Menu

Premium

Missionair preken

Inleiding

De laatste tijd groeit de aandacht voor ‘missionair preken’. Er wordt over geschreven en in allerlei kerkgenootschappen vinden cursussen en studiedagen plaats.

Zie voor een goed overzicht van literatuur, stromingen e.d. A.P. Berensen, ‘Schitterend preken. Een homiletisch onderzoek naar voorwaarden voor missionaire prediking in een postmoderne samenleving’ (masterthesis Protestantse Theologische Universiteit, 31 juli 2009).

Tegelijk roept deze uitdrukking ook vragen op. Is het niet weer een nieuw modeverschijnsel? Is het niet vooral evangelicaal gedoe? En hoe doe je dat dan, ‘missionair’ preken? Over die laatste vraag heb ik vrij uitgebreid geschreven in een andere studie en in een aantal artikelen.

Zie Stefan Paas, De werkers van het laatste uur. De inwijding van nieuwkomers in het christelijk geloof en in de christelijke gemeente, Zoetermeer 2003, 270-285; Stefan Paas (bewerking), Tim Keller, ‘In hoeverre moeten preken hoordergericht zijn?’, op www.cv- koers.nl/artikelen/keller_moeten_preken_hoorder-gericht_zijn.php; Stefan Paas (bewerking), Tim Keller, ‘Hoe kunnen preken aansluiten bij niet-kerkelijke hoorders?’, op www.cvkoers.nl/artikelen/tim_keller_hoe_kunnen_preken_aansluiten_bij_niet-kerke- lijke_hoorders.php.

Samen met andere auteurs heb ik ook een paar proeven geleverd van wat we bedoelen met missionair preken.

Zie Stefan Paas, Gert-Jan Roest en Siebrand Wierda, Geloven in de marge. De eerste brief aan Korinte, Zoetermeer 2008; Stefan Paas en Siebrand Wierda, Zinvol leven. Prediker, Zoetermeer 2009.

In dit artikel wil ik vooral ingaan op de vraag wat missionair preken is en waarom het belangrijk is. Het gaat hier dus om theologische vragen.

Mijn eigen ervaring met (missionair) preken is vrij beperkt. Alles wat ik ervan denk te weten, heb ik geleerd in twee contexten. De eerste is een kleine gemeenschap van niet erg kerkse mensen aan de rand van de samenleving, in Veenendaal. Gedurende een jaar of vijf in het midden van de jaren ’90 leidden mijn vrouw en ik, samen met vrienden, daar samenkomsten. Ik hield daar geregeld een toespraak over de Bijbel. De andere context betreft de nieuwe gemeente Via Nova in Amsterdam. Dit gemeentestichtingsproject werd in 2006 opgezet door de Christelijke Gereformeerde Kerk in Amsterdam.

Op www.vianova-amsterdam.nl, via ‘downloads’, is het mogelijk programma’s van samenkomsten in te zien en een aantal preken te beluisteren.

Vanaf het begin ga ik geregeld voor in de samenkomsten van Via Nova, samenkomsten die overwegend worden bezocht door jonge, hoogopgeleide professionals.

Zie voor een beschrijving van Via Nova Gerrit Noort e.a., Als een kerk opnieuw begint. Handboek voor missionaire gemeenschapsvorming, Zoetermeer 2008, 136-146.

Kortom, ik heb mijn ervaringen opgedaan in twee ‘marginale’ gemeenschappen, die waren gesticht vanuit missionaire motieven. Daarbij had ik het grote voorrecht te werken in een team: missionair gezien verre te prefereren boven het solovoorgangerschap.

Vgl. Gerrit Noort e.a., a.w., 276-277.

Ik realiseer me dat de context van de meeste lezers van dit artikel anders is. Hopelijk is dat geen belemmering om mee te denken in het boeiende project dat ‘missionair preken’ heet.

‘Missionair’ en ‘preken’

Kan preken wel missionair zijn?

In moderne missionaire literatuur wordt soms gesuggereerd dat ‘preken’ per definitie niet missionair is. Een monoloog van pakweg twintig minuten of een half uur is een specifieke culturele invulling van ‘verkondiging’, die in onze tijd niet meer past en die we in de vroegste kerk niet zouden tegenkomen. Onze ‘preek’ is verbonden met grote kerken en halfgekerstende volksmassa’s die na de Constantijnse wending toegeroepen moesten worden. Maar oorspronkelijk hielden christenen geen preken; zij bespraken samen het Woord op een dialogische manier. Wanneer we ‘missionair’ willen zijn in onze tijd, moeten we af van de preek en terug naar die interactieve gespreksvormen.

Zie Stuart Murray, Post-Christendom. Church and Mission in a Strange New World, Milton Keynes 2004, 264-268. Vgl. Michael Frost and Alan Hirsch, The Shaping of Things to Come. Innovation and Mission for the 21st-Century Church, Peabody 2003, 151.

Zulke opmerkingen van ‘culturele profeten’ vind ik waardevol. In de kerkelijke context waarin ik werk, proberen we ook vormen van interactie en dialoog te introduceren in de samenkomsten. Toch denk ik dat dialogische vormen heel goed samen kunnen gaan met een monoloog, mits die aan bepaalde culturele eisen voldoet. Mijn eigen ervaring is dat een preek als monoloog dingen mogelijk maakt die in een gesprek niet mogelijk zijn: de tijd nemen om iets uit te werken, een punt echt te maken bijvoorbeeld. Kortom, ik vind een preek niet per se beter of eerbiedwaardiger dan een goed gesprek in de samenkomst. Ze zijn wat mij betreft allebei nodig. Maar we hoeven ze ook niet met elkaar te verwarren, alsof ze elkaars functies kunnen waarnemen. Preken en gesprekken zijn verschillende vormen en in mijn beleving kunnen ze allebei missionair productief zijn.

Maar wat is dat dan, ‘missionair preken’? Laat ik beginnen met te zeggen wat het volgens mij niet is. Het is niet gebonden aan een bepaald genre van preken. Afhankelijk van de context en de prediker kunnen missionaire preken didactisch, poëtisch, appellerend, bijbelstudie-achtig of themagestuurd zijn. Missionair preken is ook niet afhankelijk van een bepaalde stijl van preken. Er zijn uitersten denkbaar van bombast en retoriek waar slechts een kleine subcultuur iets mee kan, maar in het algemeen kan missionair preken prima samengaan met een variatie aan stijlen, taalgebruik, beeldspraak, humor en wat dies meer zij. Ook hier is dat vooral bepaald door de context en de prediker zelf. Ten slotte zijn missionaire preken ook niet per se gemakkelijke preken. Het niveau van de preek staat nooit op zichzelf. Als iemand me vraagt hoe hij of zij ‘laagdrempelig’ kan preken, antwoord ik altijd: ‘Laagdrempelig, voor wie?’ De vraag, ook bij missionair preken, is steeds: wat is een adequaat niveau, gezien de tekst, het onderwerp en de luisteraars? Jip-en- Janneketaal is daarom lang niet altijd geschikt.

Wat is missionair preken dan wel? Om tot helderheid te komen over het antwoord op die vraag, moeten we twee andere vragen beantwoorden. De eerste is: wat bedoelen we met het begrip ‘missionair’? De tweede is: wat is de verhouding tussen dat begrip en de activiteit van ‘preken’?

Wat is ‘missionair’?

In missiologische literatuur van de laatste decennia is een brede consensus te vinden dat ‘zending’ primair Gods zending is (missio Dei). Hoewel dit begrip niet zonder problemen en discussie is, kunnen we zeggen dat er in het algemeen meer oog is gekomen voor het theocentrische karakter van ‘missie’. Toen de eerste christenen spraken over het ‘goede nieuws’ dat zij verkondigden, verwezen zij daarmee uiteindelijk naar de geschiedenis van Gods bemoeienis met zijn schepping. Gods missie is de historische ontvouwing van zijn liefde voor zijn beschadigde en opstandige schepping en de bekendmaking van zijn voornemen om die schepping te herstellen. Deze ‘missie’ vindt haar hoogtepunt in de komst van de Jood Jezus Christus (Joh. 3:16v.). Het ‘goede nieuws van God’ is in het Nieuwe Testament synoniem met het ‘goede nieuws van Jezus Christus’ (Mar. 1:1; Rom. 1:9, enz.). Met zijn komst breekt het koninkrijk van God aan op aarde: de climax van het herstel van Gods regering over de schepping. Wat het evangelie werkelijk goed nieuws maakt, is het feit dat de gebeurtenissen in Jezus’ leven, dood en opstanding de uitkomst zijn van Gods liefdevolle beslissing om de gebroken schepping te herstellen. Lesslie Newbegin: ‘Mission begins with an explosion of joy.’ Dit nieuws is het waard om verkondigd en gehoord te worden. Met alle variatie die we in de verkondiging van de vroegste kerk aantreffen, vinden we echter als rode draad keer op keer de oproep om te geloven in de opgestane Jezus als degene in wie God beslissend heeft gehandeld om de wereld te redden.

Zie James D.G. Dunn, Unity and Diversity in the New Testament. An Inquiry into the Character of Earliest Christianity, London 1977, 20 063, 30.

Dit geloof houdt in: berouw over onze opstand en ons verzet tegen Gods liefde en barmhartigheid en bekering tot zijn bedoelingen. Wie ingaat op de uitnodiging om in Jezus Christus te geloven, stelt zich daarmee onder Gods regering en is zodoende ‘in dienst genomen’ in Gods missie.

Deze universele uitnodiging gaat gepaard met een concrete gerichtheid en daarom met een veelheid aan verwoordingen en vormgevingen. Christelijke zending is doelgericht en betrokken op een zichtbare, hoorbare en tastbare context (‘contextualisatie’). Gods handelen in Jezus Christus is geen abstractie, geen filosofie, maar een unieke, historisch gelokaliseerde gebeurtenis. Jezus werd mens, geen mensheid. Hij is niet een universeel en contextloos mens geworden, maar incarneerde in een specifieke tijd en op een specifieke plaats. Leven is altijd leven in een bepaalde cultuur, met een unieke geschiedenis, in een concrete setting. Wij kunnen slechts antwoord geven op het evangelie vanuit die concrete situatie. Dat is de paradox van het evangelie en dus van christelijke zending: de universaliteit van het evangelie, het feit dat het een boodschap is voor iedereen, leidt tot een variatie van percepties en toepassingen van ditzelfde evangelie. Hoorders kunnen daarop alleen antwoord geven in termen van hun eigen leven.

Zie A.F. Walls, ‘Culture and Conversion in Christian History’, in: The Missionary Movement in Christian History. Studies in the Transmission of Faith, New York 1996, 43-46.

Het bijvoeglijk naamwoord ‘missionair’ betekent: iets wat is gerelateerd aan of gekarakteriseerd door ‘missie’.

Vgl. Christopher J. Wright, The Mission of God. Unlocking the Bible’s Grand Narrative, Downers Grove 2006, 24-25.

Als het waar is dat een christen iemand is die in dienst is gekomen van Gods missie, dan kunnen we zeggen: zijn of haar hele leven is ‘missionair’ geworden. We kunnen dit ook anders uitdrukken, met behulp van bekend bijbels taalgebruik: het leven van een christen is getuigend van karakter. Bijna vanzelfsprekend ga ik hier over op het enkelvoud, alsof ‘getuigen’ primair een individuele zaak zou zijn. In het Nieuwe Testament staat echter het getuigenis van de gemeenschap voorop: door hun liefdevolle leven in de wereld, door hun dankbaarheid om Gods verlossing en door hun hoop op het volkomen herstel van de schepping is zij getuige van Gods rijk, zoals dat zichtbaar en tastbaar werd in Jezus. Overigens ben ik mij ervan bewust dat op dit punt een discussie gaande is tussen wat we gemakshalve maar ‘evangelicalen’ en ‘oecumenischen’ noemen. Die draait om de plaats van de kerk in Gods missie. Werkt God primair in de wereld op allerlei manieren (via christenen en niet-christenen) en is de kerk daarvan toeschouwster en medewerkster (klassiek: J.C. Hoekendijk)? Of werkt God primair via de kerk in de wereld (klassiek: Newbegin)? Die laatste, evangelicale, positie krijgt nogal eens het verwijt van ‘ecclesiocentrisme’. Soms is dat terecht, maar ik denk dat men in het geheel niet hoeft te ontkennen dat God soeverein in de wereld werkt, via allerlei mensen en organisaties, terwijl men toch tegelijk de kerk een bijzondere plaats in Gods missie toekent. Ik zie het probleem dat men koste wat kost allerlei mooi werk in de wereld moet relativeren omdat het niet door christenen gebeurt. Oecumenischen wijzen daar terecht op. Maar er is ook een ander probleem, dat mijns inziens bij evangelicalen scherper in beeld is: de oproep aan de kerk om ‘heilig’ te zijn en een andere levensstijl te ontwikkelen. Relativeren van het onderscheid tussen kerk en wereld, alsof slechts het ‘beroep op Christus’ die beide zou onderscheiden (aldus G.J. van der Kolm), is me dan toch te mager, hoe weerbarstig de praktijk ook is. Zou dit niet een subtiele manier kunnen zijn om de noodzaak van bekering van de westerse kerk uit haar cultural captivity te ontlopen?

Hoe dat alles ook zij: de kerk is voluit ‘missionair’; het is geen onderdeel van haar leven (alsof zij ook een bestaan zou hebben buiten Gods missie), maar het stempelt haar wezen en haar activiteiten. Haar missie is niets meer of minder dan de uitwerking, in de kracht van de Geest, van Jezus’ lichamelijke opstanding als culminatie van Gods geschiedenis met Israël en als anticipatie op de tijd waarin God de aarde zal vullen met zijn heerlijkheid, de hemel en de aarde zal vernieuwen en zijn kinderen zal opwekken uit de dood om te regeren over de nieuwe aarde.

Zie N.T. Wright, Surprised by Hope. Rethinking Heaven, the Resurrection, and the Mission of the Church, San Fransisco 2008, 264-265.

Ik vat hier slechts de hoofdlijnen van een stapel missiologische literatuur samen. Met een beroep daarop formuleer ik een aantal stellingen, die ik kort uitwerk.

  • Als de kerk geen bestaan heeft buiten Gods missie om, geldt hetzelfde voor preken. Op hun eigen manier getuigen preken immers van Gods werk in Christus voor mensen vandaag. Om wijlen de christelijk-gereformeerde hoogleraar J.P. Versteeg hier te parafraseren: een preek die niet missionair is, is demissionair. Dit missionair-zijn van elke preek betekent naar mijn besef echter niet dat predikanten op hun lauweren kunnen rusten. Het moet hen juist aansporen om goed na te denken over wat het dan betekent om te preken in dienst van Gods missie.

  • De kern van christelijke verkondiging en ethiek is altijd wat God heeft gedaan in Jezus Christus. Het is onmogelijk het begrip ‘missionair’ met enig christelijk gehalte te gebruiken als we het loskoppelen van dit bevrijdend en verzoenend werk van God in de geschiedenis van Jezus. Onherroepelijk verliest het begrip dan zijn getuigende karakter en het wordt een instrumenteel begrip, dat vooral slaat op het rekruteren van nieuwe leden om onze kerkelijke machine draaiend te houden of op het doen van goede dingen om als kerk enig aanzien te houden in de Nederlandse samenleving. Een missionaire preek is geen verkooppraatje of window dressing; het is in zijn kern getuigenis.

  • Gods missie (en daarom de missie van de kerk) is gave en opgave tegelijk. Het denken over christelijke zending in het Westen lijdt aan een klassieke gespletenheid tussen ‘het redden van zielen’ en ‘de wereld veranderen’. Die activiteiten zijn meestal keurig verdeeld tussen evangelicalen en mainline-christenen: de ene groep dreigt altijd te vervallen in veel mooie woorden zonder daden, terwijl de andere zomaar overgaat tot seculariserende en moralistische activiteiten. Met vele anderen waarschuwt Darrell Guder, in navolging van Karl Barth, voor deze splitsing tussen de ‘missie’ (mission) en de ‘voordelen’ (benefits) van het evangelie.

    Zie Darrell Guder, The Continuing Conversion of the Church, Grand Rapids 2000, 120141.

    Het bestaan van een christen is altijd verbonden met Gods missie, waarin christenen worden geroepen, en daarom is een complete transformatie (‘wedergeboorte’) van hun leven nodig. Christenen zoeken deze missie niet zelf; zij worden daarin geroepen en ontvangen haar. De ‘voordelen’ van het heil zijn niet denkbaar zonder de ‘missie’ en andersom: elk christelijk project is alleen missionair wanneer het een getuige is van Gods liefde in Jezus Christus. De vroegchristelijke belijdenis dat Jezus ‘Heer’ is, zegt dit pregnant. Wie Jezus aanvaardt als Heer, kan niet anders dan zijn missie aanvaarden. En andersom: het is onmogelijk deel te hebben aan de missie van zijn koninkrijk als men geen deel heeft aan Hemzelf.

  • Als het Gods missie is zijn schepping te vernieuwen, is zending meerdimensionaal. In de huidige missiologische discussie worden serieuze pogingen gedaan om de polarisatie tussen ‘voordelen’ en ‘missie’ op te heffen. Als de cause of the lost en de cause of the poor (John Stott) tegen elkaar worden uitgespeeld, is zending uiteindelijk de grote verliezer. Christelijke missie heeft minstens vijf dimensies, die niet los verkrijgbaar zijn:

    Zie Andrew Walls and Cathy Ross (eds.), Mission in the 21st Century. Exploring the Five Marks of Global Mission, Maryknoll 2008.

    • proclameren van het goede nieuws van Gods koninkrijk;

    • onderwijzen, dopen en voeden van nieuwe gelovigen;

    • antwoorden geven op menselijke noden door liefdevol dienstbetoon;

    • werken aan verandering van onrechtvaardige structuren in de samenleving;

    • beschermen van de integriteit van de schepping en onderhouden en vernieuwen van het leven op aarde.

Dit alles geeft uiteraard een enorme breedte van mogelijkheden aan voor missionair preken. Daarmee komen we bij de tweede vraag: de verhouding tussen de begrippen ‘preken’ en ‘missionair’.

Missionair preken

Hierboven gaf ik aan dat een preek alleen preek is wanneer hij in dienst staat van de missio Dei.

Vgl. Eddy van der Borght, ‘To be or not to be: The identity of the minister in terms of his office within the reformed tradition’, in: Nederlands Gereformeerd Teologies Tydskrif 46 (2005), 248.

Nu is de vraag: op welke manieren kan een preek missionair zijn? In deze paragraaf werk ik dit in twee stappen uit. Ik begin met een beschrijving van wat missionair preken altijd en overal zou moeten zijn. Daarna stel ik de vraag of deze algemene beschrijving nog moet worden aangevuld met het oog op onze situatie: Nederland in de eenentwintigste eeuw.

Algemeen

Als preken in een christelijke gemeente niet kan bestaan buiten Gods missie om, is missionair preken in feite een pleonasme. Preken is er primair op gericht de gemeente te helpen meer en meer een teken te zijn van Gods koninkrijk en de tekenen van dit rijk te herkennen in kerk en wereld. Het gaat erom dat de gemeente laat zien wat het betekent Jezus als Heer te erkennen. Zij doet dat in de wetenschap dat de Geest voor haar uit in de wereld werkt en haar voortdurend voor verrassingen stelt. De preek heeft als doel de gemeente bij die realiteit te bepalen en het praktisch uit te werken in termen van missie. Dit alles gebeurt ‘met een beroep op Gods barmhartigheid’ (Rom. 12:1), omdat het goede leven voor christenen altijd een getuigend leven is – een antwoord op wat God voor en in ons gedaan heeft. Het adres van de preek is dan nadrukkelijk diegenen die zich met Christus’ gemeente en met Gods zending verbonden weten en daaraan dienstbaar willen zijn. Het doel van de preek is het bemoedigen en onderwijzen van de gelovigen, bijdragen aan hun vreugde (2 Kor. 1:24), het versterken van slappe knieën, het vermanen van achterblijvers. Het beoogde effect van de preek is dat gemeenteleden zich actiever inzetten in dienst van de (meerdimensionale) zending waartoe de gemeente is geroepen. De rol van de prediker, als prediker, is die van Schriftgeleerde, mentor, begeleider en visionair. We zouden dit ‘evangeliseren’ (evangelization

Darrell Guder, a.w., 150.

) kunnen noemen. Daarmee bedoel ik: het steeds verder doordringen van de gemeente van de inhoud en implicaties van het evangelie.

Kortweg zie ik dit als de centrale functie van elke preek, ook en juist voor vandaag. Ik vermoed dat dit ook op relatief weinig verzet zal stuiten. Een volgende vraag is echter of hiermee nu alles is gezegd: vraagt onze situatie om een aanscherping van wat wij verstaan onder (missionair) preken? Ik denk dat dit het geval is.

De veranderde context

Hoewel wij, zoals gezegd, het woord ‘missionair’ eigenlijk niet nodig hebben bij preken, zijn er toch redenen om ervoor te pleiten dit woord te handhaven. Het woord ‘missionair’ houdt een bewuste erkenning in van de veranderde context waarin wij ons bevinden. Die context vat ik samen in twee trefwoorden: marginalisatie en verbroken aansluiting.

In Nederland is de kerk gemarginaliseerd. Dat is geen nieuws. Voor predikanten betekent dit dat zij niet langer gezaghebbende deskundigen zijn met een monopoliepositie, maar eerder worden gezien als adviseurs of coaches, van wie mensen zelf wel uitmaken of ze hen willen aanhoren. Deze nieuwe situatie kunnen we betreuren, maar we kunnen ons vervolgens ook afvragen of we hierdoor een nieuw zicht kunnen krijgen op de eigen aard van het christelijk geloof en onze eigen rol daarin. Door gebruik te maken van de term ‘missionair preken’ accepteren we dat christelijke predikers niet langer vanuit het centrum spreken, maar dat zij in de marge beland zijn. Wij zijn niet langer volksopvoeders, de bondgenoten van magistraten, de culturele elite, de notabelen van het dorp. Predikers zijn meer dan ooit zendelingen, die geduldig en bescheiden aan de poort kloppen en veelal nauwelijks worden geduld door iedereen die zichzelf kan redden en een positie van macht bekleedt. Christelijke predikers komen nu ‘van buiten de legerplaats’. Daarmee heeft het begrip ‘missionair preken’ voor mij een hoopvolle klank: juist vanuit de marge kan de christelijke prediking een eigen geluid terugvinden.

Zie Stefan Paas, Vrede stichten. Politieke meditaties, Zoetermeer 2007, 293.

Het christelijk geloof spreekt van een waarheid die niet begrepen kan worden vanuit een positie van macht, maar alleen vanuit een diep besef van machteloosheid. De ‘heersers van deze eeuw’ kunnen de ‘wijsheid van het kruis’ niet begrijpen (1 Kor. 2:8). Een missionaire positie is enerzijds een zwakke en gemarginaliseerde positie, maar anderzijds een hoopvolle en afhankelijke positie. Het lijkt me belangrijk dat de kerk in Nederland die positie terugvindt en uithoudt.

Ook op een andere manier kan het voorvoegsel ‘missionair’ bij het woord ‘preken’ ons van dienst zijn. In dit begrip zit de erkenning opgesloten dat predikers in Nederland opnieuw moeten zoeken naar aansluiting bij hun context. Die aansluiting was eeuwenlang vanzelfsprekend: Nederland was grotendeels christelijk, blank, sociaal vrij homogeen. Bijbelverhalen en christelijke moraal waren breed bekend en erkend. Dat is binnen het bestek van een of twee generaties bijna helemaal verdwenen: in elke kerkdienst zit elke zondag een groeiend aantal mensen die bijbels ‘ongeletterd’ zijn en geen idee hebben waarom christenen bepaalde dingen wel of niet doen. Ook de vragen van mensen zijn veranderd.

Zie voor een analyse Erik Borgman, Anton Harskamp en Marjolein de Vos, Hunkering naar heelheid. Over nieuwe religiositeit in Nederland, Budel 2003.

Nu is het boeiend dat juist in de missiologie veel en systematisch is nagedacht over de analyse van nieuwe contexten waarin ‘locale theologie’ (Robert Schreiter) tot stand moet komen. Contexten bovendien waar men doorgaans niet zit te wachten op een christelijke prediker. In een land dat zo snel en sterk is veranderd als Nederland helpt het wanneer de prediker zichzelf meer gaat zien als een transculturele ‘zendeling’.

Zie Graham Johnston, Preaching to a Postmodern World. A Guide to Reaching Twenty- First Century Listeners, Grand Rapids 2001, 10v.

Dat is iemand die een taal moet leren, een cultuur moet leren kennen, bepaalde gebruiken en culturele stijlen moet honoreren en die niet vanzelfsprekend kan rekenen op een respectvol gehoor. Dit kan een andere goede reden zijn om te spreken van ‘missionair preken’. Met dit begrip drukken we uit dat we als predikers ons willen laten informeren door missionaire ervaringen in andere culturen en door missiologische theorievorming over nieuwe contexten voor christelijke theologie.

Een goed voorbeeld is Leonora Tubbs Tisdale, Preaching as Local Theology and Folk Art, Minneapolis 1997, 61-77.

De marginalisatie van de kerk en de noodzaak om bewust aansluiting te zoeken bij een context die wij niet langer vanzelfsprekend aanvoelen en die ons niet langer vanzelfsprekend accepteert, lijken mij goede redenen om te blijven spreken van missionair preken. Daarmee erkennen we dat preken ons in elke tijd en context voor nieuwe vragen en uitdagingen stelt. Die van ons zijn in hoge mate missionair van aard.

Preken voor niet-gelovigen

Eerder gaf ik aan dat preken primair de gemeente als adres heeft. In onze situatie vraagt dit echter om een nadere toespitsing. In onze situatie is het een Gebot der Stunde om in al onze preken op zijn minst rekening te houden met de aanwezigheid van meer of minder belangstellende niet-gelovige toehoorders. Ik merk hierbij op dat we bij begrippen als ‘niet-gelovigen’ moeten blijven zoeken naar termen die hoffelijk zijn en geen aanstoot geven. Het lastige is dat termen als ‘christenen’ en ‘gelovigen’ staan voor een redelijk goed omschreven groep, maar dat het vervolgens onvermijdelijk is om groepen die we daarvan willen onderscheiden te benoemen met behulp van het voorvoegsel ‘niet-’. Niemand wil graag genoemd worden naar wat hij/zij niet is, maar positieve termen zijn er op dit gebied niet, tenzij men het oude woord ‘heiden’ weer wil gebruiken. Bovendien zullen we ervan uit moeten gaan dat ook voor kerkelijk actieve toehoorders de ‘ins’ en ‘outs’ van het christelijk geloof en de bijbelverhalen steeds minder bekend en vanzelfsprekend zijn.

Vgl. David Buttrick, Homiletic. Moves and Structures, London 1987, 32.

Meer dan ooit is uitleg en ‘inwijding’ nodig. Wie daar niet aan wil, staat voor de keus zijn of haar preken te laten verwateren tot algemene moraliserende betogen, die iedereen – christelijk of niet – wel kan beamen, of te preken in een steeds meer subcultureel jargon voor een steeds kleinere groep toehoorders.

‘Rekening houden met’ is nog niet hetzelfde als actief ‘evangeliseren’ (hier: niet- gelovigen oproepen tot bekering). Het zou mij al heel wat waard zijn als elke zondagse preek gevoelig zou zijn voor de vragen en tegenwerpingen van niet-christelijke toehoorders en hen niet nodeloos voor het hoofd zou stoten. Ik zeg maar zo: men moet niet spreken over mensen alsof zij er niet bij zijn. Maar er is meer nodig. Het is een onopgeefbare overtuiging van het christelijk geloof dat het verschil uitmaakt of mensen Jezus volgen of niet. Daarom meen ik dat het een taak is van de christelijke verkondiging om mensen uit te nodigen Jezus te volgen. Een boodschap die impliceert dat het niet uitmaakt wat men gelooft als men maar goed leeft of er gelukkig mee is, is niet christelijk. Ik denk daarom dat we ons pas bezighouden met missionair preken als we geregeld, doordacht, cultureel gevoelig en creatief mensen uitdagen om hun eigen levensovertuigingen te bekijken in het licht van wat Jezus ons heeft geleerd over God, de wereld en mensen. Dit is naar mijn besef ook in lijn met 1 Korintiërs 14, waar Paulus de aanwezige ‘onwetenden’ en ‘ongelovigen’ niet slechts ziet als toeschouwers in de samenkomst, maar als potentiële deelnemers (vgl. vs. 16-17 en 24-25). Ik voeg hier nog aan toe dat het een ‘evangelische’ valkuil is om elke preek te laten uitlopen op een min of meer dwingend appel. Daarmee wordt vaak de complexiteit en meerduidigheid van teksten dichtgesmeerd. Maar er is ook een meer ‘vrijzinnige’ valkuil: de meerduidigheid van teksten als uitgangspunt nemen en weigeren de luisteraars op dit punt een richting te wijzen. Uiteraard liggen hieraan diepere (in dit geval postmoderne) overtuigingen over de aard van teksten ten grondslag. Naar mijn overtuiging zijn de meeste teksten echter niet zo ‘open’, dat er geen richting gewezen kan worden naar de meest waarschijnlijke uitleg van dubbelzinnige passages. Er is niets mis mee om te zeggen dat we er niet uitgekomen zijn, maar dat kan alleen na zorgvuldige en volhardende exegese. We moeten proberen vrij te blijven van deze twee eenzijdige benaderingen: altijd maar dichtsmeren en altijd maar open houden.

Een noodzakelijke toespitsing van (missionair) preken is het dus wanneer de preek zich niet alleen tot gelovigen of gemeenteleden richt, maar ook tot niet-gelovigen – gasten en voorbijgangers. In dit geval is de preek zelf een missionair instrument. De rol van de prediker is hier niet alleen die van begeleider, maar hij of zij is ook vóórganger, zelf ‘zendeling’ als het ware. Hij of zij is de ‘eerste hoorder’ van het evangelie en geeft de gemeente een voorbeeld van de manier waarop elementen van zending in praktijk gebracht kunnen worden. De predikant spreekt in de preken rechtstreeks belangstellende niet-gelovigen aan. Hij of zij probeert in de preek bewust onderwijs aan jonge gelovigen met een niet-christelijke achtergrond te verwerken. In de preek worden maatschappelijke misstanden direct besproken en desnoods gebeurt dit buiten het kerkgebouw en op een doordeweekse dag, om zo de mensen te bereiken die verantwoordelijk zijn voor die misstanden. Hier kunnen we denken aan het klassieke voorbeeld van Martin Luther King, die de preek gebruikte als politiek instrument, met als doel een rechtvaardiger samenleving te bereiken. Waarbij we onder ogen moeten zien dat de ‘bedding’ waarin Kings preken vielen in het Amerika van de jaren ’50 veel christelijker was dan het Nederland van nu. Ik betwijfel eerlijk gezegd of deze soort ‘profetische’ preken in onze context nog mogelijk is als christelijke preek, dat wil zeggen: als gestalte van het evangelie. Daarmee is niets verkeerds gezegd van algemene moreel-politieke betogen (die moeten er zijn), maar ik beschouw die niet als preken. Hoe dan ook: bij deze vorm van missionair preken is het adres van de preek breder: niet alleen de gemeente, maar juist ook niet-leden van de gemeente worden aangesproken, opgeroepen tot actie, vermaand, onderwezen, bemoedigd, enzovoort. Het beoogde effect van de preek, waar het de missionaire dimensie betreft, is dat niet-gelovigen positiever gaan staan tegenover het christelijk geloof, dat jonge gelovigen bemoedigd en onderwezen worden en dat machthebbers zich bekeren.

Een dergelijke directe aanspraak van niet-gelovigen heeft een dubbel effect. Op deze manier geeft de prediker ook een voorbeeld aan (oudere) christenen in de samenkomst. Hij of zij laat bijvoorbeeld zien hoe lastige vragen over het christelijk geloof beantwoord kunnen worden. Door met respect en sympathie te spreken over niet-christelijke overtuigingen laat de prediker aan gemeenteleden zien hoe een gesprek met een andersgelovige gevoerd kan worden. En door in elke samenkomst aandacht te besteden aan vragen en tegenwerpingen van belangstellenden (kritische niet-gelovigen en jonge christenen) gaat de prediker niet alleen pastoraal in op twijfels die in het hart van gelovigen leven, maar geeft hij of zij aan gemeenteleden ook een mooie mogelijkheid om voortdurend vrienden, collega’s en buren uit te nodigen voor de samenkomsten. Kortom, deze benadering is in feite toerustend en uitvoerend tegelijk. Dat is te verkiezen boven een benadering die het alleen laat bij oproepen aan gelovigen (‘Vertel het door aan je vrienden.’), omdat dit nu juist vaak afstotend werkt op aanwezige niet-christenen. Immers, het is niet voor iedereen prettig om ergens te zitten waar jij wordt besproken (als het ware over je hoofd heen) als een object van de missionaire activiteiten van de gemeente. Mijn stelling is dan ook dat oproepen aan de gemeente om actief te worden in evangelisatie en de vorming tot discipelschap niet thuishoren in de publieke samenkomsten van de gemeente. Men kan hetzelfde doel veel beter bereiken door de aanwezige niet-christenen rechtstreeks aan te spreken en te demonstreren hoe dat gedaan kan worden.

De manier waarop de uitdrukking ‘missionair preken’ in de wandelgangen meestal wordt gebruikt, is in deze laatste betekenis: een ‘directe’ missionaire benadering van niet-gelovige en jonggelovige aanwezigen (met een niet-christelijke achtergrond), met het doel hen uit te dagen het christelijk geloof te overwegen, hen op te roepen zich te bekeren en jonge gelovigen verder te helpen in de weg van de Heer. Ik heb daar geen probleem mee (ik doe het zelf ook), maar strikt genomen is dit dus een toespitsing van het begrip ‘missionair’ met het oog op onze culturele situatie. Anderzijds is het ook weer niet zo gek om bij missionair preken juist deze evangeliserende en onderwijzende dimensies van missie op het oog te hebben. Immers, juist dit zijn de meest ‘verbale’ dimensies van zending. Nergens kan de preek directer in contact zijn met Gods missie dan door deze directe benadering van niet-gelovige aanwezigen in de samenkomst van de gemeente. In het vervolg gebruik ik de term ‘missionair preken’ dan ook als een aanduiding voor ‘het preken met gevoeligheid voor niet-gelovigen en jonggelovigen, met het uiteindelijke doel hen uit te nodigen om ‘Ja’ te zeggen tegen het evangelie en verder te groeien in de weg van de Heer.

Preken tot niet-gelovigen?

Op dit punt kan een bezwaar rijzen. Weinigen zullen een probleem hebben met missionaire prediking die zich richt tot de gemeente en toerustend van aard is. Maar hoe zit dat met prediking die zich ook richt tot niet-gelovigen? Volgens sommigen veronderstelt het begrip ‘missionair preken’ (in de ‘evangeliserende’ betekenis) een onjuiste gemeentevisie: alsof de gemeente niet gemeente van Christus zou zijn, een heilig volk (1 Petr. 2:9). Ik vind die kritiek misplaatst. Wie in de samenkomsten van de gemeente rekening houdt met de aanwezigheid van belangstellenden van buiten, kan de gemeente best zien als het volk van God, dat niet langer op dezelfde manier ‘bewerkt’ hoeft te worden. Wie 1 Korintiërs 9:19-23 en 10:32-33 bestudeert, ziet dat Paulus geen moeite had om zijn missionaire activiteit binnen (‘zwakken’) en buiten (‘Joden en Grieken’) de gemeente aan te duiden met exact dezelfde woorden, namelijk ‘winnen’ (kerdainoo) en ‘redden’ (soizoo). (Zie voor de ‘zwakke’ als een ‘broeder of zuster voor wie Christus is gestorven’: 8:11.) Duidelijk is: het publiek tijdens de samenkomsten valt (hopelijk) niet samen met de gemeente en het lijkt me wijs en liefdevol om daar rekening mee te houden. Men hoeft geen lid te zijn van de gemeente om deel te nemen aan de publieke eredienst van de kerk.

Zie Darrell Guder, a.w., 175.

Dit betekent niet dat de samenkomst van de gemeente een evangelisatiesamenkomst is. Het is belangrijk om dat te zeggen. Veel voorgestelde vernieuwingen van de eredienst (inclusief pleidooien voor korte, beeldende en simpele preken) zijn immers ingegeven door het verlangen om toegankelijker te zijn voor niet-gelovigen. Hoe eerbaar dat verlangen ook is, we kunnen de samenkomst van de gemeente niet ophangen aan de vraag of zij wel voldoende communiceert met bezoekers en gasten. Als dit het belangrijkste criterium wordt om samenkomsten mee te beoordelen, wordt de wereld leidend voor de inrichting van een eredienst. Dat kan nooit de bedoeling zijn. Een samenkomst is gericht op God; hier komt de gemeente bijeen om God te verheerlijken en zijn missie te ontdekken. Dit is het belangrijkste getuigenis van de gemeente aan de wereld: de demonstratie van Gods heerlijkheid en de kracht van zijn genade. Tegelijk is de eredienst een demonstratie van de realiteit dat God nooit geheel begrepen kan worden en dat Hij zich onttrekt aan de (vaak triviale) maatstaven van wat onze cultuur relevant vindt. De toekijkende wereld moet een gemeenschap van mensen zien die God en elkaar liefhebben en die ernaar verlangen Gods liefde uit te dragen in de wereld. Of aanwezigen nu kunnen meedoen met het aanbidden van God of niet, zij kunnen niettemin goed nieuws zien gebeuren.

Vgl. Darrell Ouder, a.w., 154v.; Stefan Paas, De werkers van het laatste uur, 231-269.

Overigens: ik realiseer me dat dit hooggestemd klinkt, in het licht van de verveling die christelijke samenkomsten nogal eens stempelt. Maar ik ben van mening dat de sleutel voor spannende erediensten (in alle betekenissen van het woord) ligt bij de herontdekking van het goede nieuws – de ontmoeting met en viering van de opgestane Heer.

Deze samenkomst van de gemeente is gericht op de verheerlijking van een missionaire en gastvrije God. Dit moet wel gevolgen hebben voor de openheid en gastvrijheid van de eredienst en dus ook voor de preek. In die context ligt het voor de hand dat een predikant zich geregeld bewust richt tot mensen die het (nog) niet geloven of tot mensen die niet weten wat ze precies geloven. Zou er in de prediking geen catechetisch, verhelderend, inviterend, appellerend aspect mogen zitten? En is er ook niet een pastorale verantwoordelijkheid voor de prediker om rekening te houden met het feit dat gemeenteleden soms relaties op het spel zetten door buren, vrienden, familieleden en collega’s uit te nodigen voor een samenkomst? Zou dit niet mogen betekenen dat de predikant voor die niet-gelovige hoorders probeert de preek op zijn minst een beetje interessant te laten zijn?

Het antwoord op die vragen lijkt me vanzelfsprekend. Het is een kwestie van hoffelijkheid en gastvrijheid. In 1 Korintiërs 14 spoort Paulus de gemeente aan om in de samenkomsten bewust rekening te houden met de aanwezigheid van ‘onwetenden’ en ‘ongelovigen’, met als doel hen te brengen tot het eren van God. Dat betekent niet dat Paulus de gemeente zag als een ‘gemengd lichaam’ van christenen en niet-gelovigen, maar wel dat hij de samenkomsten van de gemeente zag als een publieke gebeurtenis, waarin verschillende soorten mensen verwacht mogen worden. Daarmee staat hij geheel in lijn met de oproepen aan de ‘volken’ in de oudtestamentische psalmen om in te stemmen met Gods volk.

Zie J. Wright, a.w., 474-484.

Schrijvend over de missionaire aard van de lofprijzing in het Oude Testament (testimony for conversion) zegt oudtestamenticus Patrick Miller: ‘Wat groeit en bloeit in de nieuwtestamentische proclamatie van het evangelie, om alle mensen te bekeren en te maken tot discipelen van Jezus Christus, wordt geanticipeerd in de oudtestamentische proclamatie van de goedheid en genade van God.’

Patrick D. Miller Jr., ‘“Enthroned on the Psalms of Israel”. The Praise of Ood in Old Testament Theology’, in: Interpretation 39 (1985), 8v.

Ik kan hier ook verwijzen naar de catechumenaatstraditie van de vroege kerk: de kerkvaders hielden in hun preken volop rekening met de aanwezigheid van belangstellenden ‘van buiten’ en met de aanwezigheid van jonge christenen met een niet-christelijke achtergrond.

Zie verder en uitgebreid William Harmless, Augustine and the Catechumenate, College- ville 1995; Stefan Paas, a.w., 109-126.

Kortom, wie missionair-evangeliserend wil preken, kan dit best verbinden met een visie op de gemeente als een gemeenschap die principieel onderscheiden is van de wereld. Zo preken is naar mijn mening niet zozeer gefundeerd in een gemeentevisie, maar veel meer in de openbaarheid en toegankelijkheid van christelijke samenkomsten enerzijds en in de missionaire en uitnodigende aard van het christelijk geloof anderzijds. Hiermee hangt samen dat de term ‘missionair preken’ dus niet inhoudt dat de preek geheel en al evangeliserend is (er zijn verschillende groepen luisteraars), maar wel dat dit een onmisbaar aspect is van het preken. Een preek die niet op die manier gevoelig is, mist missionair gehalte en is daarmee minder preek dan hij zou kunnen zijn.

Conclusie

Als ik een en ander probeer samen te vatten, kom ik tot de volgende definitie van missionair preken. Een missionaire preek:

  • is een ‘gewone’ preek in een ‘gewone’ samenkomst;

  • wordt geboren uit een hoopvolle erkenning van de marginalisatie van de kerk;

  • toont bewustzijn van de problemen rondom aansluiting bij hedendaagse hoorders en laat zich daarom inspireren door missiologische theorievorming rondom contextualisatie;

  • is gevoelig voor de vragen en tegenwerpingen van ‘onwetenden’ en ‘ongelovigen’;

  • daagt hen geregeld uit om te geloven in het evangelie en zodoende deel te nemen aan Gods missie in de wereld.

Missionair preken is daarmee naar mijn overtuiging geen modeverschijnsel of een provinciale vinding. Wanneer we het op de juiste wijze verstaan, maakt het woord ‘missionair’ als geen ander woord duidelijk wat christelijke prediking in onze tijd is.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken