Menu

Premium

Preekschets Genesis 2:18

Vijfde zondag van Pasen

Genesis 2:18

Dan zegt de Ene, God:
niet goed is het
dat de –rode– mens hier alléén is:
ik maak voor hem een hulp
als zijn tegenover! (Naardense Bijbel)

Schriftlezing: Genesis 2

Vooraf

Dit is de tweede van een serie van drie over respectievelijk Genesis 2:4-8, Genesis 2:9-18 en Genesis 2:19-25. De serie is goed te combineren met een leerhuis – Genesis is ‘erzählte Lehre’ (Buber in Van der Zee, 9).

Plaats in het liturgisch jaar

De vierde, vijfde en zesde zondag van Pasen zijn de drie ‘opgewekte’ zondagen vóór Hemelvaart. Drie zondagen om het opgewekte uitgangspunt (Genesis 2) van het verhaal van menswording coram Deo (Genesis 2-4) te gedenken. Daarop klinkt de hemelvaart, wanneer dé mens naar Gods beeld, Christus, in eeuwigheid geborgen wordt, als amen!

Algemeen

Genesis 2 vertelt van de goede verbondenheid tussen JHWH, God, de adama, en de adam – man en vrouw. Het toont ons een hoopvol uitgangspunt van vertrouwen voor de-mens-op-aarde-voor-het-aangezicht-van-JHWH. Dit verhaal, samen met Genesis 1, is als de grondtoon van Gods verhaal met mensen. Met excuses voor het cliché – er zijn beroerdere grondtonen voor een concert des levens.

Bij Genesis 2 horen Genesis 3 en 4. Samen vormen ze één lang verhaal van ‘alleman alledag overal voor het aangezicht van de ENE; van alle-mensen-oh-my-God…!’ ‘Adam op zijn adama coram Deo’ (Kooyman, 182). ‘Om de mens zal het gaan, de mens op de aardbodem, de mens en zijn God, de mens, man en vrouw, de mens en zijn broeder’ (Ter Linden, 19).

Mooi is de chassidische vertelling die dit alomvattende spreken over de adam relativeert ‘met een uitspraak van Rabbi Bunam van Przysucha (…). Hij zei tot zijn leerlingen: “Ik heb een boek willen schrijven dat Adam zou heten en daarin zou de hele mens staan. Daarop heb ik mij beraden en het boek niet geschreven”’ (Sperna Weiland, 105).

Vertaling

Mijn keuze valt op de Naardense Bijbel (NB). De Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) zou ik niet kiezen. In de uitleg zal ik deze keuze hier en daar toelichten.

Uitleg

Vers 9
Uit dezelfde adama als waaruit de adam is gebouwd, groeien het leven (boom des levens) en goed en kwaad (boom van kennis van goed en kwaad). Die laatste boom noemt Deurloo een ‘gedenknaald’ van Gods overwinning op de chaos (Holtrop, 110). Goed (tov) en kwaad (ra) zijn relationele begrippen – dat wat goed en kwaad is voor menselijke rechtvaardige verhoudingen.

De boom des levens zou ik theologisch kwalificeren: ‘Daar waar die boom staat raakt de hemel de aarde. Daar is God dichtbij de mens’ (Van der Woude, p. 12). En: ‘In het midden staat hij, in het hart van de hof. Hij belichaamt de kern van alle geboden: je moet God God laten zijn’ (Ter Linden, p. 21). De levensboom is een bekend gelovig beeld en in de joodse traditie veelal uitgelegd als de Tora (vgl. Psalm 1). Je zou kunnen denken dat de boom des levens en de boom van kennis/bewustzijn van goed en kwaad dezelfde boom zijn, pas in 3:22 wordt dat onwaarschijnlijk. Van de boom des levens wordt gezegd dat hij in het midden van de tuin staat. De plaats van de boom van kennis van goed en kwaad is niet helder. Slaat het we in we-ets terug op midden (tavek) of op ontspruiten (tsamach)? De NBV kiest voor het eerste, in de NB worden beide opties opengehouden. Misschien staat deze boom wel aan de rand: ‘Het is alsof de tuin voor mensen veilig is, omdat “de boom van de kennis van goed en kwaad” heel nadrukkelijk wordt buitengesloten. (…) Heel anders dan de boom van het leven, waaromheen de tuin gemaakt lijkt te zijn, wordt deze boom niet in het midden, maar aan de buitenkant gezet’ (Irik, 38). (Zie ook aantekening bij vers 16-17.)

Vers 10-14
In Liefland, Eden, ligt de bron van leven, van daaruit stroomt het water dat vrucht geeft, vier stromen, vier windstreken. Het verhaal gebruikt hier vijf verzen voor; het aardse en concrete is van belang. Waarschijnlijk is dat het gaat om de destijds bekende wereld en brengen de Tigris en met name de Eufraat het verhaal dicht bij de vermoedelijk eerste hoorders, de ballingen in Babylonië.

Vers 15
Janach betekent in eerste instantie rusten. De NBV lijkt dit woord te hebben overgeslagen. Terwijl het juist zo mooi staat tegenover het latere ‘zweet des aanschijns’ (3:19). Abad en sjamar: dienen en bewaken. Sjamar keert terug in 3:24 (en 4:9).

Vers 16
De ENE geeft royaal en met kracht (tsavah = gebieden) en dat is het eerste. Pas in tweede instantie is er een verbod. Tsavah is hetzelfde woord dat met JHWH als subject wordt gebruikt als Mozes de Tien Woorden introduceert bij het volk. Het zegt iets over de verhouding God-mens. God is Number One – de ENE; de mens is een goede tweede (vgl. aantekening bij vers 9). Dat eten is overvloedig met de Hebreeuwse stijlfiguur van de woordherhaling: achol tocheel (zoiets als etende eten). Van de boom des levens wordt overigens nergens verboden te eten – deze wordt blijkbaar geschaard onder ‘alle geboomte in de hof’.

Vers 16-17
Hier kun je (opnieuw, zie ook vers 9) concluderen dat die boom van kennis van goed en kwaad klaarblijkelijk niet (of zou het een beetje half-half zijn…?) in de hof staat. Dan laat je de tegenstelling, ingeleid met ‘maar’ (vers 17) vooral op ‘alle geboomte’ en niet op ‘in de hof’ slaan. (Op basis van Genesis 3:3 kun je overigens concluderen dat de boom van kennis van goed en kwaad tóch in het midden staat, maar je kunt ook concluderen dat na het gekonkel en gedraai en verleiden van de slang deze boom aan de rand tot een middelpunt (van verlangen) van de mens wordt – zo ook Irik, 46 e.v.).

Vers 17
Mut tamut: zoiets als stervende sterven, Hebreeuwse stijlfiguur van de woordherhaling. Volgens sommigen gaat het hier om de doodstraf. Het zou een juridisch dreigement en niet een existentieel gegeven zijn (Kooyman, 182). Als dit waar is, dan voert JHWH, God deze niet uit, althans niet ogenblikkelijk. Of het moet zijn dat het een verwijzing is naar Genesis 4, waar moord en doodslag in het leven der mensen hun intrede doen.

Vers 18
Hier is het de eerste keer – na zevenmaal het is goed (tof) – niet goed. Dat heeft betrekking op het alleen zijn. De NB vertaalt bij levadoh (= alleen) verder nog ‘hier’. Taalkundig kan dit weglopen uit hèyot (van yaha – zie Köhler, 229). Het vertalen van ‘hier’ legt de nadruk niet op het alleen zijn van de mens als zodanig, wat niet goed is; wat niet goed is – niet tof, niet zo bedoeld – is dat de mens ‘hier’, dat wil zeggen in de tuin, de schepping van JHWH, er alleen voor staat. Bijkomend voordeel van het vertalen van ‘hier’ is dat het ‘alleen’ niet slaat op wie wij vandaag de dag alleenstaande of alleengaande noemen, wat niet goed zou zijn. Van der Zee zegt het zo: de schepping heeft ‘mensen in contact en relatie, adam in meervoud’(Köhler, 33) nodig. Daarom krijgt de mens bij zijn ‘rusten in de hof van Eden om haar te dienen en haar te bewaken’ (vers 15) een hulp (ezer) en tegenover (neged). Ezer doet denken aan wat van de ENE wordt gezegd als hulp in bijvoorbeeld Psalm 121 en Psalm 124. Ezer verwijst naar de vertrouwensgrond op basis waarvan je in relatie kunt treden met iemand, meer dan naar iemand met wie je samen een klus klaart. Neged is goed vertaald met tegenover. Ezer keneged-oh is een hulp als zijn tegenover. Dat is volgens mij iets anders dan ‘een helper die bij hem past’ (NBV). Het tegenover-perspectief maakt ruimte anders te zijn, aan te vullen, toe te voegen, en tóch verbonden te blijven. Dat lijkt me een van de grote opgaven van mens-zijn vanuit joods-christelijk perspectief.

Aanwijzingen voor de overweging

Mijn uitgangspunt is dat geloven geen pakketje van geloofswaarheden om te beamen is, maar van verbeelding. Een ‘dans-van-verbeelding-rond-God-mens-vreugde-ellende-leven-en-dood-en-nog-zo-wat-of-zo…’

De vers-voor-vers-methode lijkt mij passend, met soms een uitleggende opmerking erbij, als die het betekenisveld vergroot. Laat ruimte voor associaties, zie bijvoorbeeld De Bijbel voor ongelovigen. Timmer in elk geval het verhaal niet dicht met te vertellen ‘hoe het zit’. Dat lukt toch niet, en bovendien: weten wij uiteindelijk veel…

Materiaal te over – waarschijnlijk moet men een keuze maken.

Onderzoek hoe wij dienen en bewaken wat ons lief is (liefland) en hoe wij daarin (met oprechte excuses voor het cliché) ‘onze rust pakken’ (zie vers 15) Associeer hoe het kan dat die ene boom ons wordt verboden om van te eten. En (vooruitlopend op wat al in de wijze van vertellen is ingebouwd: natuurlijk gaat tóch van die boom gegeten worden) hoe het komt dat het eten daarvan onvermijdelijk lijkt te zijn. Een antwoord kan zijn: leven is je verhouden tot – en daarin kun je goed en kwaad doen, it’s all in the game of being human. Dat ‘je verhouden tot’, dat is de volgende stap die JHWH de mens laat maken: hij krijgt een hulp als een tegenover (vers 18). Dat hoort bij de bedoeling van JHWH met de mens, want het hier alleen zijn, dát is niet de bedoeling, dat is niet goed. Merk op hoe God in Genesis 1 het wel erg heeft getroffen met zichzelf – maar liefs zeven keer heeft-IE het goed gedaan. Hier in Genesis 2 zien we een ander aspect van God, het JHWH-aspect. God van ‘het-zich-verhouden-tot’; de naam van God zelf (IK-ZAL-ER-ZIJN) zegt het al: Hij kan niet alleen zijn – is zichzelf niet genoeg (zoals bijvoorbeeld de God van de Griekse filosofen) en lijkt het vermoeden te hebben dat ook ‘zijn off-spring’, de mens, met die eigenschap (‘meerzaam zijn, samen’ schoffelen in de tuin van de Eeuwige) is behept. Goddank een juist vermoeden!

Ga in op wat ‘hulp’ kan zijn – iets anders dan ‘helpen’ (vgl. het Chinese spreekwoord: waarom haat je me? Ik heb je toch niet geholpen?) en dat ‘tegenover’ óók kan betekenen: uit je comfortzone (denk aan de profeten). Motto: ‘niet leuk is niet hetzelfde als niet goed’. In de wereld van CEO’s en machthebbers dringt dit besef ook door, waar zij hun eigen tegenstand om zich heen organiseren. Ten aanzien van vers 18 kan het bevrijdend werken om het ‘alleen’ los te koppelen van ‘alleenstaande zijn’.

Ten slotte kun je ook iets zeggen over de ruimte die het verhaal laat voor de plaats van de boom van kennis van goed en kwaad. Het leven (de boom des levens), dat is je gegeven; die boom staat daar gewoon centraal te staan, boom in het midden van de tuin, met wortels in de aarde (waar begin ik – voorgeslacht – aarde – God-of-zo en In den beginne) en toppen tot aan de hemel (waar ga ik heen, waarnaar reik ik, welk hemels van-boven of heilig tegenover doet mij weten: van eeuwigheidswaarde ben ik?). Maar die boom van kennis van goed en kwaad, waar die staat…? Het lijkt wel een boom die ons voortdurend voor de voeten loopt – hij heeft een ongekende aantrekkingskracht, telkens duikt-ie op, hoe kun je verwachten daar niet van te eten?! (Hier begint de slang van Genesis 3 reeds… dan staat voor de vrouw die boom ineens ‘in het midden’ (3:3).

Liturgische aanwijzingen

  • Als ‘rode-draad-lied’ Levensreisliedje – zie preekschets bij 17 april 2016

  • NLB 216, 612, 773

  • Verzameld liedboek, Huub Oosterhuis, Ballade van de mens, 278, Uit vuur en ijzer, 774

Literatuur

  • K. Deurloo, N. ter Linden, Het luistert nauw, 2008

  • A.P. Irik, W.H. Roobol, Genesis – boek van mensen op aarde, 1995

  • A.Th. Koot, F.H.P.M. Smulders, J. Smit, C.J. Tromp, Naderen om te horen (a), 1981

  • K. Eykman, Als er een God is, Amsterdam/Antwerpen, 1998

  • P.N. Holtrop, Postille 39, 1987

  • L. Köhler, W. Baumgartner, Lexicon in veteris testamenti libros, 1985

  • A.C. Kooyman, Postille 48, 1996

  • G. Kuijer, De bijbel voor ongelovigen – Het begin Genesis, 2012

  • Liedboek – zingen en bidden in huis en kerk, 2013

  • N. ter Linden, Het verhaal gaat… deel 1, 1997

  • H. Oosterhuis, A. van Heusden, In den beginne – het boek Genesis, 1999

  • H. Oosterhuis, Verzameld liedboek, 2004

  • P. Oussoren (vert.), Naardense Bijbel, 2014

  • J. Sperna Weiland, Antwoord, 1975

  • B.L. van der Woude, Bijbelse verhalen als spiegel van de ziel, z.j..

  • W.R. van der Zee, De wereld wordt vaderland, 1987

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken