Menu

Basis

Allen in gelijke mate?

Bijbelwetenschappen

9e zondag van de herfst (Exodus 30:11-16, Psalm 16 en Marcus 12:38-13:2)

Exodus 30 maakt deel uit van vijftien hoofdstukken met zeer gedetailleerde informatie over de constructie van de ontmoetingstent. Eerst lezen we hoe Mozes de instructies ontvangt op de berg, en later hoe ze worden uitgevoerd. Daartussen staan twee passages over de sabbat, het verhaal van het gouden kalf, en het gedeelte dat op ons rooster staat over de ‘sjekelbelasting’. Het gouden kalf vormt een scherp contrast met de constructie en inrichting van de ontmoetingstent.

Haast, menselijk initiatief, bij elkaar gegrabbeld goud, en een eredienst met een weinig doordachte liturgische structuur contrasteren met aandachtig tijd nemen, (sabbats)rust, goddelijk gebod en orde. Het van God gegeven ontwerp van de ontmoetingstent refereert aan de zeven scheppingsdagen en het verhaal van de zondvloed in Genesis. De vernieuwing van de schepping en de herinnering aan het verbond omgeven de eredienst in het fysieke weefsel van de ontmoetingstent. God komt te midden van zijn volk wonen en trekt met hen mee. Een prachtige boodschap.

In de tijd van de ballingschap, waarin deze teksten geschreven werden, is de herinnering aan de constructie van de ontmoetingstent een troost, en een oproep aan een volk dat zich opnieuw in de wildernis bevindt. God is nabij, trekt mee, blijft trouw, zelfs als het volk hem ontrouw is. God schept orde, zoekt verbondenheid, zelfs waar mensen in ongeduld en ongehoorzaamheid andere goden kiezen. Godsdienst komt erin naar voren als een geschenk van God. Niet als een menselijke uitvinding die er is om menselijke behoeften te bevredigen. Het heiligdom is de plaats waar de vernieuwing van de schepping begint, en waar vorm en richting gegeven wordt aan een geordend leven in verbondenheid met God.

De ‘sjekelbelasting’

Het gedeelte over de ‘sjekelbelasting’ staat daar middenin. Het is onderdeel van de door God gegeven ordening dat alle joodse mannen boven de twintig jaar in gelijke mate dienen bij te dragen aan de bouw en het onderhoud van het heiligdom (Exodus 30:14). Jezus betaalde deze tempelbelasting (Matteüs 17:24). Zelfs vanuit de diaspora werd dit geld in Jezus’ dagen naar de tempel gestuurd. Vandaag wordt de halve sjekel belasting bij velen gezien als de basisbijdrage voor het lidmaatschap van de synagoge en de gemeenschap die eraan verbonden is. Voor God zijn we allemaal gelijk; en als het op bijdragen aan de eredienst aankomt, draagt iedereen bij in gelijke mate. Dat lijkt bij een eerste lezing duidelijk. Losgeld, zondegeld, moet iedereen betalen, en daarin is niemand beter dan een ander. Dat klinkt rechtvaardig en eerlijk genoeg. Tot je het verhaal van de weduwe ernaast legt.

De mannen met lange gewaden

De van God gegeven plaats voor Gods-dienst, die zelfs in haar materiële vormgeving spreekt van herschepping en verbond – de tempel evengoed als de ontmoetingstent – en die spreekt van een geordende wereld waar iedereen gelijk is voor God, waar de wet bewaard wordt om richting te wijzen naar een wereld zonder chaos en wildernis: die plaats is in haar tegendeel verkeerd. Rijken met lange gewaden komen er om hun eigen goden te dienen en goede sier te maken met bijdragen die ze de armen ontnomen hebben. Hun eredienst is er niet voor God; die is voor henzelf, die dient hun ego en hun macht (Marcus 12:38-40).

Het woord voor ‘verslinden’ (Gr.: katesth(i)oo) komt maar twee keer voor in Marcus. In Marcus 4:15 is het Satan die het woord ‘weggraait’ waar het gezaaid wordt, voordat het wortel kan schieten. Hier zijn het de mannen met de lange gewaden, die degenen ‘verslinden’ die zij volgens de Tora moeten helpen en beschermen, en die het geld gebruiken om hun aanzien in de religieuze gemeenschap te vergroten. Ze zouden er beter aan doen Micha 6:8 ter harte te nemen door niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig Gods weg te gaan. Ze geven meer dan van hen gevraagd wordt, maar niet om God te dienen. Ze geven het voor zichzelf. En de weduwe zien ze niet.

De weduwe

Zij neemt ondertussen waardig haar plaats in als een volwaardig lid van Gods volk. Al zien de schriftgeleerden haar niet, zij weet dat haar bijdrage belangrijk is. Zó belangrijk dat ze haar laatste cent ervoor opgeeft. Zij geeft, zoals verplicht, onafhankelijk van haar persoonlijke omstandigheden. Een gebaar waaruit trouw en vertrouwen spreekt. Een wil om vast te houden aan datgene waar de tempel voor staat. Zelfs als zij niet ontvangt wat dat voor haar zou moeten betekenen: liefde, zorg en recht. Midden in de wildernis, ‘verslonden’ door degenen die andere goden dienen dan de God die de tempel en eredienst gegeven heeft als een plek van waaruit een leven naar Gods wet en verbond gestalte kan krijgen, draagt zij het hare bij. Onverstoorbaar.

Jezus ziet haar. God ziet haar. In Jezus komt Hij mensen opnieuw nabij, zoals in de tijd van Mozes, en blijft Hij bouwen aan zijn verbond. Wat mensen, wat Satan daaraan ook verder af proberen te doen. Niet statisch maar beweeglijk is deze God. Hij blijft steeds opnieuw proberen om mensen het geschenk van een goed en rechtvaardig leven te geven (Psalm 16).

In de evangelielezing worden de rijken die meer geven dan het gewone, ontmaskerd. Zij geven voor zichzelf, en wat ze geven hebben ze onwettelijk verkregen. Weduwen en wezen zijn door hen verslonden. Ze slaan geen acht op zwakken en nooddruftigen. Zij hebben de weduwe aan de bedelstaf gebracht. Zij doet haar plicht, dient haar God en houdt niets achter. Zij kan met recht en trots zingen: ‘HEER, mijn enig bezit, mijn levensbeker, U houdt mijn lot in handen’ (Psalm 16:5). Terwijl de anderen andere machten dienen.

Deze exegese is opgesteld door Anneke Oppewal.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken