Menu

Premium

Regen

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

vroege en late regen, stortbuien, water

In het Midden-Oosten van de Oudheid staat of valt het leven met het komen dan wel ontbreken van regen. Regen doet het zaad ontkiemen, zaad leidt tot gewas, gewas brengt vrucht, vrucht betekent inkomen en inkomen houdt leven in stand. Regen staat gelijk met zegen. Mits de regen in de juiste hoeveelheden in de juiste periode valt.

Begrijpelijk dat dit weersverschijnsel dikwijls in de bijbel wordt genoemd, vooral als beeld van en gelijkenis voor het goede leven. De joodse traditie bouwt op het bijbelse gedachtegoed voort, als zij aan het eind van het Loofhuttenfeest het zogenaamde Regengebed bidt. Dit gebed om regen is een uiting van afhankelijkheid van de Eeuwige. Hij is de God van het leven. Water is leven en regen is water. Bidden om water is bidden om leven.

Grondtekst

Het Oude Testament kent meerdere woorden voor regen, soms met duidelijke nuance-verschillen. De meest frequente zijn matar, ‘regen’ (38x), en gèsjèm, ‘regen’ (35x). De meervoudsvorm van het laatstgenoemde woord betekent ‘stortregen’ of ‘fikse regenbui’ (Ezra 10:9), ook wel ‘regentijd’ (Ezra 10:13). Als beide woorden samen staan, drukt dat een grote hoeveelheid regen uit (Zach. 10:1; Job 37:6). De werkwoorden mtr en gsjm, ‘regenen’, komen respectievelijk 17x en 2x voor. Uitdrukkingen voor zware regenval zijn bijvoorbeeld gèsjèm gadool, ‘zware regen’ (1 Kon. 18:45) en gèsjèm sjotef, ‘stromende regen’ (Ez. 13:11). Naast deze algemene woorden voor regen, kent het Hebreeuws de aanduidingen malqosj, ‘late regen'(8x), en jorèh, ‘vroege regen’ (Deut. 11:14; Jer. 5:24), die verbonden zijn met een bepaald seizoen. Als deze twee in één adem worden genoemd, zoals inDeuteronomium 11:4 en Jeremia 5:24, slaat dat op het totaal. In beide teksten gaat het algemene woord voor regen vooraf aan de betekenissen vroege en late regen, en deze komt van de Heer (werkwoord ntn, ‘geven’). Ook morèh (Joël 2:23; Ps. 84:7) betekent ‘vroege regen’; dit woord kan ook ‘leraar’ en ‘schutter’ duiden. De late regen valt in het voorjaar, maart-april, en de vroege regen in het najaar, eind oktober-begin december. Naar ons gevoel zou dat net andersom moeten zijn, maar het is verbonden aan de zaai- en oogsttijd. Verder zien we nog: reviviem, ‘regenstromen’ (6x); zèrèm, ‘sterke regen’ of ‘wolkbreuk’, vaak samen met onweer (9x), en heeft vaak een bedreigende werking; gosjèm, ‘regen’, alleen in Ezechiël 22:24; se’ieriem, ‘regenbuien’, in Deuteronomium 32:2, als beeld van het onderricht; zarzief, ‘het bevochtigen’, in Ps. 72:6 als parallel van matar; safieach, ‘stortbui’ (Job 14:19); de betekenis van ‘ariefiem in Jesaja 5:30is onzeker, mogelijk ‘gedruppel’; sjètèf, ‘vloed’ (het werkwoord sjtp wijst op overstromen), betekent in Job 38:25 ‘regenvloed’. De naam Matri, een onbekende voorvader van Saul, wijst erop dat die persoon in de regentijd is geboren (1 Sam. 10:21).

In het Nieuwe Testament treffen we hyetos, ‘regen’ (6x), aan en eenmaal ombros, ‘stortregen’ (Luc. 12:54). Van vroege regen, proïmos, is sprake in Jakobus 5:7; anderen lezen hier ‘vroege oogst’. Het werkwoord brechoo, ‘nat maken’, kan ook regenen betekenen: Matteüs 5:45; Lucas 17:29 (van vuur); Jakobus 5:17.

Letterlijk en concreet

a.Dat in de bijbel, en ook in latere joodse geschriften, vaak over regen geschreven wordt, wijst op het belang van dit klimatologisch verschijnsel. Regen wordt meer dan eens voorgesteld in samenhang met wolken, storm en soms hagel. Voor het welslagen van de landbouw was een juiste hoeveelheid regen op het juiste moment nodig (Lev. 26:4; Deut. 28:12; Ez. 34:26). Per jaar valt er niet minder regen in Israël dan bijvoorbeeld in Engeland. Zo valt in Londen en Jeruzalem beide gemiddeld 550 mm, maar in de eerste stad is de regenval verspreid over driehonderd dagen van het jaar, in Jeruzalem maar over 50 dagen. Nog belangrijker dan de hoeveelheid is de periode waarin de regen valt; de bepaling van de tijd heeft de Heer in zijn hand (Jer. 5:24). Wat de noodzaak van regen voor de landbouw betreft, wijkt Israël af van bijvoorbeeld Egypte en Mesopotamië, waar kanalen en rivieren zorgden voor bevochtiging (Deut. 11:10-11). Door de sterk wisselende frequenties van de winterstormen en de verschillende routes die deze stormen volgen, is de regenval niet regelmatig. De komst van regen is daarom niet vanzelfsprekend in de beleving van de Israëliet.

b.Vooral de vroege en late regenval is voor de bijbelse mens letterlijk van levensbelang (Deut. 11:14; Jer. 5:24). De vroege regen valt tussen eind oktober en begin december. Hij is nodig om de grond voor te bereiden op ploegen en zaaien, en dat om het zaad te laten ontkiemen. De late regen valt tussen maart en april. Deze is onmisbaar voor de bloei en korrelvorming van het graan en voor de groei van de overige gewassen. Zonder vroege regen schiet het zaad niet uit, zonder late regen komt het gewas niet totrijping (Jak. 5:7). Vóór het ontstaan van de moderne irrigatie-technieken in Israël was de komst van regen op de goede momenten letterlijk een kwestie van leven of dood.

c.Het ontbreken van voldoende regen brengt droogte. De gevolgen daarvan zijn rampzalig, zoals Jeremia 14:1-6 en Joël 1:15-20 indringend beschrijven. Dit is niet alleen dréiging voor Israël, het is meer dan eens zijn ervaring geweest (Gen. 12:10; 26:1; Ruth 1:1).

d.Ging van het ontbreken van regen direct levensgevaar uit, ook te veel regen in een heel korte tijd, soms gepaard met onweer en hagel, was lastig of zelfs gevaarlijk. Vooral in het zuiden van Israël, waar het water snel wegvloeit in de drooggevallen geulen en deze binnen afzienbare tijd tot ruige, stromende beken maakt, kan het water mens en dier overrompelen (hier zinspeelt Ps. 126:4 op). Hevige plensbuien zijn riskant voor de mens die in het gebergte verkeert (Ps. 124:4-5; Job 24:8) of voor de persoon die in de winter, waarin het regent en koud is, op de vlucht is (Mat. 24:20; vgl. Hand. 28:2). Huizen kunnen er door instorten (Ez. 13:11; Mat. 7:24227) en stortregens zijn zelfs in staat om steden te ruïneren (Jes. 28:2).

e.God heeft als het ware de regen opgeslagen in schatkamers om hem te gelegener tijd los te laten (Deut. 28:12; Job 26:8). Dat Hij regen kan loslaten en vasthouden verwijst naar zijn macht om te scheppen en te regeren.

f.De achtergrond van de nadruk op regen als gave Gods is mogelijk de controverse tussen de Heer van Israël en de Kanaänitische Baäl, zoals die scherp en op spannende wijze wordt geschilderd in 1 Koningen 18. De aanhangers van Baäl wisten, dat Baäl de schenker van de regen was. Van hem werd gezongen: ‘Voor de aarde was de regen van Baäl en voor het veld was de regen van de Verhevene.’ De profetische stem in Israël vraagt: Is de Heer de God van de regen? Jazeker, klinkt het tegen de achtergrond van de Baälstrijd op meerdere plaatsen! Bijvoorbeeld in liederen als Psalm 29 en 65:10-14.

De gedachte van God als de gever van regen is met allerlei andere geloofsaspecten verstrengeld, zoals zegen en vloek, verbondstrouw, vruchtbaarheid, toekomst, leven en dood. Zie onder meer Leviticus 26:14; Deuteronomium 11:14; Jeremia 5:24 en Zacharia 10:1. Zo is het begrijpelijk dat in de joodse traditie het gebed om regen, soms gekoppeld aan vasten, zulk een grote plaats heeft gekregen (zie o.a. Misjna, traktaat Taäniet; Achttiengebed). Trouwens, ook Elia, de grote profeet, bad om regen (1 Kon. 18:42; Jak. 5:18; vgl. Ps. Sal. 5:1-12). Uit Zacharia 14:17 mogen we wellicht opmaken dat in de liturgie op het Loofhuttenfeest ‘regen’ een plaats heeft gehad. Evenmin bevreemdt het ons, dat dit belangrijke weersverschijnsel andere betekenissen dan de letterlijke heeft gekregen. Regen is meer dan neervallend water. Regen spreekt geloofstaal, regen verbeeldt de betrokkenheid van de hemel bij de aarde. De grens tussen zaak (concreet) en beeld (overdrachtelijk) is vloeiend.

Beeldspraak en symboliek

a.Regen staat voor vruchtbaarheid. De rabbijnen hebben zich afgevraagd, waarom de Heer regen geeft uit de hemel en de aarde niet bevochtigt door rivieren en kanalen, zoals in Egypte en Babylonië het geval is. Zij noemen verschillende redenen, maar de hoofdreden is, dat alle ogen zich wenden tot de hemel (Midrasj Rabbah Gen. XIII,9). Dat wil zeggen, dat de mens steeds de gever van de vruchtbaarheid voor ogen moet houden. Achter de regen staat een werkelijkheid die ons het leven schenkt en die onze toekomst in handen heeft. Regen is daarom ook een theologisch begrip. Het draagt een ‘boodschap’ van boven in zich. Maar het zegt tevens dat de aarde afhankelijk is van de hemel.

b.De komst van de juiste hoeveelheid regen op het juiste moment is een teken van zegen en de zegen is een teken van Gods genade (Hand. 14:17). De profeet Ezechiël spreekt van regen die op zijn tijd komt; dit is het optimale moment voor het welzijn van de aarde. Zulke regens brengen zegen (Ez. 34:26). Regen valt samen met gunst en zegen (Hos. 6:3), omdat het vruchtbaarheid teweegbrengt (Deut. 28:12; Hebr. 6:7). In wezen zijn Gods zegen en genade heel aards. Aan regen heeft de mens alles te danken -het is de mooiste gave; regen schenkt brood, wijn, olie en fruit – en achter de regen ziet de bijbelse mens de gever van de regen. Aan deze Gever is de mens dank verschuldigd.

c.Daarentegen is het uitblijven van regen teken van goddelijk oordeel en de oorzaak daarvan is Israëls ontrouw aan het verbond. Hetzelfde geldt voor te veel regenval, waarvan vernietiging uitgaat (Gen. 7:12; Nah. 1:8). Te veel regen en uitblijven van regen zijn tekenen van vervloeking. Meer dan eens zien we de belijdenis dat de Heer regen geeft gekoppeld aan de oproep te horen (sjema’!) en de geboden te bewaren, met name in de Tora (Lev. 26:4; Deut. 11:14; 28:12; vgl. Jer. 5:24). Tegen bedreigende regenval biedt Hij bescherming. Daaruit spreekt toekomstverwachting en de breedte van zijn genade (Jes. 4:6; 25:4). De beelden en symboliek van bedreigende stortregens en zwellend water zijn zo omvattend, dat alle moeiten en tegenslagen van Israël en de gemeente erin opgenomen kunnen worden. In de Rol van de Lofprijzingen, gevonden in Qumran, vertelt de dichter hoe onstuimige rivieren hem bespotten en modder tegen hem spuiten. Zijn antwoord is een dankzegging: ‘Maar Gij, mijn God, hebt in mijn mond als het ware een vroege regen voor alle dorstigen geplaatst, een bron van levend water die niet teleurstelt’ (VIII, 16). We zien hier hoe het kwade water (de rivieren) en het goede water (vroege regen) tegenover elkaar staan; het eerste symboliseert het afbrekende, het tweede het opbouwende.

d.Bijzonder sterk komt in de Schrift de gedachte naar voren, dat de Heer de gever en beheerder van de regen is (Lev. 26:4; Deut. 11:14; Jak. 5:18), zoals we al eerder hebben gezien. Die gedachte heeft een liturgisch-hymnische vorm gekregen (Ps. 77:18 en 135:7). Al die hymnische en andersoortige uitdrukkingen willen maar een ding zeggen: alles wat ontstaat en bestaat, is bedacht en geschapen door de God van Israël, de Heer.In de liturgisch-hymnische context krijgt regen een meerwaarde. Regen verwijst naar de werkelijkheid achter alle leven, de Heer.

e.Als er regen valt in een periode waarin het haast nooit regent, wordt dat gezien als een bijzondere reactie van Godswege, positief of negatief (1 Sam. 12:17-18; 2 Sam. 21:10; Spr. 26:1). Regen spreekt, appelleert en brengt tot bezinning.

f.Herhaaldelijk gebruiken bijbelschrijvers regen als beeld – vooral in de wijsheidsliteratuur – om hun hoorders en lezers iets duidelijk te maken. Mozes vergelijkt het Tora-onderricht met zachte maar ook met hevige regenval (Deut. 32:2). Zoals regen leven is voor de akker, zo is de Tora leven voor Israël. Zoals de aarde het hemelwater opzuigt, zo zal de leer worden opgenomen door mensen. Zoals de regen gewassen versterkt en doet groeien, zo zullen de woorden van de Tora leerlingen doen groeien.

Ook is er het beeld van wegspoelende regen voor verdrukking van armen door iemand die vroeger zelf arm is geweest. Zoals regen naar zijn wezen niet bedoeld is om te verwoesten, zo gaat de arme man van voorheen voorbij aan zijn opdracht de ander op te richten (Spr. 28:3). Verder zien we het beeld van de snel aanzwellende en snel opdrogende beek voor de dief die bezit verwerft en bezit verliest (Sir. 40:13-14). Hetzelfde beeld kan ook onbetrouwbaarheid uitdrukken of solidariteit die slechts kort duurt (Job 6:15-17).

Het beeld van late regen staat voor de koning die met liefde en welgevallen met zijn onderdanen omgaat (Spr. 16:15). In de bede voor de koning, in Psalm 72:6, staat nog een andere beeldspraak: ‘Hij zij als de regen die neerdaalt op het grasland, als regenbuien die de aarde besproeien.’ Dat is: laat de koning tot zegen zijn voor het volk en geef dat hij ieder tot bloei laat komen. En Jesaja spreekt over de messiaanse koning als iemand bij wie men kan schuilen tegen stortregens en storm (32:1). Job ziet zijn toespraak tot zijn hoorders als regendruppels die op hen neervallen. Vervolgens drukt hij hun wachten op nog meer woorden uit met het beeld van de spanning van het jaarlijkse wachten op de verlossende regen. Ten slotte hanteert hij de voorjaarsregen als metafoor om hun verlangen te beschrijven (Job 29:22-23). De regenvloed die het leven omverwerpt en wegspoelt, leent zich in apocalyptische teksten uitstekend als beeldspraak voor de ondergang (Dan. 9:26; 11:10,22,26,40). Of stortregen als beeld voor de vernietiging van een tiran (Jes. 25:4).

g.Regen als beeld van Gods omgang met mensen treffen we ook aan. Zoals late regen wordt verwacht en komt en levensvoorwaarde schept, zo komt de Heer als het volk zich omkeert (Hos. 6:3). Ook zien we regen als eschatologisch beeld: het wachten op en verlangen naar regen is een treffend beeld van het geduldig wachten op de parousie, het uitzien naar de komst van de Heer (Jak. 5:7). Bovendien hoort in de oudtestamentische beschrijving van het verschijnen van de Heer de komst van regen thuis (zie Richt. 5:4; Ps. 68:9); regen maakt ons er in deze context op attent dat de Heer verschijnt.

h.Regen, of het uitblijven ervan, roept ongetwijfeld psychologische effecten op, omdat rond dit natuurverschijnsel de existentiële kwestievan leven of dood speelt. Regenval is een metafoor voor de herleving der doden. Begrijpelijk als we letten op hetgeen hij veroorzaakt: ontkiemen, groei, oogst en door dit alles levensvernieuwing. Regen en opwekking der doden horen bij elkaar, zegt de Talmoed (Berachot 5,2,9a).

i.Alsof het een persoon is, wordt regen samen met andere weersverschijnselen opgewekt om God te loven en te prijzen (Az. 3:64). Regen is kennelijk meer dan vallend water. Regen is bij wijze van spreken een partner in het geheel van natuurlijke verbanden.

j.De joodse traditie duidt de vroege regen ook wel als ‘leraar’ aan (zie boven bij grondtekst, morèh), mede ingegeven door Joël 2:23, waarbij het de vraag is of de ‘leraar der gerechtigheid’ als ‘regen der gerechtigheid’ gelezen moet worden. Het leeraspect blijkt hieruit: regen leert de mensen hun koren op tijd binnen te halen en hun daken waterdicht te maken (volksetymologie).

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 29; 68; 72; 78; 84; 104; 105; 126; 135; 147; 148; Gezang 8; 16; 39; 64; 126; 128; 302; 348; 439; 447; 448; AllesI: 2; 9; Hoop: 69; 75; Woorden: 44; Zingend I-II: 212; 256; III: 29; IV: 1; 73; VI: 40; 67; Zolang: 6 (= Gezangen: 525; Liturgie: 491); 9 (= Gezangen: 823; Liedboek: Gezang 487; Liturgie: 421)

b.Poëzie:

Pierre H. Dubois, Stenen en sterren, Amsterdam 1995, blz. 50: ‘Zware regen’. Kees Harte, God mag ik eens bidden, Baarn 1991, blz. 63: ‘Een druppel’. Ankie Peypers, Letters van een naam, Baarn 1985, blz. 30: ‘Sta als regen’; blz. 80: ‘In den regen’. Leo Vroman, 262 gedichten, Amsterdam 1976, blz. 80: ‘Regen’.

c.Verwerking:

De thema’s die met het begrip regen samenhangen zijn legio. Te denken valt aan: God als schenker van het leven, de aarde die afhankelijk is van de hemel, de kwestie van vloek en straf in de relatie tussen God en mens. Ook komt hier, evenals bij veel andere lemma’s, de vraag op welke metaforen en symbolen vandaag in onze wereld kunnen dienen om de aanwezigheid of afwezigheid van Gods zegen uit te drukken. Wie in het leerhuis het bijbelse verschijnsel regen ter sprake wil brengen, zou de volgende teksten kunnen lezen en bestuderen: Misjna,schijnselen voor. Onder meer deze: ‘zee‘ (vloed), ‘droogte‘, ‘wind‘ (storm), ‘dauw‘, ‘hagel‘, ‘donder‘ en ‘bliksem‘. Zie ook ‘regenboog‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken