Menu

Premium

Tempel

Weinigen onder ons zullen vreemd opkijken wanneer het Concertgebouw te Amsterdam wordt getypeerd als een ‘muziektempel’. Vermoedelijk zijn we het ons nauwelijks bewust dat we in dat geval het woord ‘tempel’ in overdrachtelijke zin gebruiken. Het genoemde gebouw is al ruim een eeuw niet aan een godheid maar aan de muziek ‘gewijd’. Zo kunnen we een universiteit ‘een tempel van wetenschap’ noemen en een stadion ‘een tempel van sport’. Een tempel in de ware zin van het woord – een gebouw waar aan goden geofferd kan worden – zoekt men tevergeefs in ons land en in geheel Europa, een enkele Hindoetempel uitgezonderd. Sedert het christendom in de derde en vierde eeuw zijn zegetocht binnen het Romeinse Imperium begon, werden zij niet meer gebouwd. In Europa en het Nabije Oosten staan alleen nog de ruïnes van tempels uit lang vervlogen dagen. In die vorm zijn ze heden ten dage toeristische attracties geworden.

Grondtekst

Het Hebreeuwse en Aramese woord bajit (in totaal ongeveer 2000x in het Oude Testament) betekent huis – in de zin van een ‘gebouwd’, stenen huis. Er is een wezenlijk onderscheid tussen een bajit en een tent. In verbinding met namen van goden krijgt bajit de betekenisvan ‘godenhuis, tempel (bijvoorbeeld huisof tempelVan Dagon 1 Sam. 5:2). Niet minder dan 255x komt in het Oude Testament deverbinding bet JHWH Voor: huisof tempel van JHWH/deHeer(o.a. Ex. 23:l9: 34:26; 1 Kon. 6:5; Jes. 2:2; 40:48-41:26). AlsSynoniemwordt ook hekal gebruikt. Het kanzowel ‘paleis’ betekenen (o.a. 1 Kon. 21:1; 2 Kon.’ 20:18; 2 Kron. 36:7; PS. 45:16; Jes. 39:7) als ‘tempel’ (o.a. 2 Kon. 18:16; 23:4; 24:13; Jer. 7:4; 24:1; Ez. 8:16; Zach. 6:12-15). In het klassieke Grieks bestond Voor tempel het woord naos -afgeleid vaneenwerkwoord dat wonenof bewonen betekende’ In het Nieuwe Testament isnaast naos (o’a’ Mat. 23:16,17,21,35; Mar 14:58; 15:29,38; Luc.1:9,21,22; Joh. 2:19-21; 1 Kon 3:16-17; en opvallend vaak in het laatste bijbelboek: Op. 3:12; 7:15; 11:1-2,19; 14:15,17; 15:5,6,8; 16:1,17;21:22) ook hieron te vinden(veelvuldig in de vier evangeliën en in Handelingen–o.a.Mat.4:5;21:12-15;Mar.11:11-16;13:1-3;Luc. 2:27,37,46;21:5,37,38;Joh.2:14-15;Hand. 2:46; 3:1-3; 4:1; 5:20-25; 21:26-30)’

Letterlijk en concreet

a.Van meet af aan leefde het volk Israël materieel noch geestelijk in een isolement. Het landKanaänwerd doorSneden door belangrijke karavaanroutes en vervulde een brugfunctie tussen de twee belangrijkste centra van het oude Oosten: Egypte in het zuiden en het Tweestromenland in het noordoosten. Handel en verkeer vormden de basis voor een intensieve, wederzijdse culturele en religieuze beïnvloeding. Om die reden was de tempel te Jeruzalem geen uniek verschijnsel. Daarmee onderscheidde Israël zich niet van andere volken. Overal in de klassieke wereld waren tempels te vinden. Zelfs binnen de grenzenvan het land Kanaän had Jeruzalem aanvankelijk de concurrentie te duchten van andere plaatsen. In de tijd van de Richters stond insiloeen tempel (RiCht’ 18:l3; 1 Sam. 1-3) en waarschijnlijk ook in Nob (1 Sam. 21:6-7).

b.Na de dood van koning Salomo scheurde het rijk in tweeën: Israël in het noorden en Juda in het zuiden. De tempel te Jeruzalem behoorde tot het territorium van het koninkrijk Juda. De politieke scheiding dreigde ook tot een religieuze SCheiding te leidei’ ReedS JerobeamI, deeerSte koning van het tienstammenrijk in het noorden, verhief Betel en Dan, twee van oorsprong KanaänitiSChe heiligdommen die inzijn gebied gelegen waren, tot tempels die aan de God van Israëlgewijdzoudenzijn(1Kon.12:28-33). Over de vraag of dit streven succesvol is geweest, valt weinig met zekerheid te zeggen. Na de ondergang van het Noordrijk verloor de tempel in Jeruzalem zijn concurrenten. Tijdens de ‘hervorming’ onder leiding van koning Josia werd het heiligdom te Betel afgebroken(2Kon. 23).

c.Met name in het bijbelboek Deuteronomium wordt grote nadruk gelegd op de centralisatie van de cultus in de tempel te Jeruzalem. Daar woont God te midden van zijn volk. En alleen daar kan het volk Israël de offers brengen die door de Tora worden voorgeschreven. De verwoesting van de tempel door de Babylonische legers onder leiding van koning Nebukadnessar in 587/586 brengt daarin geen fundamentele verandering. Na de terugkeer uit de ballingschap begint de herbouw van de tempel te Jeruzalem. In de tweede helft van de eerste eeuw voor het begin van de jaartelling tijdens het bewind van koning Herodes vindt een grondige restauratie plaats die de tempel te Jeruzalem tot een van de imposantste gebouwen uit het oude Oosten maakt. In dat gebouw hebben Jezus en zijn leerlingen rondgelopen en zij hebben zich verbaasd over de pracht en praal (Mar. 13:1-2). Vermoedelijk tegen het uitdrukkelijk bevel van Titus, de Romeinse bevelhebber, ging de tempel bij de verovering van Jeruzalem in 70 na Chr. in vlammen op. In tegenstelling tot de eerste verwoesting is het na de tweede verwoesting tot op heden niet meer tot een herbouw gekomen.

Beeldspraak en symboliek

a.Het is niet eenvoudig de betekenis van de tempel in Jeruzalem op één noemer te krijgen. Dat is begrijpelijk, omdat we te maken hebben met een periode die vele eeuwen omspant. In die tijd hebben zich zowel op politiek, maatschappelijk als op religieus terrein tal van ingrijpende ontwikkelingen voorgedaan. Het staat zonder enige twijfel vast dat de tempel een centrale rol gespeeld heeft in de godsdienstige beleving van het volk Israël. Dat wordt geïllustreerd door de grote aandacht die in de Pentateuch besteed wordt aan de wetgeving met betrekking tot de cultus in de tempel te Jeruzalem. Een ander bewijs voor die stelling is te vinden in de lange slothoofdstukken van Ezechiël. In die passages schetst de profeet, behorende tot de eerste groepen ballingen die nog voor de ondergang van Jeruzalem en de tempel naar Babylonië in 587/586, werden weggevoerd, zijn visie op de toekomst. Hij vestigde zijn hoop niet op de monarchie, het herstel van de dynastie van David, maar op de bouw van een volstrekt nieuwe, ideale tempel (Ez. 40-48).

b.In sommige profetische geschriften klinken echter ook kritische geluiden met betrekking tot de offercultus en de tempel zelf. Jeremia krijgt de opdracht in ‘de poort van het huis van de Heer’te gaan staan en het volk te waarschuwen dat het niet moet denken dat het brengen van offers het doen van recht en gerechtigheid kan vervangen (Jer. 7:1-15). Soortgelijke geluiden klinken ook in andere profetische geschriften: ‘Want barmhartigheid wil Ik, en geen offer, en meer dan brandoffers, wil Ik kennis van God’ (Hos. 6:6); ‘Waarmee zal ik voor de Heer komen, mij buigen voor God in den hoge? Zal ik voor Hem komen met brandoffers, met eenjarige kalveren? Zal de Heer behagen vinden in duizenden rammen, in tienduizenden beken olie? Moet ik voor mijn misdaden mijn eerstgeborene offeren, mijn kind voor de zonden die ik begaan heb? De Heer heeft u gezegd wat goed is, mens, en wat Hij van u verlangt: Hij wil niets anders dan dat u recht doet, dat u de trouw eerbiedigt, en dat u nederig wandelt met uw God’ (Mi. 6:68).

c.Het citaat uit het boek Hosea is in enigszins gewijzigde vorm terug te vinden in het Nieuwe Testament waar het door Matteüs tweemaal Jezus in de mond wordt gelegd (Mat. 9:13; 12:7). Hetzelfde citaat speelt ook in de vroeg-joodse traditie een rol. Na de verwoesting van de tempel bezoekt rabbi Jochanan ben Zakkai -de farizeese schriftgeleerde die zich distantieerde van het fanatisme van de zeloten en de initiatiefnemer werd van de rabbijnse geloofsrichting die zich concentreerde op het doen van de geboden van de Tora – samen met zijn leerlingen de ruïnes van de tempel te Jeruzalem. Op het geweeklaag van zijn leerlingen reageerde Jochanan volgens de traditie met het citeren van genoemde tekst uit Hosea. Ondanks de ondergang van de tempel is de joodse traditie niet gedoemd ten onder te gaan. De geboden die God in de Tora heeft gegeven, gaan het brengen van offers te boven.

d.In de tijd van Jezus was het jodendom bijzonder veelkleurig. Mede om die reden is het niet gemakkelijk een nauwkeurig beeld te krijgen van de plaats en de functie van de tempel in die periode van de joodse geschiedenis. Zeker is dat de pelgrimsfeesten in hoog aanzien stonden. Enkele keren per jaar stroomden van heinde en verre talloze pelgrims naar de tempel in Jeruzalem. De diaspora was groot en het lijkt uitgesloten dat iedereen elk jaar opnieuw de lange reis heeft kunnen maken. Inmiddels was naast de tempel het instituut van de synagoge ontstaan. Uit archeologische opgravingen valt af te leiden dat niet alleen in het joodse land maar ook in de diaspora veel synagogen waren gebouwd. Het is niet gewaagd te veronderstellen dat – soms uit de nood geboren, zoals in de diaspora – de synagoge langzamerhand een aanvaardbaar alternatief voor de tempel was geworden.

e.De evangeliën maken er geen geheim van dat Jezus kritisch stond tegenover de tempel. ‘Hij ging de tempel binnen en begon de mensen die daar kochten en verkochten weg te jagen; de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers gooide Hij om … ‘ (Mar. 11:15-19; vgl. Mat. 21:12-17; Luc. 19:45-48; Joh. 2:13-22). Dit opzienbarend optreden is voor de joodse leiders het signaal dat zij handelend dienen op te treden (Mar. 11:27-33; 14:1-2). De wonderlijke ‘profeet’ uit Galilea vormt een gevaar voor het labiele status-quo en moet zo geruisloos mogelijk uit de weg geruimd worden.

f.Volgens het boek Handelingen werd de vroegchristelijke gemeente door Jezus’ kritische opstelling er niet van weerhouden de tempel regelmatig te bezoeken. In de beschrijving van het leven van de oergemeente te Jeruzalem valt in dit verband de volgende zin op: ‘Dagelijks gingen ze trouw en eensgezind naar de tempel’ (Hand. 2:46). En even verder lezen we: ‘Eens gingen Petrus en Johannes op de gebedstijd -het negende uur – naar de tempel’ (Hand. 3:1). Van een breuk met de tempelcultus schijnt in de eerste fase van het bestaan van de christelijke gemeente geen sprake te zijn (vgl. Hand. 21:26).

g.De kritische houding van Jezus stond niet op zichzelf. In diezelfde periode leefde aan de oevers van de Dode Zee een gemeenschap van Essenen die zich bewust gedistantieerd hadden van de cultus in de tempel, omdat zij die verontreinigd achtten door het optreden van hogepriesters die geen recht hadden dat ambt te bekleden. Die gemeenschap – grote bekendheid gekregen door de vondsten van de schriftrollen van Qumran – bestond hoofdzakelijk uit priesters. Uit het feit dat zij zich consequent hielden aan de voor priesters geldende reinheidsvoorschriften kan worden afgeleid dat zij hun eigen gemeenschap als ‘de tempel Gods’ beschouwden. In een opmerkelijke passage in een van de brieven van Paulus komt een soortgelijke voorstelling van zaken voor: ‘wij zijn de tempel van de levende God’ (2 Kor. 6:16). De gedachte van de gemeente als ‘de tempel of huis van God’ komt in het Nieuwe Testament nog in enkele andere teksten voor (1 Tim. 3:15; Hebr. 3:6; 1 Petr. 2:15; 4:17).

h . Tenslotte verdient het laatste bijbelboek de aandacht. Aan het slot van dit apocalyptische geschrift staat een uitvoerige beschrijving van het nieuwe, hemelse Jeruzalem (Op. 21-22). In contrast met het einde van het boek Ezechiël ontbreekt in dit visioen de tempel: ‘Maar een tempel zag ik er niet, want God, de Heer,de Albeheerser, is haar tempel, evenals het Lam’ (Op. 21:22). De tempel is niet meer de plaats waar God en mens elkaar kunnen ontmoeten. Die ontmoeting is niet langer aan een bepaalde plaats gebonden. Een vergelijkbare gedachte wordt ook in het evangelie van Johannes tot uitdrukking gebracht: ‘Er komt een uur, ja het is er al, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid’ – en niet meer uitsluitend op de tempelberg of op de berg Gerizim – ‘God is geest en zij die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid’ (Joh. 4:23-24).

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 5; 24; 66; 73; 74; 84; 118; 122; Gezang 13; 23; 86; 118; 119; 167; 242; 318; 368; Bijbel II: 72;III: 65; 67; Evangelie I: 13;III: 19; Gezegend: 215; Liturgie: 447 (= Gezangen: 692); 456 (= Gezangen: 816; Zolang: 2); 551 (= Zolang: 63); Honderd: 58; Hoop: 65; 89; ZAD I: 33;III: 1; 3; 4; 25; Zleven: 10.

b.Poëzie:

Hans Bouma, Op reis – om weer thuis te zijn, Kampen/Averbode 1998, blz. 33: ‘Tempel’. Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1980, blz. 459: ‘De tempelroof’. Van der Graft, Mythologisch, Baarn 1997, blz. 368-373: ‘Op zondag naar de kerk’. Muus Jacobse, Het oneindige verlangen, Nijkerk 1982, blz. 13: ‘Kerk’; 17: ‘Nehemia’s bedevaart’; 140: ‘De hemel is een huis’. Jan Willem Schulte Nordholt, Verzamelde gedichten, Baarn 19962, blz. 69: ‘Thuiskomen’; 150: ‘In de kathedraal van Amiens’.

c.Verwerking:

In de inleiding gaven we al een kleine opsomming van het metaforische gebruik van tempel. We kunnen die opsomming nog uitbreiden, bijvoorbeeld met het lichaam als tempel, de kerk als tempel (huis van God) of de aanduiding tempel voor iemands huis. Wellicht kunnen we nog meer voorbeelden bedenken. In een enkele gods dienstige stroming noemt men de plaats van samenkomst wel tempel (de vrijmetselaars) of Tabernakel (mormonen). Het woord ‘tempel’ geeft een meerwaarde aan de ruimte of het voorwerp waarnaar het verwijst. Van hieruit kunnen we een overstap maken naar de bijbelse tempel. Het begrip tempel draagt vanwege zijn cultische breedte een scala aan thema’s in zich. We noemen onder meer: Gods aanwezigheid onder mensen, instituut, ambt, gemeenschap, ontmoeting,

eredienst, dienst, evangelie en cultuur, kerk en politiek, nieuwe hemel en aarde, nieuw begin.

Verwijzing

Een grote verwantschap bestaat er tussen tempel en ‘huis‘ en ‘tabernakel‘. Voorts zijn er raakvlakken met ‘priester‘, ‘hogepriester‘ en ‘stad‘ (stad Jeruzalem).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken