Menu

Premium

Hemel

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

lucht(ruim), boven, firmament, hemelvaart, aarde

Er zijn maar weinig bijbelse woorden die zo’n grote invloed op onze geloofsbeleving en onze cultuur hebben gehad als het woord hemel. Het is een begrip dat door de eeuwen heen een heersende rol heeft gespeeld in kerk en theologie. De hemel had daar voornamelijk zijn plaats binnen de tegenstelling hemel en hel: wie behouden wordt, komt na dit aardse leven in de hemel; wie verloren gaat, belandt daarentegen in de hel. Het geloof in de hemel heeft vanuit dat dualisme ontelbaren hoop gegeven, maar misschien evenzoveel mensen angst ingeboezemd.

De laatste decennia hebben we, door nauwgezette studie, oog gekregen voor geheel andere facetten van het bijbelse woord hemel. Daaruit blijkt dat dit woord vooral in beeldspraak, als symbool of metafoor fungeert. Wat zag de oud-oosterse mens als hij of zij naar boven keek?

Grondtekst

Het Hebreeuwse sjamajim (evenals het Aramese sjemajin) betekent ‘hemel, hemelgewelf, lucht(ruimte)’. De uitgang wijst op een meervoudsvorm, niet in de eigenlijke zin van het woord maar een meervoud die het ontzagwekkende van de hemel uitdrukt. Het woord komt veel voor, ruim 450x. Voor de mens in de Oudheid was de hemel de ruimte die hij zag als hij zijn ogen naar boven richtte. Die ruimte gold tevens als een plaats waar dingen of wezens verbleven. Ook de ruimte tussen de aarde en het hemelgewelf, dus wat wij ‘lucht(ruimte)’ noemen is sjamajim, zoals uit de uitdrukking ‘vogelen des hemels’ blijkt (Deut. 4:17; Jer. 8:17; Ps. 8:9;vgl. Mat. 6:26). Over de etymologie van het woord bestaat geen overeenstemming. Sommigen zien in sjamajim de samenstelling sja met majim, ‘een plaats van water’ (volgens het toenmalige wereldbeeld was achter de hemelse koepel water opgeslagen). Eerder is hier sprake van een volksetymologie. Zie ook het verhaal uit het Chassidisme: sjamajim zou ontstaan zijn uit ‘ esj(vuur) en majim (water). Door de twee tegenstellingen – water en vuur – bij elkaar te brengen schiep God sjalom: de hemel. Vaak is ‘hemel’ verbonden met ‘aarde’, meestal in de volgorde hemel-aarde (131x, Gen. 1:1; 14:19), echter ook in de volgorde aarde-hemel (52x, Ps. 148:13). In Genesis 2:4 verschijnen beide volgorden naast elkaar. Kennelijk zijn hemel en aarde onlosmakelijk met elkaar verbonden! Samen, soms met ‘zee’ erbij, geven ze het geheel van de schepping, de kosmos aan (Ps. 69:35; vgl. Fil. 2:10).

Er bestaan in het Oude Testament meerdere synoniemen voor een bepaalde betekenis van de hemel. Bijvoorbeeld raqiea’, ‘uitspansel, firmament’ (Gen. 1:8, 14-10; Ez. 1:23-26); marom, ‘hoogte, hoge, boven’, vaak als duiding van Gods woonplaats (Jes. 33:5; Mi. 6:6; Ps. 93:4; Job 25:2); sjechaqiem, ‘wolken’ (Jes. 45:8; Jer. 51:9).

In het Nieuwe Testament geeft oeranos/-oi goeddeels hetzelfde beeld als sjamajim. We komen het woord ongeveer 275x tegen, waarvan circa 90x in het meervoud en daarvan weer bijna 60x bij Matteüs, voornamelijk in de uitdrukking ‘Koninkrijk der hemelen’. Daarnaast treffen we anoo, ‘boven’, aan (Joh. 8:23, als contrast met ‘beneden’; Hand. 2:19, synoniem bij oeranos; Gal. 4:26; Kol. 3:12). Met ta panta, ‘alles, het geheel’ (Hebr. hakkol), is de totale schepping, inclusief de hemel, bedoeld (1 Kor. 15:27-29; Fil. 3:21; Kol. 1:16; Ef. 1:10; 3:15; Op. 4:11).

Letterlijk en concreet

a.Alles wat de bijbelse mens ziet, hoort, ervaart en tenslotte weet van de hemel als hij zijn ogen naar boven richt, staat in hecht verband met de plek waar hij leeft: de aarde. Hij neemt de hemel als het ware aards waar. Hoe dan? Wel, de manier waarop de bijbel spreekt over de hemel wordt bepaald door het wereldbeeld van die dagen. En dat wereldbeeld is ontstaan door de, in vergelijking met onze tijd, beperkte waarneming. De mens van de eenentwintigste eeuw beziet het universum met ogen die gekleurd zijn door natuurwetenschappelijke kennis. Simpel gezegd is de aarde in dat bijbelse wereldbeeld een platte schijf die op en rondom water drijft. Over de aarde heen ligt een soort koepel, het firmament. Achter die hoge koepel bevindt zich eveneens water, dat af en toe – als regen – door de ‘koepelwand’ naar buiten komt (Gen. 1; 1 Kon. 8:35). Overigens gaan de bijbelschrijvers niet star om met deze opvatting van de wereld. Voor hen is dat beeld als zodanig niet wezenlijk, zij hechten meer waarde aan de krachten en bewegingen rond en achter die koepel. De hemel is dan ook niet de ruimte waar je heen gaat als je sterft, maar de ruimte van waaruit God en dezijnen het aardse bestaan leiden, steunen en corrigeren.

b.Naar de opvattingen van het oude Israël is de hemel, naast de aardse plaatsen als Sion en de tempel, de woonplaats van God (Deut. 4:39; Ps. 2:4; Mat. 23:22; Hand. 7:55-56; Op. 11:13). Daarom richten gelovigen hun aangezicht hemelwaarts als zij bidden tot God en daarom kijken zij met ontzag naar die indrukwekkende lucht met haar verborgenheden. De bijbelse mens ziet niet zozeer met ogen van kennis naar de hemel, maar bovenal met een blik vol geloof. Ook Gods dienstknechten en dienstmaagden vertoeven in deze omgeving (Gen. 28:12; Luc. 2:15; Gal. 1:8). En de volgelingen van Christus belijden dat Christus uit de hemel is gekomen en naar de hemel is gegaan en vandaar weer terug zal keren (Joh. 3:13; Hand. 1:9-11). Zo ontstaat in de latere tijd de gedachte dat de gestorven vromen zich bij God in de hemel zullen verzamelen.

c.God schiep de hemel. Met die belijdenis begint de bijbel (Gen. 1:1). Door zijn woord heeft Hij hem geschapen (Hand. 4:24; Hebr. 1:10). De hemel is niet God, maar het werk van Gods handen. Hiermee levert de bijbelse boodschap indirecte godsdienstkritiek op de culturen rondom Israël waar de hemel en de godheid vaak samenvallen. God staat boven de hemel en beschikt erover.

d.Uit de hemel vallen dauw, regen, sneeuw, wind, rijp en vuur. Verschijnselen die de mens met het blote oog waarneemt. Uit die ervaring ontstaat de gedachte dat ergens achter de wand van de koepel zogenaamde voorraadkamers zijn, waarvan af en toe het luik opengaat en de voorraad naar beneden valt (Jer. 49:36; Job 37:9-12).

Beeldspraak en symboliek

a.De uitspraken in de bijbel over de hemel zijn vooral geloofsuitspraken. Veelal zeggen zulke uitspraken veel meer dan de letterlijke betekenis. De hemel verwijst naar iets anders dan naar lucht, wolken en allerlei verschijnselen aan het firmament. De hemel verbeeldt het verlangen, symboliseert de verborgenheden van het bestaan en geeft samen met de aarde uiting aan de samenhang der dingen. Tegen die algemene achtergrond kijken we naar het woord hemel in de bijbel.

b.Van groot theologisch gewicht is de frequente verbinding hemel en aarde, of andersom aarde en hemel. Kennelijk zijn beide grootheden gelijkwaardig. Maar dat niet alleen; zij veronderstellen elkaar, kunnen niet los van elkaar gedacht en gezien worden. De hemel is een en al verwijzing naar de goddelijke betrokkenheid bij de aarde. Israël zag de hemel als symbool van zekerheid van de leefbaarheid van de aarde, ja leefbaarheid soms door de crisis heen. De aarde is niet minder dan de hemel; zij zijn niet elkaars concurrenten maar elkaars bondgenoten. Als de apostel de gemeente van Christus oproept te zoeken wat boven is en het denken te richten op wat boven is, bedoelt hij niet dat de aarde van lagere orde is dan de hemel (Kol. 3:1-2). Nee, het gaat hem erom dat de gemeente in haar handel en wandel zich laat leiden door Christus in de hemel. Anders gezegd, Hij vertoeft in Gods nabijheid. De hemel is metafoor voor het heil. Waar bevindt zich het heil? Bij Christus. En Christus wordt gedacht in de hemel. Zo zijn al deze begrippen als het ware uitwisselbaar.

c.Bij herhaling staat er dat God in de hemel woont (Deut. 26:15; Ps. 2:4; 11:4; Mat. 11:25; Kol. 4:1). De hemel is de basis van waaruit God ziet, spreekt, hoort en handelt. De nadruk ligt echter niet op de hemel als lokatie voor God, maar op Gods zijnswijze en karakter. God valt te typeren met de woorden verborgenheid, verhevenheid en goedheid. Die zienswijze op de Eeuwige bepaalt het beeld van de hemel. De hemel symboliseert het verborgene, het mysterie, het nog niet onthulde. De hemel geldt als metafoor voor het verhevene en ontzagwekkende. De hemel staat voor opslagplaats van het goede, dat reeds nu maar vooral in de toekomst mens en aarde ten deel zal vallen. Ook komt het voor dat het woord hemel een duiding van God is, een soort naam. We spreken dan van Hemel. Uit eerbied voor de Heilige noemt de gelovige Hem Hemel. Zo spreekt Matteüs graag van ‘Koninkrijk der hemelen’ in plaats van ‘Koninkrijk van God’, zoals in 3:2. En wie een stem uit de hemel hoort, bedoelt Gods stem te horen. Zie ook Jesaja 57:15, waar God de Hoge en Verhevene wordt genoemd.

d.Over het goede gesproken. Wij zeggen wel eens dat al het goede van boven komt, een gezegde dat ontleend is aan Jakobus 1:17. Soms wordt dat schertsend gezegd, wanneer er iets van boven op ons valt. Soms wordt het figuurlijk gebruikt, wanneer we de zegen van de hemel ervaren. Zoals brood (Ex. 16:4), de heiligeGeest (Hand. 2:2) of de nieuwe stad Jeruzalem (Op. 21:2). Die ervaringen van het goede wekken bij Israël en de christelijke gemeente het geloof dat de hemel in de toekomst nog veel meer in petto heeft. Niet zozeer voor de mens na het aardse leven – de gedachte van een verblijf in de hemel na de dood speelt in de bijbel een minimale rol -, maar vooral voor de toekomstige mens op aarde. Aldus wordt de hemel symbool voor de rijke toekomst.

e.In dat licht mogen we de verhalen over Jezus’ Hemelvaart verstaan (Luc. 24:40-53; Hand. 1:911). De reis naar de hemel is de reis naar thuis, naar God. We begrijpen deze reis alleen als we de symboliek van de hemel verstaan: goddelijke nabijheid, bron van geluk en goedheid. De Hemelvaart van Jezus is niet uit de lucht komen vallen. Het Oude Testament vertelt van drie personen die hem zijn voorgegaan: Henoch, Mozes en Elia. Zij allen leefden in diepe verbondenheid met de hemelse Vader. Dat God hen over de grens van de aarde wegvoert, is prachtige beeldspraak voor hun intieme relatie met de Eeuwige. Tegen die achtergrond past de gedachte dat de gestorven gelovige ‘in de hemel’ is. Dat wil zeggen, bij Christus is. En weer komt de relatie van hemel en aarde naar voren: door naar de hemel te gaan, krijgt de aarde ruimte om aarde te zijn. Wanneer echter de aarde écht aarde is naar Gods bedoeling, wordt de hemel als het ware vanzelf zichtbaar op aarde. Zo is het verhaal van Hemelvaart bemoediging en opdracht.

f.In versterkte mate komt het uitzicht op de toekomst tot uiting in de profetische belofte van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. De belofte van deze nieuwe schepping is een manier van zeggen. Namelijk deze: de relatie tussen God en mensen en de relatie tussen al wat leeft zal goed zijn (Jes. 65:17; 66:22; vgl. 2 Petr.3:10-13; Op. 21:1). Deze relaties dragen het kenmerk van onderlinge toewijding. Daarin breken de vrede en gerechtigheid in volheid door. Deze nieuwe schepping ontstaat door de crisis heen. Ook dat wordt verwoord met beeldspraak: hemel en aarde zullen vluchten… (Op. 20:11). Hoe die ‘transformatie’ precies zal plaatsvinden, daarover spreekt de bijbel niet. Niet het ‘hoe’ maar het ‘dat’ van de vernieuwing staat centraal.

g.Hemel en aarde fungeren nu en dan als ‘personen’. De Heer roept hen op als getuigen (Jes. 1:2). Hij vraagt hun publiekelijk om een visie op Israëls wangedrag. Dan is er sprake van een gewichtig moment in de geschiedenis van God met mensen. De hemel verheugt zich, looft God, vertelt van de heerlijkheid van de Eeuwige (Ps. 19:2; 69:35; 96:11). De hemel en aarde als personen? Ja, want zij staan, zo dacht Israël, in relatie tot de Heer. Er is een relationele verbondenheid tussen de schepping en haar Schepper. De aarde staat voor de mens, de hemel staat voor God. God en mens, mens en God – de basis van hun onderlinge relatie is liefde. h. De bijbel kent prachtige beeldspraken en uitdrukkingen met het woord hemel. De uitdrukking ‘hemel der hemelen’ is niet letterlijk bedoeld, dat wil zeggen, geen bepaalde hemel boven een andere (Deut. 10:4; Ps. 68:34). Zij is een poëtische zegswijze voor de schittering, wijsheid en majesteit van de hemel. De beelden ijzeren hemel en koperen hemel duiden op grote droogte, waardoor de gewassen niet groeien en de oogst uitblijft (Lev. 26:19; Deut. 28:23). Daarentegen doelen zegeningen van de hemel of van boven (Gen. 49:25; Deut. 33:13) op regen en dus op oogst, op leven. De gesloten hemel verwijst naar een regenloze periode, wat als een goddelijke straf geldt (Deut. 11:17; 1 Kon. 8:35). Want geen regen betekent geen gewas en dat resulteert in hongersnood. Dergelijke teksten roepen lezers op zich om te keren. Trouw aan de Heer brengt regen en geeft zegen.

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 19; 50; 73; 78; 89; 96; 102; 103; 115; 136; 148; Gezang 2; 122; 142; 184; 226-235; 288; 439; 443; 477; Alles II: 1; III: 27;

Droom: 11; Evangelie II: 12; Feest: 16; Gezangen: 663-667; Gezegend: 178-180; Zingend I-II: 62; IV: 9; 14; V: 53; VI: 18.

b.Poëzie:

Muus Jacobse, Het oneindige verlangen, Nijkerk 1982, blz. 140: ‘De hemel is een huis’; 149: ‘Eeuwigheid’. Jan Willem Schulte Nordholt, Verzamelde gedichten, Baarn 19962, blz. 28: ‘Dood van Mozes; blz. 69: ‘Thuiskomen’; blz. 187: ‘Hemelvaart’. WisLawa Szymborsha, Uitzicht met zandkorrel, Amsterdam 1997, blz. 129: ‘Hemel’. M. Vasalis, Gedichten, Amsterdam 1997, blz. 85: ‘Aan een boom’.

c.Verwerking:

We moeten erop bedacht zijn dat het woord ‘hemel’ enigszins beladen is. Menigeen denkt bij hemel aan het hiernamaals, het leven na dit leven. Dat er vooral andere betekenissen in de bijbel opdoemen, is nogal onbekend. De symboliek van de hemel geeft ons gelegenheid uiteenlopende thema’s aan de orde te stellen. Onder meer deze: geborgenheid, het anders-zijn van God, de verbinding van hemel en aarde als de verbinding van het goddelijke en menselijke, en uitzicht. In gespreksgroepen en bijbelkringen kan de vraag ‘Welk beeld roept het woord hemel (of hemelvaart) bij u op?’ een goede ingang zijn voor nadere bezinning.

Verwijzing

Als we hemel zeggen, komen ook de woorden ‘vuur‘, ‘regen‘ en ‘wolk‘ op ons netvlies.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken