Abrahamitische afgunst
![Kerk- en religiegeschiedenis [2;1]](https://www.theologie.nl/wp-content/uploads/2021/10/Kerk-en-religiegeschiedenis-21-1140x570.png)
De liefde is niet afgunstig, schreef Paulus in zijn befaamde liefdeshymne. Christelijke denkers rekenden de afgunst dan ook tot de hoofdzonden en zagen haar als een effect van het werk van de boze. Wie zich realiseert hoe destructief de afgunst is, kan dat alleen maar beamen – of hij nu wel of niet aan het bestaan van de baarlijke duivel gelooft. Het destructieve valt bijvoorbeeld op in de typering die Aristoteles aan de afgunst gaf. Hij onderscheidde haar enerzijds van de gegronde verontwaardiging over het succes van onwaardigen, anderzijds van de eerzucht die anderen hun geluk weliswaar niet misgunt, maar er bovenal op uit is het zelf te vinden. De afgunst kent zulke mitsen en maren niet. Ze neemt zonder redenen en restricties aanstoot aan het welbevinden van anderen. Veel denkers hebben vastgesteld dat de jaloezie een diep geworteld, maar tragisch affect is. Ze keert zich niet alleen tegen haar mikpunt, maar ook tegen haar drager en leidt haast onvermijdelijk tot diens eigen misère. Door zijn uitzichtloze ergernis zet de afgunstige vooral zijn eigen geluk op het spel – aldus zo uiteenlopende auteurs als de Griekse filosoof Demokritus en de christelijke redenaar Chrysostomus. Jaloezie is, om het met de woorden van Kierkegaard samen te vatten, een ongelukkige vorm van zelfhandhaving.