen van bijbelverhalen als bij het bidden. Verhalen met een eenvoudig en duidelijk thema sluiten het beste aan bij kleuters. Voor kleuters is het fijn wanneer verhalen herhaald worden, zodat ze de inhoud en betekenis beter kunnen gaan begrijpen. Een kleuter kan in de eredienst alert gemaakt worden door het zingen van een bekende psalm of een bekend bijbelverhaal. Wanneer het gaat om onbekende bijbelverhalen is het nodig om eenvoudige voorbeelden uit het dagelijks leven te geven.

Een predikant houdt een preek over Mozes, die van God de opdracht krijgt om naar de farao te gaan. De predikant heeft van tevoren nagedacht over hoe hij aan de kleuters uit kan leggen hoe Mozes zich onder deze opdracht voelde. De predikant vertelt een verhaal over een meisje dat op school wordt geplaagd door een oudere jongen. Wanneer het meisje het voorval aan haar juffrouw vertelt, zegt de juffrouw dat zij het aan de meester van die jongen moet gaan vertellen. Het meisje begint hard te huilen: ze durft het niet! Gelukkig heeft het meisje een vriendinnetje, dat met haar mee wil gaan. Zo is het ook met Mozes: hij durfde zelf niet naar de farao, maar zijn broer Aäron gaat met hem mee.

Kinderen 6-9 jaar

Vanaf het moment dat kinderen leren lezen, neemt de kennis toe. Kinderen in deze leeftijdsfase zijn dikwijls leergierig. Het geheugen ontwikkelt zich sterk, waardoor het verhalen goed kan onthouden. Abstracte begrippen (zoals de Heilige Geest) zijn nog wel moeilijk te begrijpen. Met het toenemen van de kennis neemt defantasie bij kinderen af. Het kind krijgt meer besef van wat wel en niet kan (ook met betrekking tot de bijbelverhalen).

Martin (7) komt naar zijn moeder toe. De juffrouw heeft op school verteld over Jona in de vis. De jongen vraagt zich af of zulke grote vissen wel bestaan. En als ze bestaan, dan stikt Jona toch in de vis? Eigenlijk gelooft hij niet dat het verhaal echt gebeurd is.

In deze periode gaat het eigen geweten meer functioneren. Hoewel het denken nog concreet blijft, krijgen kinderen in deze leeftijdsperiode meer zicht op de onderlinge samenhang en de processen die een rol spelen bij wat zij zien. Kinderen kunnen aangesproken worden op keuzes die ze maken (‘Waarom doe je dat zo?’) en aan hen kan gevraagd worden om rekening te houden met de ander. Het gevoel van rechtvaardigheid (‘Dat is niet eerlijk’) ontwikkelt zich sterker. Het kind voelt zich schuldig als het een regel overtreedt. Er ontstaat een besef van goed en kwaad.

Lisa (8) vindt het prettig wanneer een spelletje volgens de regels verloopt. Regelmatig klaagt ze bij haar leerkracht dat haar vriendinnetje oneerlijk speelt. Wanneer er een flinke ruzie is ontstaan, gaat de leerkracht na wat er gebeurd is. Hij ontdekt dat Lisa flink gescholden heeft toen haar vriendinnetje zei dat ze niet door de bal afgegooid was. Als de leerkracht Lisa op haar gedrag aanspreekt, geeft e toe dat zij ook fout was en belooft beterschap.

Omdat kinderen leergierig zijn, is deze periode geschikt om het aantal bijbelverhalen uit te breiden. Abstracte begrippen moeten nog concreet gemaakt worden en er moet rekening gehouden worden met het feit dat het kind nog weinig besef van tijd en ruimte heeft. Gezien het ontstaan van het besef van goed en kwaad, is het belangrijk om in deze periode het kind in te wijden in wat God hierin van het kind vraagt en dat het kind aangereikt krijgt hoe hij dit concreet moet toepassen.

Aan de hand van een voorbeeld over ruzie tussen kinderen legt de predikant uit dat het belangrijk is om elkaar te vergeven. Dit is ook wat God van de mensen vraagt. De predikant maakt concreet wat dit inhoudt. Het is belangrijk om eerlijk te zeggen wat je fout hebt gedaan. Als de één ‘sorry’ zegt, moet de ander het excuus accepteren. Hierna is het belangrijk om de ruzie te vergeten en weer verder met elkaar te spelen. Zo is het ook met de Heere God: wanneer je aan Hem vertelt wat je verkeerd hebt gedaan, zal Hij je zonden vergeven en vergeten.

Kinderen 9-12 jaar

Het vergroten van de kennis zet zich in deze leeftijdsperiode voort. Kinderen krijgen steeds meer belangstelling voor de wereld om hen heen. Wat het kind in deze periode leert, kan het vaak zijn leven lang onthouden. Het is daarom zinvol om juist nu (onbekende) bijbelverhalen te vertellen en deze zo in te prenten. Een opvallende groei in het denkvermogen is dat het kind samenhang en verbanden gaat doorzien. Het kind krijgt besef van tijd en afstand, en kan de lijn door de Bijbel heen van de schepping tot aan de wederkomst van Christus begrijpen.

Marieke (10) heeft op school het verhaal gehoord over Jozef en Maria die van Nazareth naar Bethlehem moesten reizen, een reis van 180 kilometer. Zelf moet Marieke 4 kilometer naar school fietsen, wat ze al een hele afstand vindt. Ze begrijpt nu dat de reis een hele opgave voor de hoogzwangere Maria was.

Het denken zelf is nog steeds concreet, waardoor abstracte begrippen als gerechtigheid en genade aan de hand van concrete voorbeelden uitgelegd moeten worden. Naar aanleiding van concrete voorbeelden kunnen kinderen wel aan het denken gezet worden over het eigen handelen in situaties. Kinderen kunnen niet zelf de kern of toepassing uit de preek halen. Zij moeten door het aangeven van concrete situaties hierbij geholpen worden.

Tim (9) heeft een preek gehoord over Hizkia’s ziekte en genezing. Hizkia bad tot de Heere en hij bleef leven. Tim zegt na de dienst tegen zijn ouders: ‘Hoe kan dat nu? Wij bidden iedere dag voor oma, maar God luistert niet, oma wordt steeds zieker!

In de bovenbouw van de basisschool ontstaat langzaam de behoefte bij het kind om zich van zijn ouders los te maken. Het kind krijgt meer belangstelling voor activiteiten met leeftijdsgenoten en komt hierdoor ook meer in aanraking met andere gezinnen en anders geldende regels. Tijdens het losmaken blijft het kind zijn ouders juist hard nodig hebben. Zij bieden het kind, als het goed is, immers veiligheid en duidelijkheid.

Voor een kind in deze leeftijdsperiode wordt het belangrijk om te weten hoe de ander over hem denkt. Het kind doet vaak moeite om bij de groep te horen. Door in een groep te functioneren leert het kind sociale vaardigheden zoals samenwerken, verlies verwerken etc. Wanneer het kind ervaart dat hij door de groep gewaardeerd en aanvaard wordt, draagt dit bij aan een positief zelfbeeld. Dit zelfbeeld wordt ook positief beïnvloed wanneer een kind ervaart dat dingen hem lukken. Het gevoel niet gewaardeerd te worden, kan juist tot een negatief zelfbeeld leiden.

In een preek gaat het over zonde en vergeving. De predikant legt uit dat iedereen zonde doet en haalt hierbij voorbeelden aan uit het leven van de kinderen uit de bovenbouw. Diederik (11) voelt zich hierdoor aangesproken: hij denkt aan zijn pestgedrag naar een jongen uit zijn klas. Hij weet dat hij verkeerd gedrag laat zien, maar weet niet hoe hij dit moet veranderen. De predikant probeert de gevoelens van de kinderen te verwoorden en wijst hen op mogelijkheden om het gedrag te veranderen. Daarbij wijst hij ook op de Heere Jezus: Hij vergeeft als je je zonden belijdt en Hij zal je ook verder helpen.

Pubers (12 jaar en ouder)

De puberteit is voor velen een periode van onzekerheid. Door alle lichamelijke en hormonale veranderingen is de puber op zoek naarzijn eigen identiteit. Hij moet ontdekken welke eigenschappen en talenten hij heeft en hoe hij deze kan gebruiken in de toekomst. De puber beweegt zich in heel wat leefwerelden, zoals het gezin, de school, de kerk, leeftijdsgenoten, het werk, de media etc. In al deze werelden gaat de puber op zoek naar zijn eigen identiteit. Omdat het denken van pubers verandert van concreet naar abstract denken, heeft een puber de verstandelijke mogelijkheid om na te denken over abstracte zaken zoals de zin van het bestaan, waarden en normen, en maatschappelijke verhoudingen. In de eerste jaren van de puberteit ontstaan veel ‘levensvragen’ zoals ‘Bestaat God wel?’ of ‘Waarom gebeuren er zoveel rampen?’ De puberteit is ook een periode waarin nagedacht wordt over andere religies.

Willemijn (13) heeft op school een vriendin die moslim is. Ze heeft bewondering voor dit meisje. Ondanks het feit dat ze vaak uitgescholden wordt, draagt ze haar hoofddoek iedere dag. Ook praat ze openlijk over haar geloof. Willemijn gaat hierdoor twijfelen aan haar eigen geloof: is het wel waar dat het christelijk geloof het ware geloof is? Zelf durft ze niet aan anderen te vertellen wat zij gelooft.

Het nadenken over bovenstaande zaken wil niet zeggen dat de puber direct overal een mening over heeft. De mening van de puber wordt vaak gevormd door mensen die voor de jongere belangrijk zijn (identificatiefiguren). De mening van anderen over bovenstaande vragen wordt echter niet zo maar overgenomen. Argumenten van anderen worden overdacht en aangenomen of anders afgewezen. De puberteit is juist ook een periode waarin de jongere kan (en mag) twijfelen.

Wat betreft de preek is het belangrijk dat door pubers ervaren wordt dat de predikant belangstelling heeft voor hun leefwerelden. Dat kan door in te spelen op levensvragen, actuele onderwerpen in het nieuws, maar ook op nieuwe trends in bijvoorbeeld de media. In een preek voor pubers kan het zinvol zijn om deze, als herkenning, aan te halen. Een open luisterhouding en het tonen van begrip voor argumenten en meningen van de puber is eennoodzakelijke voorwaarde voor het opbouwen van vertrouwen. Wel is het nodig om duidelijk eigen meningen en overtuigingen te formuleren, bijvoorbeeld door aan te geven waarom je in God gelooft. Om geloofwaardig te zijn, moet het handelen met de boodschap overeenkomen.

Laura (14) komt opgelaten thuis van catechisatie. Ze vertelt aan haar moeder: ‘Mama, de dominee weet precies waar het in die nieuwe soapserie over gaat. Hij had echt gekeken, snap je dat nou?’ Later vertelde Laura dat de jongeren en de dominee diepgaand met elkaar hadden gesproken over de thema’s die in de serie naar voren kwamen. Laura denkt nu zelf ook na over of ze naar de serie blijft kijken.

Tot slot

Omdat ieder kind deel uitmaakt van de gemeente van Christus is het een opgave om ieder kind een plek te geven in de eredienst. Bij het voorbereiden van de eredienst is het dan ook goed om dit voor iedere leeftijdsgroep na te gaan. Dit kan door het heel bewust aankondigen van een bekende psalm, maar ook door concrete voorbeelden te gebruiken die aansluiten bij de leefwereld waarin ieder kind leeft. Door kinderen met deze voorbeelden aan te spreken, wordt hun aandacht getrokken en krijgen zij het gevoel dat zij er ook bij horen. Eenvoudige, begrijpelijke taal is hierbij het sleutelwoord. Zeker van jonge kinderen, maar ook van oudere kinderen, kan niet verwacht worden dat zij tijdens de gehele eredienst hun aandacht kunnen richten. De meeste inhoud is te moeilijk en gaat veelal langs hen heen. Het is wel belangrijk om de aandacht voor het kind niet tot een moment te beperken, maar dit op verschillende momenten terug te laten komen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken