Menu

Premium

Ezel

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Het bekende Nederlandse spreekwoord laat aan duidelijkheid weinig te wensen over: een ezel stoot zich in ‘t gemeen niet tweemaal aan een zelfde steen. Het beeld dat onze taal van een ezel schetst, is allesbehalve positief. Het beest zou dom en hardleers zijn. Wie uitroept een ezel te zijn, is waarschijnlijk tot de ontdekking gekomen dat hij/zij iets is vergeten of een of andere stommiteit heeft begaan. De volgende vraag lijkt gerechtvaardigd: is een ezel werkelijk zo dom?

Grondtekst

Een mannelijke ezel heet in het bijbels Hebreeuws chamor. Het woord komt 97x voor (o.a. Gen. 12:16; 24:35; Ex. 9:3,20; Richt. 15:1516; Jer. 22:19; Ez. 23:20). Een ezelin heet ‘aton.Dat woord is op aanzienlijk minder plaatsen te vinden (niet meer dan ruim 20: o.a. Gen. 12:16; 32:16; 49:11; Num. 22:21-33; 1 Sam. 9:3,5,20; 10:2,14,16; Zach. 9:9). In het Nieuwe Testament kan het Griekse onos zowel ezel als ezelin betekenen (Mat. 21:2,5,7; Luc. 13:15; 14:5; Joh. 12:15). In de evangelie-verhalen over de intocht van Jezus in Jeruzalem wordt verteld dat hij plaatsnam op een poolos, een jong dier, in dit geval een ezelsveulen (Mat. 21:2,5,7; Mar. 11:2,4,5,7; Luc. 19:30,33,35; Joh. 12:15).

Letterlijk en concreet

a.In bijbelse tijden bestond een hoge waardering voor de ezel/ezelin. Op tal van terreinen bewezen de dieren nuttige diensten: als rijdier (Gen. 22:3; Ex. 4:20; Num. 22:21-33; Richt. 1:14); als lastdier (Gen. 42:26); en als trekdier, bijvoorbeeld bij het ploegen (Deut. 22:10). Zelfs de komst van het paard – ten tijde van koning Salomo (1 Kon 10:26-29) – betekende nog niet het definitieve einde van de inzetbaarheid van ezels in het militaire bedrijf (2 Kon. 7:7).

b.Er zijn geen bewijzen dat ezels als offerdieren werden gebruikt (Ex. 34:20). Onzeker is of ze vaak gegeten werden. Volstrekt ongenietbaar was het vlees niet. Als noodrantsoen bracht het veel geld op. Tijdens een langdurige belegering van Samaria ontstaat een hevige hongersnood, met als gevolg dat ‘een ezelskop tachtig zilveren sikkels kostte en kwart qab (ongeveer twee liter) duivenmest vijf zilveren sikkels’ (2 Kon. 6:25)’

c.Het respect dat de ezel genoot, blijkt ook uit het tiende gebod van de decaloog: ‘U zult uw zinnen niet zetten op het huis van uw naaste; u zult uw zinnen niet de vrouw van uw naaste, niet op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, op niets wat hem toebehoort’ (Ex. 20:17; vgl. Deut. 5:21). Wie een ezel miShandelt, begaat een misdrijf (Num. 22:28-32). Het dier wordt vaak samen met een rund/os genoemd (Ex. 20:17; Deut 28:31; Richt. 6:4; LuC. 13:15; 14:5), maar het is niet geoorloofd beide dieren gezamenlijk een ploeg te laten trekken (Deut. 22:10).

Beeldspraak en symboliek

a.Voordat het paard zijn intrede deed in het oude Israël golden ezel en ezelin als de belangrijkste rijdieren. Zij verleenden hun berijders zelfs een zekere status. Sommige richters reden 0p een ezel(in) (Richt. 5:10; 10:4; 12:14) en dat gold ook voor enkele profeten (Num. 22:21-33; 1 Kon. 13:13-29) In de zegen die Jakob op zijn sterfbed aan zijn zonen meegaf wordt ook van Juda gezegd dat hij, terwijl hem koninklijke macht in het vooruitzicht wordt gesteld, een ezel zal berijden (Gen. 49:l1).

b.Toch is het beeld van de ezel(in) in het Oude Testament niet louter positief. In dezelfde ‘zegen van Jakob’ wordt enkele regels na de passage over Juda het woord tot Issakar gericht. Hij wordt ‘een bonkige ezel’ genoemd, ‘die tussen zijn lasten ligt’ (Gen. 49:14-15).

Dode ezels werden niet begraven, maar buiten de stad gesleept waar het kadaver diende als aas voor gieren (vgl. Richt. 15:14-16). Dit beeld wordt door de profeet Jeremia gebruikt wanneer hij de beklagenswaardige positie van koning Jojakim wil typeren: ‘Niemand zingt een klaaglied over hem … Als een ezel wordt hij begraven: Men sleept hem weg en gooit hem buiten de poorten van Jeruzalem’ (Jer. 22:18-19). Evenmin positief klinkt de beschuldiging door de profeet Ezechiël in de perikoop over de ontucht van Ohola en Oholiba: ‘Ze vermeerderde haar hoererij, terugdenkend aan de dagen van haar jeugd, toen ze in Egypte hoereerde en brandde van verlangen naar mannen die geil zijn als ezels en toestoten als hengsten’ (Ez. 16:19:20).

c.Salomo importeert paarden die onder meer bestemd zijn om zijn strijdwagens te trekken (1 Kon. 10:28-29). In het boek Deuteronomium, voltooid in de periode van de Babylonische ballingschap, wordt deze ontwikkeling in het militaire bedrijf bekritiseerd: ‘Hij (de koning) mag er niet veel paarden op nahouden en het volk niet terug laten gaan naar Egypte om nog meer paarden te krijgen’ (Deut 17:16 In profetische geschriften klinken soortgelijke geluiden en wordt het bezit van paarden gehekeld als een bewijs dat het volk Israël geneigd is zich te laten verleiden door gebruiken en gewoonten van andere volken: ‘U hebt uw volk verstoten, Jakobs huis. Het wemelt er van waarzeggers en wichelaars, net als bij de Filistijnen; het krioelt er van vreemd gespuis. Het land is vol goud en zilver en er komt geen einde aan de rijkdom. Het land is vol paarden en er komt geen eind aan hun wagens. Het land is vol afgoden en zij aanbidden het werk van hun eigen handen … ‘ (Jes. 2:6-8).

d.In het licht van het bovenstaande dient een andere profetische uitspraak te worden verstaan. De komst van de ideale, messiaanse koning wordt daarin als volgt beschreven: ‘Jubel, dochter van Sion, juich, dochter van Jeruzalem! Zie uw koning komt naar u toe, hij is rechtvaardig en zegevierend; hij is nederig, hij rijdt op een ezel, op een veulen, het jong van een ezelin’ (Zach. 9:9-10). In het Nieuwe Testament wordt de intocht van Jezus in Jeruzalem geïnterpreteerd als de vervulling van deze profetische tekst. De evangelist Matteüs vervangt de woorden ‘rechtvaardig en zegevierend’ door één woord ‘zachtmoedig’ (Mat. 21:5). Jezus’ intocht op een ezel symboliseert het Koninkrijk van God: niet de machtigen die hoog te paard gezeten zijn, maar de zachtmoedigen zullen de aarde beërven (Mat. 5:5).

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Gezang 43; 60; 121; 127 (= Gezangen: 569); 133; 153; 178; 237; Alles III: 21; 22; Bijbel I: 19; 71; II: 71; Gezangen: 389; Honderd: 72; Liturgie: 425; 525; 598; 620; Mond: 54; ZAD I: 24; Zingend III: 11; VI: 7; Zleven: 1; 18; Zlicht: 21.

b.Poëzie:

Hans Bouma, Mijn Kampen 1997, blz 71: ‘De Heer die een knecht is’. Muus Jacobse, Het oneindige verlangen, Nijkerk 1982, blz. 10: ‘Bileams terugkeer’. M. Vasalis, Gedichten, Amsterdam 1997, blz. 20: ‘Het ezeltje’.

b.Verwerking:

In de verhalen waarin de ezel naar voren komt, spelen de volgende thema’s: spanning tussen dienen en heersen, koningschap, zachtmoedigheid als levensbasis, openbaring (denk aan het verhaal van Bileam). Bij de bespreking van het begrip ezel zullen we met de volgende aspecten rekening moeten houden: ons beeld van de ezel als ‘dom’ en ‘koppig’ dier stemt niet overeen met de bijbelse verhalen; de bijbelschrijver schrijft niet zozeer biologisch maar theologisch over de ezel; de theologische betekenis van de ezel wordt ten dele bepaald door de theologische betekenis van het paard.

Verwijzing

De ezel heeft raakvlakken met het ‘paard‘. Zie verder bij ‘ploeg‘ (rund, os).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken