Menu

Premium

Preekschets Hosea 6:6

Want liefde wil ik, geen offers; met God vertrouwd zijn is meer waard dan enig offer.

Hosea 6:6
Schriftlezing: Hosea 6:1-11
Thema: Met God vertrouwd zijn is meer waard dan enig offer.

Zie ook

Het eigene van de zondag

Deze zondag sluit aan bij de preekschets van 2 juli. We lezen opnieuw uit het boek Hosea. Dit keer blijft de metafoor van het huwelijk tussen God en zijn volk op de achtergrond. Deze zondag staat de authenticiteit van onze dienst aan God centraal, waar gaat het ons werkelijk om als we God dienen in bijvoorbeeld liturgie en in ons dagelijks leven?

Uitleg

De lezing begint met een boetelied van Israël, gevolgd door het antwoord dat Hosea namens God geeft. De verzen 1 tot 3 klinken op het eerste gezicht goed. In een tijd van nood verzamelen de Israëlieten zich en heffen dit lied aan, waarin ze hun hoop op Gods redding uiten. De woorden verscheuren, genezen en verbinden grijpen terug op hoofdstuk 5, waar van God gezegd wordt dat Hij Efraïm ziek maakt, aanvalt als een leeuw, hen verscheurt en wegsleept. Een straf waarvan God hoopt dat ‘nood leert bidden’. Het lijkt het gewenste effect te hebben. De volgende verzen wijzen er echter op dat Hosea twijfelt aan wat die mooie woorden waard zijn. De terugkeer van Israël gaat wel erg gemakkelijk. Nergens wordt gesproken over schuld of boete, nee, het volk gaat ervan uit dat het in twee, drie dagen wel weer is goedgemaakt met God, dat Hij ze zal redden uit hun nood.

Hoewel het verleidelijk is de twee, drie dagen te verbinden met de opstanding van Christus, is dat in deze context minder gepast. Het Hebreeuws spreekt van een ‘in leven behouden’. Het idee van een opstanding uit de dood op de derde dag behoort in deze Bijbelse tijd niet tot het algemene gedachtegoed. Ook in de vroegste kerkgeschiedenis wordt hier niet aan de opstanding gedacht (Wolff, blz. 150). Deze drie dagen geven eerder de vluchtigheid weer van Israëls bekering.

Daar gaat het dan ook vanaf vers 4 over, met het beeld van de liefde van Israël die als ochtendnevel verdampt zodra de zon opkomt. De betrouwbaarheid en bestendigheid van Gods verbondsliefde staat tegenover de halfhartigheid en vluchtigheid van de liefde van het volk. Wat moet God met Efraïm beginnen? Ze kunnen beter stoppen met hun halfslachtige dienst aan God (vers 6), want als hun hart er niet bij is, dan hoeft het van God niet. 
Bovendien zou uit die liefde tot God, ook liefde voor de medemens moeten voortvloeien. En daar gaat het ernstig mis, gezien de laatste verzen. Dat blijkt vooral uit het onrecht dat Efraïm (een andere benaming voor het Noordrijk) gedaan heeft. Kort en krachtig wordt concreet gemaakt waar dat onrecht uit bestaat (7-11). De NBV gaat ervanuit dat Adam verwijst naar een stad. De commentaren verschillen van mening of het ook bijvoorbeeld naar de mens Adam kan verwijzen (zoals in de HSV). In het laatste vers komt ook Juda in beeld. De woorden ‘ook’ en ‘Juda’ kunnen wijzen op een glosse, in de Septuagint wordt dit nog bij vers 10 betrokken. De tweede helft van dit vers wordt in de Septuagint bij hoofdstuk 7 betrokken. Ook inhoudelijk is het een lastig vers, al past het in de grootse, dreigende taal van dit gedeelte.

Het lijkt haast alsof Hosea overdrijft in zijn staccato beschrijving van het onrecht. Moordende priesters, bloedsporen in de stad, broeinest van misdadigers. Maar wie beseft dat in het Nieuwe Testament het vooral de hogepriesters en schriftgeleerden waren die op Jezus’ leven aasden, beseft dat ‘moordende priesters’ toch niet zo overdreven hoeft te zijn (Marcus 14, Lukas 22).

Aanwijzingen voor de prediking

Een goed punt van identificatie zit in het verlangen van Israël naar leven, naar voorspoed. Israël lijkt op meerdere paarden te wedden, door meerdere goden te dienen. Bovendien gaan ze zo krampachtig om met hun behoefte aan leven, hun angst om het te verliezen, dat het ten koste gaat van de levensruimte van anderen. Wat doen wij met dat verlangen naar leven, met onze zorgen en angsten? Naar wat voor leven verlangen wij en wat verwachten we daarbij van God? Gaat het ons om een schoon geweten, een goed gevoel, dat de kerk zoals wij die kennen blijft bestaan?

De Israëlieten dienen God wel, maar niet met hun hele hart. Ze verwachten dat God wel vergeeft, maar er blijkt weinig schuldbesef te zijn. Ze zijn meer uit op wat ze van God kunnen krijgen door middel van hun godsdienst, in plaats van dat het hen om God zelf gaat. Een punt dat ook herkenbaar kan zijn voor onze hoorders. Een oprechte dienst aan God uit zich in hoe we leven, in de manier waarop wij met onze naasten samen leven.

Aan het begin van de preek kan er ingestoken worden bij de liturgie van Israël, die niet zo mooi blijkt te zijn als het wel lijkt. Het hart is er niet bij, de toon te hoog. Liturgie kan ongepast worden, mensen overstemmen, als het niet echt meegemaakt wordt, als het onecht is. Het kan te hoopvol zijn, de boodschap van vergeving en genade kan te vanzelfsprekend worden. Achtemeier (blz. 51, zie ook Wolff, 149) stelt zelfs dat de Israëlieten in hun boetelied (on?)bewust JHWH met Baäl verwart, als ze spreken over zon en regen. Dit lied biedt valse zekerheid, God lijkt alleen maar nodig om te redden. En de Heer lijkt bij zichzelf te overleggen wat Hij zal doen (vers 4). Zal Hij zijn dreigende woorden ten uitvoer brengen, of strijkt Hij toch over zijn hart?

De enige manier waarop schuld en boete eerlijk onder ogen gezien kunnen worden, zodat mensen werkelijk in de spiegel dúrven kijken, is in het perspectief van Gods vergeving in Christus. In Hem kunnen mensen werkelijk weer tot zichzelf komen en tot God. In het licht van Christus klinkt dat boetelied van Israël heel anders, als blijkt dat Jezus Christus geslagen werd, zodat zijn volgelingen verbonden konden worden. Hij werd verscheurd, zodat wij worden genezen. Door zijn offer wordt de tweestrijd in God vervuld (Keller, blz. 71v.).

Het evangelie klinkt vooral in de woorden van vers 6 “Want liefde wil ik, geen offers”. Natuurlijk is het niet zo dat de Heer hier offers afwijst, maar zonder het hart gaan ze hun doel voorbij. Met offers kan gedacht worden aan allerlei kerkenwerk, inzetten voor de naaste, of deel nemen aan de liturgie. Waar gaat het ons om? Om wat wij daardoor bij God kunnen verdienen, of gaat het ons om God zelf? God heeft het leven voor ons verworven, we mogen Hem vertrouwen dat ons verlangen naar leven, naar ruimte bij Hem in goede handen is. En dat schept ruimte om Hem daadwerkelijk lief te hebben en ook anderen hun ruimte om te leven te gunnen.

Ideeën voor kinderen en tieners

Het kindervoorbeeld is gedacht vanuit het kernvers: liefde wil Ik, geen offers. Bij de vragen zijn geen ‘foute’ antwoorden mogelijk.

  • Nodig: Een tekening van je/een kind en een afbeelding van een mooi, bekend schilderij.

  • Wat vinden de kinderen van het bekende schilderij? Wat van de tekening?

  • Het ene vinden mensen zo mooi, dat ze het in een museum hangen en deze tekening niet. Welke plaat zou ik nou zelf het mooiste vinden? Laat de kinderen even denken/antwoorden.

  • Zelf vind ik de tekening het allermooist. En weet je waarom? Omdat die speciaal voor mij is gemaakt door mijn dochter/buurjongen/…
Zo is het ook met onze Vader in de hemel. Als je iets speciaal voor Hem doet, dan vindt Hij dat prachtig. Misschien bid je wel eens tot Hem, of zing je een lied voor God. Soms klinkt dat niet zo mooi of weet je niet zo goed wat je moet zeggen als je bidt. Maar dat geeft helemaal niets. Want God weet dat je speciaal met Hem praat of voor Hem zingt en dat vindt Hij het allermooiste wat er maar is!

Liturgische aanwijzingen

Het lezen van de 10 geboden en de samenvatting ervan zou goed passen, omdat bij dit schriftgedeelte de liefde voor God en de naaste onder kritiek wordt gesteld. Denk aan psalm 40 (het is geen offervuur wat U behaagt), psalm 50, 115. Lied 211 (gezang 377 uit het Liedboek voor de kerken, De gouden zonne heeft overwonnen), 444 (wel een adventslied) 653, 654. Het lied van het oprechte vasten, lied 537. Gezang 462 Ontwaak, Gij die slaapt.

Geraadpleegd

  • Uit Tekst voor tekst: Hosea

  • Uit De Bijbel literair: Hosea en Amos

  • Achtemeier, E., International biblical commentary 17 Minor Prophets I, Peabody Massachusetts 1996

  • Keller, T., Preken. Geloof overbrengen in een septische tijd, Franeker 2016 (oorspr. New York, 2015)

  • Wolff, H.W., Biblischer Kommentar Altes Testament, Dodekapropheton 1 Hosea, Wageningen 1961

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken