Menu

Premium

Preekschets Genesis 2:7

Vierde zondag van Pasen

Genesis 2:7

Dan formeert de Ene, God,
   de –rode– mens
van stof uit de –rode– grond
en blaast in zijn neusgaten
   ademhaling van leven;
zo wordt de –rode– mens
   tot levende ziel. (Naardense Bijbel)

Schriftlezing: Genesis 2

Vooraf

Dit is de eerste van een serie van drie over respectievelijk Genesis 2:4-8, Genesis 2:9-18 en Genesis 2:19-25. De serie is goed te combineren met een leerhuis – Genesis is ‘erzählte Lehre’ (Buber in Van der Zee, 9).

Plaats in het liturgisch jaar

De vierde, vijfde en zesde zondag van Pasen zijn de drie ‘opgewekte’ zondagen vóór Hemelvaart. Drie zondagen om het opgewekte uitgangspunt (Genesis 2) van het verhaal van menswording coram Deo (Genesis 2-4) te gedenken. Daarop klinkt de hemelvaart, wanneer dé mens naar Gods beeld, Christus, in eeuwigheid geborgen wordt, als amen!

Algemeen

Genesis 2 vertelt van de goede verbondenheid tussen JHWH, God, de adama, en de adam – man en vrouw. Het toont ons een hoopvol uitgangspunt van vertrouwen voor de-mens-op-aarde-voor-het-aangezicht-van-JHWH. Dit verhaal, samen met Genesis 1, is als de grondtoon van Gods verhaal met mensen. Met excuses voor het cliché – er zijn beroerdere grondtonen voor een concert des levens.

Bij Genesis 2 horen Genesis 3 en 4. Samen vormen ze één lang verhaal van ‘alleman alledag overal voor het aangezicht van de ENE; van alle-mensen-oh-my-God…!’ ‘Adam op zijn adama coram Deo’ (Kooyman, 182). ‘Om de mens zal het gaan, de mens op de aardbodem, de mens en zijn God, de mens, man en vrouw, de mens en zijn broeder’ (Ter Linden, 19).

Mooi is de chassidische vertelling die dit alomvattende spreken over de adam relativeert ‘met een uitspraak van Rabbi Bunam van Przysucha (…). Hij zei tot zijn leerlingen: “Ik heb een boek willen schrijven dat Adam zou heten en daarin zou de hele mens staan. Daarop heb ik mij beraden en het boek niet geschreven”’ (Sperna Weiland, 105).

Vertaling

Mijn keuze valt op de Naardense Bijbel (NB). De Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) zou ik niet kiezen. In de uitleg zal ik deze keuze hier en daar toelichten.

Uitleg

Vers 4a
Sommige vertalingen rekenen dit vers tot 1:1-2:4a (NBV, Oosterhuis/Van Heusden p. 15) vanwege de bijna woordelijke overeenkomt met 1:1. Andere (NB, Ter Linden p. 19, Kooyman p. 182) lezen het vers als begin van 2:4a-25 vanwege de inzet met het woord toledoth (geboorten/verwekkingen). Dat keert een aantal malen terug in Genesis en geeft een theologisch-literaire structuur (zie Koot, p. 15). Ik neem 4a bij 2:4a-25. De eerstkomende verwekkingen zijn bij Genesis 5. De hoofdtukken 2 t/m 4 vormen een literaire eenheid.

Vers 4b
Introductie van de Godsnaam. Hiervóór is alleen gesproken over God (elohiem – meervoud), vanaf nu wordt gesproken over JHWH, God (adonai elohiem). Genesis 1-2:3 zou door de Elohist zijn geschreven en vanaf Genesis 2:4a zou de Jahwist aan het woord zijn (Houtman). Als de Jahwist aan het woord is, noemt hij altijd eerst de Godsnaam en dan het algemene elohiem. Dus JHWH, God, en niet (zoals de NBV vertaalt) God, de HEER. Die volgorde van de Jahwist is theologisch van belang: ‘In Israël gaat welbewust niet het algemene godsbegrip voorop, maar de vreemde, onuitsprekelijke naam. Als we het in de synagoge en in de kerk over God hebben, dan hebben we het niet over “God in het algemeen”, niet over “de God die er wel moet zijn” (…), dan hebben we het over de God zoals die in Israëls verhalen tot ons komt (…), de God die alle goden die ons roepen hen te volgen als afgoden ontmaskert’ (Deurloo, 94). Overigens kun je daar als relativering tegenover stellen dat de Bijbel wél begint met God, elohiem (Genesis 1). Hoe het ook zij, met de introductie van JHWH, IK BEN IK ZAL ER ZIJN IK GA WAAR JIJ GAAT, een naam die alleen maar kán bestaan in relatie tot iets/iemand anders, begint het concrete, aardse verhaal van God en mensen. Dat het deze God om mensen gaat, wordt geaccentueerd doordat hier eerst de aarde wordt genoemd in het woordpaar hemel-en-aarde (sjemaïm we-erets). Meer dan een plaatsbepaling duidt hemel-en-aarde aan: God-en-mensen-en-hun-verhouding. Het startpunt van dit verhaal is de aarde in verhouding tot de hemel en de vraag: wat is de grondtoon in de verhouding tussen God en mensen?

Vers 7
De mens (adam) geformeerd van stof uit de grond (adama). Adam en Adama horen bij elkaar. Ze zijn als het ware bloedverwanten (dam = bloed zie voetnoot NB bij Genesis 2). De verleiding bestaat om een tweedeling tussen lichaam en ziel te lezen. Dat is onjoods. ‘Er is (…) geen sprake van een tweedeling in mensen tussen het lagere lichamelijke en het hogere geestelijke. Het is eerder zo, dat het om drie kanten gaat. Een mens bestaat uit “stof” en dat heeft twee kanten, namelijk lichaam en ziel. Dat hoort allemaal bij het “stof” en de “vergankelijkheid” (…). Vanuit God is er echter een derde dimensie bijgekomen, die niet meer met “stof”, maar met “hemel” te maken heeft. Die derde dimensie is de “geest”’ (Irik, 32). Een ‘levende ziel’ (nefesh chaja) is een gekwalificeerd begrip: gevuld met de ademhaling van JHWH. Vrij naar de woorden van Gerrit Achterberg wordt zo de mens voor een tijd een plaats van God. Daarin verschilt hij van de dieren (zie ook de preekschets over de verzen 19-20). Het stof en de neusgaten komen weer terug in 3:19 – nu vanuit de kant van de vergankelijkheid. Neusgaten met zweet, en stof waaruit de ademhaling van leven ooit terugkeert naar… ja, dat is aan de verbeelding.

Vers 8
Er wordt niet gesproken van paradijs, maar van tuin (gan). Dit woord staat voor de aarde zoals die zijn kan en van Godswege bedoeld is. ‘Eden, in het oosten: In het oosten heeft alles wat goed is zijn oorsprong. De naam Eden moet worden geassocieerd met genot, geluk en schoonheid: een idylle van volmaaktheid’ (Oosterhuis/Van Heusden, 16). De NB omschrijft Eden met ‘liefland’. Van der Woude, 11 vat de tuin en het Oosten op als metaforen: ‘De tuin is niet één bepaalde plaats, maar wijst eerder naar een verlangen. Een verlangen naar een goed, liefdevol en zinvol leven. (…) Het Oosten is niets anders dan de plaats waar de zon opkomt. De plaats waar het leven dagelijks opnieuw begint.’

Over de viering en overweging
Mijn uitgangspunt is dat geloven geen pakketje van geloofswaarheden om te beamen is, maar van verbeelding. Een ‘dans-van-verbeelding-rond-God-mens-vreugde-ellende-leven-en-dood-en-nog-zo-wat-of-zo…’

Aanwijzingen voor de prediking
De vers-voor-vers-methode lijkt mij passend, met soms een uitleggende opmerking erbij, als die het betekenisveld vergroot. Laat ruimte voor associaties, zie bijvoorbeeld De Bijbel voor ongelovigen. Timmer in elk geval het verhaal niet dicht met te vertellen ‘hoe het zit’. Dat lukt toch niet, en bovendien: weten wij uiteindelijk veel…

Concreet voor deze passage kun je fantaseren over liefland. Hoe ziet dat eruit? Bestaat het wel echt, dat alles alleen maar ‘lief’ is? Wat moet je dan aan met boosheid? Of andere niet-leukigheden? Of is liefland een verlangen? Misschien wel maar een verlangen? Mooi is dat liefland de plek is waar in beginsel de mens wordt neergezet. Wat een geschenk! Waar in ons leven ligt dat? Hoe was jouw begin? Wie hebben ervoor gezorgd dat jouw begin ook – al was het maar soms, even – in liefland lag? Je kunt ook aan de gang met wat toch een ‘levende ziel’ is. Wanneer waait ademhaling van eeuwigheidswaarde jou door de neusgaten? (Het is een prachtig, plastisch beeld, ik zie de zanger van Normaal, Bennie Jolink, backstage gaan, een shot zuurstof nemen, en weer helemaal vol vuur geestdriftig verder höken. Ook zie ik het beeld van een fles wijn voor me die je vacuüm zuigt en de volgende dag weer opent, en dan hoor je zo’n mooi ‘pfffst…’ – dat is hét moment voor een glas wijn – van het koninkrijk). Kan zo’n levende ziel opraken? We kennen allemaal het verschijnsel van burn-out als een omgekeerd opademen – je wordt vacuüm gezogen. Ook kun je het aardse (adama) en het hemelse (nefesh chaja) onderzoeken, of aanwijzen waar nog steeds die ademhaling van leven in neusgaten wordt geblazen door er te zijn voor elkaar, zoals de Godsnaam er is voor ons. Visuele beelden met behulp van een beamer bijvoorbeeld, kunnen ondersteunend zijn. Hopelijk kunnen de hoorders/kijkers/vierders zich na de overweging een beetje plaatsen in dat liefland, met ademhaling van leven in de neusgaten.

Liturgische aanwijzingen

  • Als ‘rode- draad-lied’ (bijvoorbeeld tussen kinderverhaal en lezing) kun je zingen en tonen: Levensreisliedje op de melodie van de Canon van Johann Pachelbel:

Vlammen of doven, vloeken of loven,
zoeken of vinden, haten of minnen,
bang zijn, vertrouwen, loslaten, houden,
weggaan of blijven, vergeven, verwijten,
schuldig, bevrijd, vol vrede of strijd,
gelukkig, verdrietig, verheven of nietig
goedhartig, boosaardig, gemiddeld, merkwaardig,
dom of verstandig, briljant of onhandig,
verlangend, wanhopig, hoogmoedig, voorlopig,
vurig, gezapig, wakend of slapend,
betrokken, afzijdig, mild of venijnig
ernstig of geinig: “Zie – de mens!”
Wij zijn van aarde, Gods Adem en waarde –
Gods Naam gaat ons voor, trekt ons in Zijn spoor,
IK-ZAL-ER-ZIJN IK-ZAL-GAAN-WAAR-JIJ-GAAT
want hoe het ook zij: kind van God: dat zijn wij
IK-ZAL-ER-ZIJN IK-ZAL-GAAN-WAAR-JIJ-GAAT
want hoe het ook zij: beeld van God: dat ben jij!

  • NLB 216, 612, 695, 773, 983

  • Verzameld liedboek, Huub Oosterhuis, Ballade van de mens, 278, Uit vuur en ijzer, 774

Geraadpleegde literatuur

  • K. Deurloo, N. ter Linden, Het luistert nauw, 2008

  • A.P. Irik, W.H. Roobol, Genesis – boek van mensen op aarde, 1995

  • A.Th. Koot, F.H.P.M. Smulders, J. Smit, C.J. Tromp, Naderen om te horen (a), 1981

  • K. Eykman, Als er een God is, 1998

  • P.N. Holtrop, Postille 39, 1987

  • C. Houtman, Inleiding in de Pentateuch, 1980

  • A.C. Kooyman, Postille 48, Zoetermeer: 1996

  • G. Kuijer, De bijbel voor ongelovigen – Het begin Genesis, 2012

  • Liedboek – zingen en bidden in huis en kerk, 2013

  • N. ter Linden, Het verhaal gaat… deel 1, Amersfoort: 1997

  • H. Oosterhuis, A. van Heusden, In den beginne – het boek Genesis, 1999

  • H. Oosterhuis, Verzameld liedboek, Kampen: 2004

  • P. Oussoren (vert.), Naardense Bijbel, Vught: 2014

  • J. Sperna Weiland, Antwoord, Amsterdam: 1975

  • B.L. van der Woude, Bijbelse verhalen als spiegel van de ziel, z.j.

  • W.R. van der Zee, De wereld wordt vaderland, 1987

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken