Menu

Premium

Dauw

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

rijp of rijm

In het Middellandse-Zeegebied is dauw gedurende de warme maanden onmisbaar. Zonder dauw zijn de gewassen tot mislukken gedoemd; met dauw ligt de oogst in het verschiet. Dauw is geluk, het ontbreken ervan ongeluk. Daarom ligt het voor de hand, dat de bijbelschrijver dit verschijnsel graag als beeld en metafoor toepast, vooral in dichterlijke taal.

Grondtekst

In het Oude Testament treffen we slechts één woord aan voor dauw, tal (ca. 30x; Gen. 27:28.39; Mi. 5:6; Dan. 4:12-30). De wortel stamt van een werkwoord dat ‘bevochtigen’ betekent; sommigen zien een verband met het Arabische woord voor ‘overschaduwen’. De Septuaginta geeft het telkens weer met drosos, behalve in Spreuken 26:1, waar zij ‘sneeuw’ leest. Ook ‘rijp’, kefor, wordt wel als dauw beschouwd, maar dan in bevroren staat; we treffen het aan in Exodus 16:15; Psalm 147:16 en Job 38:29.

In het Nieuwe Testament zoeken we tevergeefs naar het woord dauw.

Letterlijk en concreet

a.Gedurende de regenloze tijd, ongeveer van mei tot oktober, is de groei van de gewassen afhankelijk van dauw. In deze periode krijgen planten en vruchten bijna uitsluitend door dauw hun bevochtiging. Door condensatie van devochtige lucht zetten zich waterdruppels op bodem en gewas. Deze druppels worden bij de nachtelijke afkoeling en door lichte westenwind het land in gedreven (Job 29:19). Vrij snel na zonsopgang verdampt het vocht (Hos. 6:4). Deze bevochtiging is werkelijk van levensbelang. Het langdurig ontbreken van dauw veroorzaakt droogte en daardoor verschroeiing van de gewassen. De gevolgen laten zich raden: mislukking van de oogst wat tot honger lijdt. Dauw valt derhalve samen met vruchtbaarheid, het ontbreken ervan met onvruchtbaarheid (1 Kon. 17:1). Sterker nog: dauw brengt leven (oogst), de afwezigheid ervan leidt tot dood (honger). De woorden van de oude vader Isaak, dat Jakob de hemelse dauw zal ontvangen en dat Esau deze zal ontberen, roepen dan ook bij de laatste begrijpelijke verbittering en wrok op (Gen. 27:28.39); hij begrijpt de rampzalige strekking ervan.

b.De bijbelse mens gelooft dat natuurverschijnselen uit de hand van God komen. Ook de dauw(en rijp) ziet hij of zij als een gave van de hemel. De God van Israël staat niet los van de schepping, noch wordt de schepping in de bijbel vergoddelijkt, maar zij is er door Hem. Veelvuldig vinden wij dit gedachtegoed in de wijsheidsliteratuur. In Gods antwoord aan Job, een groots lied op de Schepper van al het zijnde, staat de vraag: ‘Heeft de regen een vader? Of wie heeft de dauwdruppelen verwekt?’ (Job 38:28). Het veronderstelde antwoord luidt: de Heer, niemand anders. Zo zegt Mozes bij de zegening van de stam Jozef: ‘Zijn land zij door de Heer gezegend met de kostelijke gave des hemels, met de dauw…’ (Deut. 33:13). De trits zegen-dauw-de Heer geldt als vanzelfsprekend. Wie iemand een gezegend leven wenst, wenst hem dauw toe. Net als regen – ze worden herhaaldelijk samen genoemd – wordt dauw als een hemelse zegening beschouwd. In de alledaagse verschijnselen als regen, dauw en rijp manifesteert de hemel zich (Sir. 43:19); maar aangezien juist in de zegenspreuken alleen over dauw gesproken wordt, ontstaat de indruk dat men dauw bij uitstek beschouwt als hemelse manifestatie.

c.Daarentegen ziet Israël het ontbreken van dauw als een goddelijke straf. Het verzuim de tempel te herbouwen heeft het wegblijven van dauw tot gevolg (Hag. 1:10). Davids klaagzang legt de verbinding tussen de vloek en het uitblijven van dauw, wanneer hij zingt dat er op de bergen van Gilboa geen dauw zal komen, omdat zijn geliefde daar gesneuveld is (1 Sam. 17:21).

d.In Richteren 6:36-40 moeten we de dauw als gave van God verstaan tegen de achtergrond van de strijd tussen Baäl en de Heer (1 Kon. 17:1; 18:41-46). De laatste is de schenker van regen en dauw en dus de Heer van het leven. De natuur wordt aldus in verband gebracht met Gods daden in de geschiedenis, ja, zij staat in dienst van zijn werkzaamheid in de geschiedenis van mensen en volken.

Beeldspraak en symboliek

a.Bovengenoemde betekenissen van de aanwezigheid dan wel afwezigheid van dauw spreekt tot de verbeelding van de bijbelschrijvers, vooral van de dichters. Bijna alle concrete betekenissen, al dan niet theologisch geladen, komen terug in overdrachtelijke zin.

Neem nu het verhaal van het hemelse brood tijdens de woestijntocht. In dit manna-verhaal vervult de dauw een bijzondere rol. VolgensExodus 16:13-14 ligt er een dauwlaag rondom de legerplaats en als de dauw is verdampt, blijft er iets fijns achter: woestijnbrood. Numeri 11:9 beschrijft het anders: het daalt niet rond maar óp de legerplaats, die een rein gebied is; het feit dat de dauw terechtkomt op reine grond, beklemtoont dat het een gave van de hemel is. Verder daalt eerst de dauw neer, vervolgens het manna. De joodse traditie spreekt van een dubbele dauwlaag: dauw, manna, nogmaals dauw. Het brood uit de hemel wordt als het ware door de dauw uit de hemel zorgvuldig ingepakt! Deze dubbele laag vinden we terug op de sabbatavond, waarin de twee broden met een doek worden toegedekt. De broden verwijzen naar de dubbele portie woestijnbrood, dat de Israëlieten met het oog op de sabbat verzamelden. De doek over het brood en de broodkorf onder het brood verwijzen naar dauw om het manna. We zien in het verhaal van de manna-regen in de letterlijke betekenis tevens een diepere zin, in elk geval hebben Joden en christenen die zin er in gelezen.

b.Meer dan eens komt dauw als beeld voor om de positieve uitstraling en het geluk van mensen te duiden. Job vergelijkt zijn vroegere leven, de tijd van voorspoed, met een boom: de wortels zogen het water op en de takken waren bedekt met dauw (Job 27:19). En vermoedelijk is het rijkelijk met dauw bedekte hoofd van de bruidegom, die in de vroege ochtend voor de deur van zijn liefje staat, beeld voor vruchtbaarheid en verwekking van leven (Hoogl. 5:2). De joodse bijbelcommentator Rasji ziet in de uitspraak ‘want mijn hoofd is vol met dauw’ een dubbele beeldspraak: de bruidegom is doordrenkt met voldoening over aartsvader Abraham, wiens daden voor hem verkwikkend als dauw waren; en nu komt de jongeman tot de bruid om haar te begieten met zegeningen, zoals dauw dat doet. De gunst van de koning wordt gezien als dauw op het gras (Spr. 19:17) en Mozes bezingt zijn toespraak als dauw die naar beneden druppelt (Deut. 32:2). Zowel de gunst als de leer brengen zegen voor de mens. Over de Tora gesproken: volgens de Midrasj Rabbah Genesis (LXVI,1) zou Jakob gezegd hebben, dat hij het voorrecht van de zegen te danken heeft aan zijn studie van de Tora, die vergeleken wordt met water (Jes. 55:1). De rabbijnen hebben – in navolging van Mozes – herhaaldelijk de Tora als dauw gekenmerkt. Immers de Tora maakt het leven vruchtbaar, zij is verkwikkend en schept leven. Voor het beeld van dauw in het licht van relaties is Psalm 133 bijzonder boeiend. De beelden – olie en dauw – die de dichter hier gebruikt, herinneren aan de zegening van Jakob door zijn vader Isaak, die voor Esau geen zegen heeft (zie boven). Op de achtergrond ontwaren we in dit lied de broers Jakob en Esau die van elkaar vervreemd zijn èn de ballingen en verstrooiden. Broederlijk samenleven lijkt op de dauw die van de berg Hermon de bergen van Sion bedekt en als zegen van God geldt. Hoe kan nu de dauw van de Hermon op het 200 km zuidelijker gelegen gebergte van Sion neerdalen? Feitelijk kan dat ook niet. Maar de dichter gebruikt het beeld met opzet: oppervlakkig gezien zullen Jakob en Esau niet bij elkaar en zullen de ballingen niet terug kunnen komen, maar door Gods barmhartigheid zal het mogelijk zijn. Eveneens kan dauw gebruikt worden als beeld dat een totale bedekking weergeeft (2 Sam. 17:12; vgl. 1QM 12:9 en 19:2).

c.Ook zien we dauw als metafoor voor het volk Israël. Onder de volken zal ‘de rest van Jakob’ zijn als dauw van de Heer (Mi. 5:6). Van het volk gaat vruchtbaarheid en verkwikking uit. Het schept leven te midden van de volken. Maar – daar ligt de nadruk op – als dauw van Gód. De Heer is de dauw achter de dauw. Hij schenkt het leven, ook al geschiedt dat door mensen. Mysterieus is de uitspraak ‘…want uw dauw is een dauw van licht; en de aarde zal aan de schimmen het leven teruggeven’ in Jesaja 26:19. Menigeen heeft op dit vers het geloof in de verrijzenis uit de dood gebaseerd. Eerder lijkt het erop dat gesproken wordt van een symbolische opstanding: de joodse ballingen, vertoevend aan ‘gene zijde’, in het land van de dood, zullen terugkeren naar Jeruzalem, alwaar ze in vrede zullen leven. De uitdrukking ‘dauw van licht’ doet denken aan de weerschijn van de opkomende zon op de dauw; de herrijzenis van Israël, bewerkstelligd door de hemel, lijkt op die schitterende en lichtende weerschijn. De Heer beschikt over licht en dit licht brengt leven over Israël (vgl. Hos. 14:6-7). Denkend aan dauw als verwijzing naar verwekking van leven, wijzen wij op het Gebed van Dauw (tefillat tal) in de joodse liturgie op de eerste dag van het Pesach. Er wordt gebeden om de dauw van Godswege, de dauw die zegen brengt en leven wekt! Bijvoorbeeld deze fragmenten: ‘Schenk eenovervloed aan koren en most en richt Jeruzalem weer op door dauw’ en ‘Maak de stad die overbleef als een in de steek gelaten hut tot een kroon in uw hand door dauw.’

d.Het aspect van de vluchtigheid van dauw -zodra de zon goed en wel aan het firmament staat, verdampt het – kan in beeldspraak kortstondigheid en betrekkelijkheid uitdrukken. De Heer verwijt Israël dat Israëls liefde is als dauw die in de vroegte vergaat; Israëls trouw is onbestendig, zijn vroomheid stelt niet veel voor (Hos. 6:4). Als een boemerang roept het volk die vluchtigheid op over zichzelf: Israël zal vergaan als dauw in de morgen (13:3). In Sirach 3:15 wordt de vergeving van zonden uitgebeeld als rijp die wegsmelt voor de zon.

e.Dauw als levenwekker en brenger van vruchtbaarheid wordt ook gebruikt als metafoor voor God. Zo, als dauw, zal Israël Hem ervaren wanneer de heilstijd aanbreekt (Hos. 14:6; vgl. Zach. 8:12). Veelzeggend is dit beeld vergeleken met en in tegenstelling tot het zojuist vermelde beeld van vluchtigheid: Israëls bloei en vrucht is puur een daad van Gods genade! Voor de dichter van het boek Wijsheid is de grootheid van de kosmos vergeleken met God slechts een dauwdruppel, waarmee hij elke goddelijkheid van de natuur ontmaskert (11:22).

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 78; 100; 110; 127; 133; 147; Gezang 8; 119; 122; 128; 129; 289; 375; 378; 463; Alles I: 29 II: 9; IV: 1; Eerste: 3; Gezangen: 377; 472; 538; 751; Liefde: 6; Liturgie: 510; Woorden: 44: 46; Zingend I-II: 212; 257; III: 29; V: 11; 21; 38; IV: 33; VI: 46; Zlicht; Zolang: 5 (= Gezangen: 730; Liturgie: 568); 6 (= Gezangen: 525; Liturgie: 491).

b.Poëzie:

Michel Coune, Bruidszang bij het Hooglied, Averbode/Kampen 1992, blz. 93: ‘Doorheen de nachtelijke nevels’. Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1980, blz. 341: ‘Grüsz Gott’; 436: ‘Voor dag en dauw’. Van der Graft, Mythologisch, Baarn 1997, blz. 31: ‘Het viel eens hemels dauwe’. Virgina Hamilton Adair, Gedichten, Baarn 1998, blz. 85: ‘Langzame Zeis’.

c.Verwerking:

Vanuit verschillende kanten kunnen we het begrip dauw benaderen. Bijvoorbeeld vanuit de vierde adventszondag. Deze zondag draagt de naam Rorate, genoemd naar het eerste woord uit Jesaja 45:8: ‘Dauwt, hemelen…’ De introïtus-psalm is op deze vierde advent gewoonlijk Psalm 19, die opent met: ‘De hemel vertelt…’. De beide teksten roepen om een nieuwe dag, om een tijd vol vrucht: zij roepen om de messiaanse tijd. Een andere invalshoek is die van het joodse Gebed om Dauw. Zie het Moesaf-gebed op de eerste dag van Pesach en de tweede Beracha van het Achttiengebed. De beelden die de bijbelschrijvers oproepen met dauw, bevatten meerdere thema’s: zegen en vloek, vernieuwing,(on)vruchtbaar leven, vluchtigheid, vergankelijkheid, relatie tussen schepping en geschiedenis en verrijzenis.

Verwijzing

De bespreking van het woord dauw heeft raakvlakken met die van de woorden ‘bron‘, ‘regen‘, ‘droogte‘ en ‘hemel‘. Zie ook bij ‘brood‘(L-d) en ‘manna‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken