Menu

Premium

Paard

wagen

Het paard staat op een hoog voetstuk. Het wordt een edel dier genoemd. Paardenliefhebbers spreken bij voorkeur niet over zijn poten of zijn bek. Het heeft er alle schijn van dat in hun beleving in dit specifieke geval de grens tussen mens en dier vervaagt. Woordenboeken bevatten lange lijsten met uitdrukkingen en woordverbindingen die bewijzen dat paarden een belangrijke rol spelen in de cultuur. De hippische sport trekt veel toeschouwers. Wie het zich kan veroorloven een of meerdere paarden te bezitten en te berijden, behoort tot de bevoorrechte klasse in onze maatschappij. Naast élégance straalt een paard macht en aanzien uit. Vorsten en edellieden zaten hoog te paard. Het gewone voetvolk ontbrak het aan geld om in het zadel plaats te nemen. Uit het vervolg zal blijken dat in de bijbel opmerkelijk minder positief over het paard – en vooral over zijn berijder – wordt gesproken.

Grondtekst

Het Hebreeuwse woord soes, ‘paard’, komt in het Oude Testament 138x voor (Gen. 47:17; Ex. 9:3; 14:9,23; 15:1,19,21; Deut. 17:16; 2 Kon. 18:23; Est. 6:8-11; Jes. 5:28).

In het Nieuwe Testament is het Griekse woord voor paard, hippos, met één uitzondering (Jak. 3:3) alleen in het laatste bijbelboek te vinden (Op. 6:2,4,5,8; 9:7,9,17,19; 14:20; 18:13; 19:11,14,18,19,21). Ook de term hippikos (ruiterij) staat uitsluitend in het laatste bijbelboek (Op. 9:16).

Letterlijk en concreet

a.Paarden waren niet inheems in het land Israël. In opsommingen over de bezittingen van de patriarchen worden ze niet genoemd (Gen. 12:16; 30:43). Het tiende gebod uit de decaloog spreekt wel over rund en ezel, maar zwijgt over het paard (Ex. 20:17; Deut. 5:21). De dieren werden ingevoerd uit de omringende landen, zoals Egypte (Deut. 17:16; Ez. 17:15), Assur (2 Kon. 18:23; Jes. 5:28; 36:8) en Babel (Jer. 4:13; 6:23; Ez. 26:7,10).

b.Het volk Israël maakt op een ongelukkige wijze kennis met het paard. Daarvoor kan het dier zelf niet verantwoordelijk worden gesteld, maar wel zijn berijder. Vijanden, zoals Kanaänieten (Joz. 11:4; 17:16; Richt. 1:19) en Filistijnen (1 Sam. 13:5; 2 Sam. 1:6), vormen een ernstige bedreiging, omdat ze gebruik maken van strijdwagens die door paarden worden getrokken.

c.Aanvankelijk bestaat in Israël aarzeling om met paarden en wagens ten strijde te trekken. Zowordt over koning David verteld dat hij, na een overwinning op de Arameeërs uit Damascus, van een groot aantal van de buitgemaakte paarden de pezen laat doorsnijden, met als gevolg dat ze ongeschikt zijn geworden voor de strijd (2 Sam. 8:4). Overigens had hij zelf wel de beschikking over paarden (2 Sam. 15:1; 1 Kon. 1:5). Zijn zoon en opvolger, koning Salomo, kwam tot het inzicht dat de vijand met zijn eigen wapens bestreden diende te worden en ging daarom eveneens gebruik maken van strijdwagens die door paarden werden getrokken (1 Kon. 10:28-29). Mede om die reden is de figuur van Salomo in de bijbel omstreden. Hij wordt hoog geroemd om zijn wijsheid (1 Kon. 3:16-28), maar scherp gekritiseerd vanwege het feit dat zijn vele vreemde vrouwen hem zouden hebben verleid hun goden en godinnen te vereren (1 Kon. 11:1-13). De weerklank van deze kritiek is te vinden in een passage in het boek Deuteronomium – dat eerst ten tijde van de Babylonische ballingschap werd voltooid -waarin een ideaalbeeld van de koning wordt geschetst: ‘Hij mag er niet veel paarden op nahouden en het volk niet terug laten gaan naar Egypte om nog meer paarden te krijgen; want de Heer uw God heeft gezegd: “Die weg mag u nooit meer opgaan”. Hij mag er niet veel vrouwen op nahouden, anders gaat hij de verkeerde weg op … ‘ (Deut. 17:16-17).

d.Ook in de profetische literatuur wordt in ongunstige zin over paarden gesproken: ‘Op die dag zal het gebeuren – godsspraak van de Heer: Ik vernietig bij u de paarden en uw strijdwagens laat Ik verdwijnen’ (Mi. 5:9; vgl. Jes. 2:7).

Volgens een van de profeten zal de ideale, messiaanse koning dan ook niet te paard arriveren: ‘Jubel, dochter van Sion, juich, dochter van Jeruzalem! Zie, uw koning komt naar u toe, hij is rechtvaardig en zegevierend; hij is nederig, hij rijdt op een ezel, op een veulen, het jong van een ezelin. Ik vaag de strijdwagens weg uit Efraïm, de paarden uit Jeruzalem (Zach. 9:910).

Beeldspraak en symboliek

a.Volgens de evangelist Matteüs werd het woord van de profeet Zacharia vervuld op het moment dat Jezus gezeten op een ezel Jeruzalem binnenreed: ‘Zie, uw koning komt naar u toe, zachtmoedig en zittend op een ezel, op een veulen, het jong van een lastdier’ (Mat. 21:5). Wie de tekst van de profeet en van de evangelist naast elkaar legt, ontdekt overeenkomsten en verschillen. Matteüs heeft het woord ‘zachtmoedig’ gekozen. Hij zal dat niet toevallig hebben gedaan. In de Bergrede wordt gezegd: ‘Gelukkig die zachtmoedig zijn, want zij zullen het land erven’ (Mat. 5:5). Onder ‘normale’ omstandigheden hebben zij het voor het zeggen op aarde die hoog te paard zitten. Dat is in het Koninkrijk van God echter niet het geval. Het is derhalve vol symboliek wanneer Jezus, in overeenstemming met de profetische traditie, geen paard berijdt wanneer hij de poorten van Jeruzalem passeert. Hij komt niet om te veroveren en met geweld in bezit te nemen.

b.Het paard staat in de bijbel slecht aangeschreven, omdat het bereden wordt door machthebbers. Zo heeft Israël zijn vijanden leren kennen. En zo zullen ze ook in de toekomst komen, weet de apocalypticus: ‘Hun borstschilden leken op ijzeren harnassen, en het gedruis van hun vleugels was als het dreunen van wagens met veel paarden, die ten strijde snellen’ (Op. 9:9). Niet alleen het paard zelf, maar ook zijn berijder wordt in de profetische en apocalyptische literatuur het symbool van macht – meestal is het beeld angstaanjagend (Zach. 1:8; Op. 6:2-8), maar niet altijd: ‘Toen zag ik de hemel open, en daar was een wit paard; zijn berijder heet Getrouw en Waarachtig, en Hij oordeelt en voert oorlog op rechtvaardige wijze. Zijn ogen vlammen als vuur; op zijn hoofd draagt Hij vele diademen met daarin een naam gegrift die niemand kent behalve Hij. Hij is gehuld in een mantel, gedoopt in bloed. Zijn naam luidt: HetWoord van God. Op witte paarden volgde het hemelse leger Hem, gekleed in smetteloos wit linnen (Op. 19:11-14).

Praxis

a Liederen:

Liedboek: Psalm 33; 76; 147; Gezang 6; 42; 176; Alles I: 9; III: 3; 22; Bijbel I: 31; Eerste: 10; Zingend I-II: 59; III: 11; VI: 58.

b.Poëzie:

Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1980, blz. 259: ‘De paarden’. Van der Graft, Mythologisch, Baarn 1997, blz. 275: ‘Paard en boom’. Lucebert, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1974, blz. 346: ‘bericht van mijn eigen hengst’. J.W. Oerlemans, De gedichten van nu en vroeger, Amsterdam 1992, blz. 122: ‘Paard’. Gabriël Smit, Gedichten, Bilthoven 1975, blz. 77: ‘Het paard’. Sonja Prins, Vrijheid om te zijn, Amsterdam 1977, blz. 67: ‘het paard’. Jan Willem Schulte Nordholt, Verzamelde gedichten, Baarn 19962, blz. 8: ‘De paarden’.

c.Verwerking:

De bijbelse kijk op paarden, vaak samen met wagens, reikt ons negatief getinte thema’s aan, bijvoorbeeld: rijkdom, geweld, machtsexpansie, oorlog en strijd. Die waardering van het paard staat haaks op onze houding tegenover dit dier (zie ook de inleiding). Dat maakt het moeilijk om de symboliek naar vandaag over te brengen. Om dezelfde ‘theologie’ die schuilgaat achter paard en wagen uit te dragen, moeten we misschien naar andere symbolen zoeken. Een uitdagende invalshoek bij de bespreking van dit begrip is om te bezien waarmee wij in onze tijd paard en wagen als oorlogsmaterieel en als uiting van machtswellust kunnen vergelijken. In de discussie over de bewapeningswedloop wordt hier en daar de goddelijke afkeer van paarden aangewend om onze afkeer van de bewapening te legitimeren. Dit voorbeeld vormt een boeiende casus voor het gesprek over en het overdragen van de bijbelse visie op paarden en wagens.

Verwijzing

Het paard heeft in de bijbel raakvlakken met ‘leger‘, ‘oorlog‘, ‘ezel‘ (als soort tegenover) en ‘koning‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken