Menu

Premium

Vlieg

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

mug, bloedzuiger, luis, spin, vlo

De hier bovengenoemde woorden roepen bij ons hoofdzakelijk negatieve associaties op. Het zijn een voor een insecten die ons last bezorgen; we vinden het over het algemeen onaangename dieren. Velen zijn bang voor deze insecten.

In de bijbel is het niet anders. Hoewel de rabbijnen zeggen dat God al zijn schepselen voedt, van de gehoornde buffel tot de neet van een luis, veroorzaken sommige insecten vanuit het dagelijks bestaan gezien slechts ergernis. Vandaar dat in de symboliek zulke insecten veelal naar negatieve ervaringen verwijzen.

Grondtekst

Het is niet altijd eenvoudig om het exacte Nederlandse equivalent op het spoor te komen van de Hebreeuwse woorden voor insecten.

Begrijpelijk, want de bijbelschrijvers geven geen uiteenzetting van biologische verschijnselen, maar van godsdienstige ervaringen. Bovendien bestaan er van elk insect vaak weer diverse soorten. De ‘arov mogen we opvatten als een of andere ‘steekvlieg’, het insect van de vierde plaag (Ex. 8:16-28[8:20-32]; Ps. 78:45; 105:31); elders betekent dezelfde stam ‘vermenging’, dat wil zeggen, chaos. Ook zevoev duidt ‘vlieg’ (Jes. 7:18; Pred. 10:1); mogelijk duidt ook het tweede deel van de god Baäl-Zebub daarop (2 Kon. 1:23,6,16), en de naam zou dan ‘heer van de vlieg’ betekenen. Met kinnam en kinniem (ken) zal een ‘(steek)mug’ of ‘luis’ bedoeld zijn (in de derde plaag, Ex. 8:12-15[16-19] en Ps. 105:31; Jes. 51:6; Sir. 10:11). Onder het eenmalige qèrèts (Jer. 46:20) kunnen we een stekend insect verstaan, mogelijk een vlieg die graag bij het vee vertoeft. De ‘akkaviesj is de spin (Jes. 59:5; Job 8:14; vgl. 27:18; in de geschriften van Qumran wordt het insect in Ps. 140:4 een spin genoemd). Het woord par’osj, ‘vlo’, neemt David in de mond (1 Sam. 24:15; 26:20), en de Spreukendichter heeft het als enige over ‘aloeqah, ‘bloedzuiger’ (30:15). Het gebied van de Nijldelta heet het land van ‘vleugelgegons’ (Jes. 18:1), wat de aanwezigheid van zwermen muggen of muskieten aangeeft. In het Nieuwe Testament komen we eenmaal koonoops, ‘mug’, tegen, als deel van beeldspraak mug-kameel in Matteüs 23:24.

Letterlijk en concreet

a.Insecten zijn voor de bijbelse mens een voortdurende plaag. Zij bezorgen hem niet alleen last, maar zij brengen ook ziekten over op mens en dier. Eveneens kunnen zij het gewas aantasten en voedsel en zalf bederven (Pred. 10:1). Uit Judit 10:21 en wellicht 1 Samuël 19:13 mogen we opmaken dat de klamboe, om insecten op afstand te houden, gebruikelijk is in de bijbelse tijd.

b.Soms is het aantal vliegen en muggen zo groot, dat we van een plaag mogen spreken. Zo’n plaag is een ware ramp voor mens en dier, zoals de derde en vierde plaag in Egypte laten zien. In de Talmoed lezen we dat bij overlast van vliegen smeekgebeden worden uitgesproken om hen te verdrijven (Ta’anieth 14a). Elke bedreiging vanuit de natuur wordt in de Oudheid verbonden met God, die alles bestuurt. Hij kan als straf zwermen vliegen zenden en Hij kan die ook weer doen verdwijnen (Ex. 8:12-15[16-19],16-28[20-32]).

Beeldspraak en symboliek

a.Vliegen en muggen zijn voor de mens zeer vervelende diertjes. De beeldspraak die aan deze

insecten is ontleend, duidt dan ook de negatieve krachten in het menselijk bestaan. Vliegen en muggen staan voor last, dreiging en levensgevaar. Tegen die achtergrond lezen we de derde en vierde plaag of slag, die God uitdeelt aan Egypte (Ex. 8). Het daar verschijnende ongedierte komt als het ware voort uit de eerste en tweede plaag, namelijk verandering van water in bloed en de kikvorsen. Insecten gedijen bij vocht en smerigheid. De vijfde en zesde plaag zijn het gevolg van de aanwezige insecten, de overdragers van ziekten. Vliegen, luizen, muggen – zij maken het leven voor mens en dier ondraaglijk. Stap voor stap, slag na slag wordt Egypte venijniger getroffen. Totdat de tiende plaag aanbreekt, de dood. De vertelling van de plagen laat zien dat de Heer macht heeft over al het zijnde en dat Hij die macht aanwendt om hen die geen vrijheid kennen te bevrijden. De beschrijving van de plaag is een literaire fictie om de overmacht van deze God en zijn bevrijdende daden te verkondigen. En dat tot bemoediging van allen die worden onderdrukt. Het latere boek Wijsheid bezingt hoe Gods wijsheid werkzaam is geweest rond deze plagen. De dichter roept door tegenstellingen – Israël èn Egypte, rechtvaardigheid èn goddeloosheid – op om tot de juiste keuze te komen (16:9; 19:10).

b.De vlieg, evenals sprinkhanen en bijen, is metafoor voor een aankomende heerschappij, die andere heerschappijen doet ondergaan. Jeremia vergelijkt Egypte met een mooi rund, echter, het rund zal weldra aangevallen worden door een stekend insect, metafoor voor het opkomende Babylonië (46:20). Voor de metaforen steekvlieg en bij voor respectievelijk Egypte en Assyrië, zie de bespreking van ‘bij’, B-a.

c.Een ander facet is de mug als beeld van tijdelijkheid en vergankelijkheid. Het opgejaagde en afgematte volk Israël wordt door de profeet bemoedigend toegesproken (Jes. 51:6). Hij roept de mensen op aandachtig rond te zien. Kijk naar de hemel, hoe die verwaait en verdwijnt in rook! Kijk naar de aarde, hoe die slijt als een mantel! Kijk naar de mensen, die sterven als vliegen! Hemel en aarde zijn niet duurzaam. En in het licht van Gods eeuwigheid is de mens niet meer dan een vlieg, die opkomt en na korte tijd sterft. Is er dan geen hoop? Jawel, want die vergankelijkheid staat in een bepaald perspectief, namelijk het perspectief van Gods gerechtigheid die duurzaam is en uitstijgt boven de komende en gaande geslachten.

d.Prediker hanteert de vlieg als metafoor voor dwaasheid, wanneer hij zegt dat dode of giftige vliegen de zalf van de apotheker bederven (10:1). Hij bedoelt: als iemand te midden van het goede iets slechts naar voren brengt of als iemand rond wijze uitspraken een dwaze opmerking maakt, beïnvloedt dat het geheel. Sterker, het goede en wijze kan door zo’n dwaasheid -hoe gering ook – worden kapotgemaakt. Het is zoals met een vlieg die terechtkomt in helende zalf, de hele zalf wordt erdoor verziekt.

e.In een felle uithaal naar de godsdienstige leiders van zijn dagen gebruikt Jezus een treffende beeldspraak: ‘Gij blinde wegwijzers die de mug uitzift en de kameel doorzwelgt’ (Mat. 23:24). Hij bedoelt: jullie zeven de mug nauwgezet uit jullie drinken, maar de kameel slikken jullie door. De mug staat voor het onbelangrijke, de kameel voor het belangrijke in het leven. De leiders van Israël waarderen voornamelijk de details. Maar voor het wezenlijke hebben ze niet echt aandacht. Het kan ook voorkomen dat het kleine en grote even gewichtig is, omdat beide hetzelfde beogen, zoals in de Talmoed, waar rabbi Eliëzer zegt: ‘Wie een luis op sabbat doodt, is als iemand die een kameel doodt, want doden is doden’ (Sjabbat 12a).

f.De vlo is zinnebeeld van het onaanzienlijke. David, op de vlucht voor koning Saul, vergelijkt zichzelf met respectievelijk een dode hond en één vlo (1 Sam. 24:15; 26:20). De vergelijking staat niet op zichzelf, de vlo staat tegenover het sterke leger van Saul. De ene contra de velen, de kleine tegenover de grote, de onbeduidende en de machtige kijken elkaar in de ogen. De vlo vraagt aan de overmacht: Waarom ben je bang voor mij? Koning, weet u wel wie of wat u achtervolgt? Of is de koning zo bang dat hij zelfs voor het kleinste bevreesd raakt!?

g.De bloedzuiger in Spreuken 30:15, een losse spreuk, is symbool van begeerte. Bloedzuigers hechten zich aan de huid van mens en dier, zuigen zich vol bloed en laten bij verzadiging pas los. De dubbele imperatief ‘geef, geef!’ correspondeert met het tweedelige zuigorgaan, de ‘twee dochters’ genoemd. Het geheel benadrukt de begerigheid. Deze ervaring uit de natuur verheft de wijsheidsleraar tot een beeld voor het menselijke bestaan, dat zich zo vaak laat beheersen door de hang naar meer.

h.Om de nutteloosheid en gewelddadigheid van de goddeloze levenshouding te schetsen, gebruikt de profeet het beeld van de slang en het spinnenweb (Jes. 59:5-6). Deze beelden staan in een aanklacht tegen Israëls ontrouw. Het spinnenweb is van de buitenkant een prachtig weefsel, maar niemand kan zich ermee kleden, het heeft geen nut. Bovendien blijkt het web levensgevaarlijk te zijn, uiteindelijk dodelijk voor wie erin verstrikt raakt. Het wijsheidsboek Job sluit bij deze gedachtegang aan, met het accent op de vergankelijkheid (8:14; vgl. 27:18). Bildad vergelijkt de basis van de goddeloze met een spinnenweb, met een stukje rag van het web. Zijn bezit, zijn contacten, zijn streven – het houdt geen stand, omdat de basis niet ligt in het vertrouwen op God. Op het eerste gezicht lijkt het allemaal mooi wat hem ten deel valt, maar het houdt geen stand, net zo min als het ‘huis’ van de spin onvergankelijk is.

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 34; 56; 78; 89; 92; 105; 125; 136; Gezang 222; 345; 392; 460; Gezegend: 275; 290; ZAD II: 2; Zingend I-II: 1; IV: 75.

b.Poëzie:

Hans Andreus, Gedichten 1948-1974, Haarlem 1975, blz. 218: ‘Vliegen’. Chr. J. van Geel, Dierenalfabet, Amsterdam 1975, blz. 186: ‘Kale spin’; 210: ‘Vlieg in web’; 213: ‘Rag’; 214: ‘Vlieg’. Judith Herzberg, Doen en laten, Amsterdam 19977, blz. 67-107: passim (= bundel Vliegen, Amsterdam 1970). M. Vasalis, Gedichten, Amsterdam 1997, blz. 19: ‘Krekels’; 21: ‘De weg terug’.

c.Verwerking:

Verschillende thema’s dienen zich aan vanuit de besproken insecten: dreiging en geweld, de invloed van dwaasheid, vergankelijkheid, goddelijke en menselijke heerschappij, begeerte en angst. Ter illustratie kunnen we een van de gedichten, zie hierboven, aanwenden.

Verwijzing

De hier besproken insecten hebben raakvlakken met ‘bij‘ en ‘sprinkhaan‘. Voor de spreuk in Matteüs 23:34, zie ‘kameel‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken