Menu

Premium

Tabernakel

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

tent

In een Nederlands woordenboek komt het woord ‘tabernakel’ nog wel voor – en zelfs het werkwoord ‘tabernakelen’ -, maar er zijn in onze tijd nog maar weinigen die zich van dergelijke woorden bedienen. Het lijkt niet gewaagd te veronderstellen dat velen niet of nauwelijks weten wat wordt bedoeld.

Grondtekst

In het Oude Testament staan twee Hebreeuwse woorden die met ‘tabernakel’ kunnen worden weergegeven: (a) misjkan – betekent in het algemeen ‘woonplaats’ of ‘woning’, zowel van mensen (o.a. Num. 16:24,27; Ps. 78:28; 87:2; Jes. 32:18) als van God (Lev. 15:31; 26:11; Joz. 22:29; Ez. 37:27); vervolgens specifiek ‘heiligdom’ en ‘tabernakel’ (ongeveer 130x: o.a. Ex. 25:9; 26:1-37; 36:8-32; 40:5-38; Lev. 8:10; Num. 3:7-38; 9:15-20; etc.); (b) ‘ohèl mo’ed dat met ‘tent (‘ohèl) van ontmoeting’ of ‘tent van

samenkomst’ wordt vertaald (o.a. 1 Kron. 9:23; 15:1; 16:1).

Het Grieks kent het woord skènè dat in het Nieuwe Testament afhankelijk van de context verschillende betekenisnuances kan krijgen: in de synoptische verhalen over Jezus’ verheerlijking op de berg wordt het met ‘tent’ weergegeven (Mat. 17:4; Mar. 9:5; Luc. 9:33); in de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester wordt gesproken over eis tas aioonioes skènas: in de eeuwige tenten, dat wil zeggen in de hemelen (Luc. 16:9); in de rede van Stefanus komt zowel tèn skènèn tou Moloch: tent van Moloch (Hand. 7:43) als hè skènè tou martyriou: (de oudtestamentische) tent der getuigenis (Hand. 7:44). In de brief aan de Hebreeën wordt met skènè vooral gedoeld op het oudtestamentische heiligdom (cultus) in het algemeen, zowel tabernakel als tempel (Hebr. 8:2,5; 9:2,3,6,8,11,21; 11:9; 13:10). In het laatste bijbelboek heeft skènè eveneens de betekenis van ‘tent van God’ of ‘tent der getuigenis’ (Op. 13:6; 15:5; 21:3). Het werkwoord skènoo kan in dit verband niet ongenoemd blijven. Het is te vinden in de proloog van het vierde evangelie in de zin ‘zijn tent opslaan’ (Joh. 1:14); soortgelijke betekenissen komen ook in het laatste bijbelboek voor (Op. 7:15; 12:12; 13:6; 21:3).

Letterlijk en concreet

a.De voorouders van het volk Israël leefden als nomaden. Zij woonden in tenten en trokken met hun kudden door het land op zoek naar voedsel en water. Vaste verblijfplaatsen kenden zij nog niet. In de verhalen in de Pentateuch over de uittocht uit Egypte en de langdurige reis door de Sinaïwoestijn wordt verteld over de tabernakel, een grote tent die als heiligdom functioneerde en die buiten het kamp der Israëlieten werd opgebouwd (Ex. 33:7-11; Num. 11:24-31; Deut. 31:1415). De bovengenoemde namen ‘tent van ontmoeting’ en ‘tent van samenkomst’ wijzen erop dat de tabernakel een belangrijke rol vervulde in de relatie tussen God en het volk Israël. Met de wolkkolom of wolkenzuil daalde God neer bij de ingang van de tent om zijn wil aan het volk en Mozes kenbaar te maken (Ex. 33:9; Num. 12:5; Ex. 31:15). In de tent sprak Mozes met God ‘van aangezicht tot aangezicht, zoals een mens met zijn medemens spreekt’ (Ex. 33:11).

b.Het is veelzeggend dat de tabernakel na de verovering van het beloofde land zijn betekenis gaandeweg verloor. Het volk Israël ging zich vestigen. Nomaden werden landbouwers. Tenten werden huizen. In sommige groepen, zoals de Rekabieten ten tijde van de profeet Jeremia, bleef heimwee bestaan naar de goede oude tijd toen Israël nog in tenten leefde (Jer. 35:1-19). Blijkbaar werden die nostalgische gevoelens slechts door weinigen gedeeld. Maatschappelijke ontwikkelingen laten zich moeilijk tegenhouden, zo leert de geschiedenis telkens weer. Aan het begin van de tijd der koningen van Israël toen het volk in huizen woonde en de koning zijn

paleis in Jeruzalem had betrokken, was de tijd gekomen een tempel, een stevig huis voor de Heer, te bouwen (2 Sam. 7). In de tabernakel verscheen God op gezette tijden, in de tempel zou Hij kunnen wonen en zo altijd te midden van zijn volk kunnen zijn.

Beeldspraak en symboliek

a.De God van Israël is een God van mensen. Hij past zich aan. Als het volk in tenten woont, neemt hij genoegen met een tabernakel. Wanneer de maatschappelijke omstandigheden zich wijzigen en de nomaden hun zwervend bestaan opgeven en zich als landbouwers ter plekke gaan vestigen, wordt de tabernakel vervangen door een tempel van hout en steen.

b.In het Nieuwe Testament komt het woord skènè vooral in de brief aan de Hebreeën voor. Met de voor de auteur van dit bijbelboek zo typerende wijze van redeneren wordt ‘de waarachtige tent (‘de ware tabernakel’ in de vertaling NBG-1951), die de Heer zelf heeft opgericht’ geplaatst tegenover het oudtestamentische heiligdom (‘de tent der samenkomst’ in NBG-1951) dat door mensen werd gebouwd (Hebr. 8:2). In datzelfde kader staat de bewijsvoering ten aanzien van het offer dat Christus als de hogepriester naar de ordening van Melchisedek eens en voor altijd heeft gebracht (Hebr. 7:11-28).

c.In het verhaal over de verheerlijking van Jezus op de berg wordt verteld dat Petrus de wens te kennen gaf op die plek ‘drie tenten’ (treis skènas) te bouwen: een voor Mozes, een voor Elia en een voor Jezus (Mar. 9:5). De evangelist verklaart die wens uit verwarring en onwetendheid (Mar. 9:6). Vermoedelijk wilde Petrus dit bijzondere gebeuren ‘vast leggen’. Zijn wens ging echter niet in vervulling. De tijd van ‘tenten’ (heiligdommen) lijkt voorbij. Dat is ook de strekking van een opmerking in het vierde evangelie: ‘er komt een uur, ja het is er al, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid’ (en niet meer op een bepaalde plaats; Joh. 4:23).

d.Tenslotte bevat de proloog van het vierde evangelie een onmiskenbare verwijzing naar de tabernakel als symbool van Gods aanwezigheid te midden van zijn volk. In de beroemde zinsnede die begint met de woorden ‘Ja, het Woord is vlees geworden!’ wordt vervolgens gezegd dat het Woord ‘onder ons zijn tent is komen opslaan’ – of ‘onder ons is komen tabernakelen’

(Joh. 1:14). Zoals in oudtestamentische tijden God bij zijn volk ‘tabernakelde’, zo heeft nu het Woord zijn tent onder ons opgeslagen. Aan het slot van de proloog kan dan worden geconcludeerd: Niemand heeft God ooit gezien, maar de eniggeboren God (of Zoon, zoals in de NBG-1951), die nu rust aan het hart van de Vader, Hij is de gids en de weg geweest’ (Joh. 1:18).

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 15; 24; Gezang 6; Evangelie I: 12; III: 19; Gezegend: 86; 99; Honderd: 13; Verzamelde: 21 (ook als gedicht te lezen); Zingend I-II: 25; 50; III: 62; 72; VI: 72; Zleven: 7; Zolang: 5 (Gezangen: 730; Liturgie: 568); 42 (= Gezangen: 849; Liturgie: 451).

b.Poëzie:

Hans Bouma, Mijn God, Kampen 1997, blz. 115: ‘Een huis’; 173: ‘Wonend bij mensen’. Hans Bouma, Mens in weer en wind, Kampen 1998, blz. 88: ‘Wonen’. Guillaume van der Graft, Verzamelde liederen, Baarn 1986, blz.. 36-38: ‘Van de tabernakel’ (ook als lied te zingen). Pé Hawinkels, Verzamelde gedichten, Nijmegen 1988, blz. 318: ‘Op zoek naar U’.

c.Verwerking:

De belangrijkste betekenis van de tabernakel is de verwijzing naar Gods aanwezigheid onder het volk Israël dat onderweg is naar het beloofde land. Zoals de tent geen statisch maar een dynamisch gebouw is, zo is God een en al beweging onder de mensen. Om die aanwezigheid te symboliseren was er de tabernakel, de tent van de ontmoeting. De tabernakel valt buiten onze belevingswereld. Daarmee is de symboliek van de tabernakel niet verouderd. Nee, wij hebben te vragen: welk symbool kan vandaag dienen om hetzelfde – Gods dynamische aanwezigheid onder ons – tot uitdrukking te brengen? Is dat de kerk, een kapelletje langs de weg, een stiltecentrum in een drukke stad? Of juist heel andere plaatsen en onderkomens? Wij ontwaren de volgende thema’s rondom het begrip tabernakel: relatie tussen mensen, offer, eredienst, openbaring, ontmoeting, tijdelijkheid en eeuwigheid, Gods presentie, onderweg zijn.

Verwijzing

Het begrip tabernakel is zeer nauw verwant met ‘tempel‘ en met ‘huis‘ (als woning van God).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken