Alle mensen zonder onderscheid
3e zondag van Pasen (Johannes 21,1-14)

De meeste exegeten zijn het er wel over eens dat Johannes 21 een latere toevoeging is. De vraag is dan: Wat wordt hier inhoudelijk toegevoegd aan het vorige hoofdstuk? In welke lacune wordt hier voorzien?
Johannes 20 is het verhaal van het lege graf, van de verschijning aan de leerlingen en van hun uitzending in dezelfde zending als die van Jezus: binden en ontbinden van zonden. Dat is: zeggen waar het op staat, wat en wie er met God door één deur kan en wat en wie niet. Alle evangeliën maken duidelijk dat het daarbij gaat om wat Maria zingt in haar magnifieke lied. De leerlingen worden uitgezonden om dáárvan te getuigen in denken en doen. Dit is de roeping van de kerk in de wereld. Je zou denken dat dit toch wel genoeg moet zijn. Hiermee kan dit evangelie toch wel besluiten.
Een anticlimax
Maar nee, dan komt hoofdstuk 21 en vallen er enkele namen. Tomas werd al eerder genoemd (20,24), maar nu zien we ook Simon Petrus, Natanaël en de zonen van Zebedeüs. De synoptici leren ons dat de zonen van Zebedeüs Jakobus en Johannes zijn. Verder is er nog sprake van twee anderen die niet bij name genoemd worden (21,2). Wat doen die namen hier? Waarom gaat het hier om (slechts) zeven leerlingen, waarvan alleen drie rechtstreeks bij name genoemd worden? Waarom wordt Andreas, de man van het eerste uur (1,40), hier niet genoemd?
Natanaël is degene die Jezus de zoon van God noemt en de koning van Israël (1,49), nadat Natanaël van Jezus te horen heeft gekregen dat hij een Israëliet is in wie geen bedrog is (1,47). Nu echter neemt Simon Petrus het initiatief: ‘Ik ga vissen.’ En de anderen zeggen: ‘Wij gaan met je mee’ (21,3). Dit is toch wel een anticlimax! Eerst horen we in Johannes 20 dat de leerlingen worden uitgezonden en dat ze (de) Heilige Geest ontvangen. En dan volgt nu dit ‘Ik ga vissen’! Ligt hier misschien de ervaring onder dat het allemaal niet meevalt: geloven, leven hebben in zijn naam, binden en ontbinden, opkomen voor mensen die door banden van de dood omvangen zijn (vgl. Ps. 116)?
Vissen en vissen is twee
In Lucas 5 vinden we het verhaal van de roeping van Simon Petrus en van Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs. Het zijn allemaal vissers. Ze hadden de hele nacht gevist, maar niks gevangen. Zo gaat het ook hier bij Johannes. Ze varen uit maar vangen niets. Bij Lucas zegt Jezus dat ze naar diep water moeten varen om daar te vissen, bij Johannes moeten zij de netten aan de andere kant, de rechterkant van het schip, uitgooien. In beide gevallen is de vangst verpletterend. Wat is daar te vinden, te vissen, in die diepte ter rechterzijde? Bij Lucas zegt Jezus: Van nu af zullen jullie mensen vangen voor het leven. Lucas gebruikt hier het boeiende Griekse woord zoogreoo, ‘opvissen voor het leven’ (Luc. 5,10).
Dat woord gebruikt Johannes niet. Bij Johannes zegt Jezus: ‘Jullie zullen vinden’ (Gr.: heurèsete – 21,6). Zonder twijfel wordt hier bedoeld: massa’s mensen in de diepten van hun ellende. Opvissen! Zoogreoo! Toen wist de discipel die Jezus liefhad (Johannes?) wie daar op de oever stond: ‘Het is de Heer.’
Een legende
Hoe lees je nu zo’n verhaal, waar je eigenlijk niets van weet, waarvan je geen enkele context kent? Eén ding weet je wel: het is een legende. Voor mijn gevoel is het een ander soort verhaal dan bijvoorbeeld Johannes 20. Dat zou ik niet zozeer een legende noemen, maar eerder een (doorwrochte) theologische compositie en geenszins een historie.
Wat ik in deze legende lees is bijvoorbeeld dat wij snel geneigd zijn het bijltje erbij neer te gooien wanneer het ons te moeilijk wordt. Wat ik ook lees is dat Jezus ons stoort bij onze inspanningen om het dagelijks bestaan. Natuurlijk gaan die leerlingen vissen, ze moeten hun kostje bij elkaar scharrelen. Het is hun welbegrepen eigenbelang en juist daarin stoort hen die man op de oever. En er is meer dan dat eigenbelang. Er gaan mensen kapot in zeeën van ellende. Kijk eens de andere kant op, dan zie je ze. Kijk eens in de diepte. En juist door die storing wordt de man aan de oever herkend: ‘Het is de Heer!’ Johannes begrijpt het als eerste. Simon Petrus werpt zich in het water. En Natanaël?
Natanaël was degene die Jezus als eerste de zoon van God noemde en dat is precies wat hier nu gestalte krijgt. De God van Israël is altijd Hij die intervenieert ter wille van verloren mensen. Zie ook Psalm 116, de antwoordpsalm van deze zondag.
En dan is er nog het getal 153. Je wilt niet weten wat er over getallen in de Bijbel is gespeculeerd en dat geldt zeker ook voor dit getal. L.A. Snijders heeft er ooit een handzaam boekje over geschreven.1 Hij wijst op Hieronymus (340-420 n.Chr.) die aangeeft dat in de hellenistische wereld van 153 soorten vissen gesproken wordt. Dat zijn alle soorten vissen. De vangst in de zee betreft dus alle soorten mensen. Het reddend en bevrijdend handelen van de leerlingen geldt alle mensen zonder onderscheid. Als leeftocht voor dit apostolaat reikt Jezus zijn leerlingen brood en vis aan. Deze vis, in het Grieks ichthus, is Hij natuurlijk zelf.
Deze exegese is opgesteld door Jaap Goorhuis.
- L.A. Snijders, Het verhaal van de getallen in de Bijbel, Ten Have, 1984 ↩︎