Menu

None

Augustinus koestert de ‘kostbare druppels van het moment’

Tijd en spirituele tijden in Augustinus’ Belijdenissen

Waterdruppels
Beeld: Elisa, Pixabay

Theoloog en kerkvader Augustinus beschrijft drie verschillende vormen van spirituele tijden: die te maken hebben met (1) werk, (2) bezinning en (3) herstel. Daaruit volgt dat de spirituele tijden gestalte krijgen in onze omgang met de ander, met God, en met onszelf. De tijd die Augustinus daarvoor uittrekt noemt hij de ‘kostbare druppels van het moment’.

‘Wij zijn de tijden.’ Dit is een van de bekendste uitspraken van theoloog en kerkvader Augustinus van Hippo (354-430). Met deze uitspraak roept hij op verantwoordelijkheid te nemen voor alles wat er gebeurt in de tijd waarin we leven: het goede en het kwade. De tijden waarin we leven, gaan niet buiten ons om:

‘En daarom zeg ik, broeders en zusters: bid zoveel u kunt. Er is een overvloed aan slechte dingen en dat heeft God zelf toegelaten. Was er maar geen overvloed aan slechte mensen, dan zou er ook geen overvloed zijn aan slechte dingen. Het zijn slechte tijden! Het zijn moeilijke tijden! Dat zeggen de mensen tenminste. Laten we liever goed leven, dan worden de tijden vanzelf goed. Wij zijn de tijden. Zoals wij zijn, zo zijn de tijden.’ (Preek 80)

‘Wij zijn de tijden.’

Augustinus wil hier zeggen dat wij de tijden niet alleen maar ondergaan: ‘Wij zijn de tijden.’ Als we zeggen dat we in slechte tijden leven, betekent dat dus dat wij slecht zijn. Als wij de tijden zijn en wij ons inzetten voor het goede leven, dan kunnen wij iets aan doen om de tijden beter te maken: ‘Zoals wij zijn, zo zijn de tijden.’ Daarnaast roept hij de mens op tot inkeer in gebed, en zich niet te laten opslokken door de dagelijkse gebeurtenissen. Het gebed kan ons openen voor het heden, waarin de Eeuwige ons tegemoet komt. Dit inzicht heeft aan actualiteit niets ingeboet.

Kerkvader Augustinus van Hippo.
Kerkvader Augustinus van Hippo.

Augustinus en de tijden

Augustinus heeft zich intens verdiept in het thema tijd. In zijn Belijdenissen besteedt hij er zelfs een heel boek aan. In Boek 11 schrijft hij over de eeuwigheid en de tijden in relatie tot de geschiedenis van de schepping. In ditzelfde boek brengt hij de tijden tot uitdrukking in de beeldspraak van ‘kostbare druppels van het moment’. Dit raakt aan het thema ‘spirituele tijden’. Een bijdrage over spirituele tijden vanuit de visie van Augustinus mag dan ook niet ontbreken in dit kwartaalthema van Herademing. Ik open mijn bijdrage met de thematiek van de Belijdenissen. Daarna behandel ik enkele bronteksten over spirituele tijden uit het eerste en het elfde boek van dit werk.

Belijdenissen

Augustinus’ Belijdenissen gaan over zijn bekering, zoals de titel aangeeft, in het Latijn: Confessiones. Dat heeft vooral de betekenis van ‘bekentenis’. Augustinus schreef zijn Belijdenissen rond het jaar 400, om precies te zijn tussen 397 en 401. Hij herinnert zich dat hij als retor in het keizerrijk de belangen van de ‘heidenen’ behartigde, ook dat hij heel lang alleen maar uit is geweest op applaus. Maar sinds hij God gevonden heeft, hoeft dat niet meer. Hij schrijft zijn belijdenissen dan ook niet om zichzelf te rechtvaardigen, maar om zichzelf beter te leren kennen. Hij heeft ontdekt dat die twee samenhangen: het kennen van jezelf en het dieper leren kennen van God.

Jezelf kennen en het dieper leren kennen van God, hangen met elkaar samen

Spirituele tijden als belijdenis

Augustinus spreekt verschillende keren over het belijden van zijn tekorten (confessio) in zijn Belijdenissen. In Boek 1, de proloog, opent hij zijn gesprek met God met een bekentenis. Hij bekent zijn zonden voor God op wie hij fundamenteel is gericht. In het Boek 11 van de Belijdenissen verlangt hij als bisschop opnieuw naar een belijdenis, maar dan als een bezinning op zijn omgang met God. Zijn bezinningstijd duidt hij aan als kostbare druppels van het moment.

Kerkvader Augustinus van Hippo.
Kerkvader Augustinus van Hippo.

De tijden als werking in de ziel

De gebeurtenissen die Augustinus heeft opgetekend in zijn Belijdenissen zijn verbonden met de tijd. De tijden zijn geen lege huls waar de gebeurtenissen van het leven doorheen gaan. Ze laten sporen na in de herinnering en hebben invloed op de ziel:

‘De tijden zijn niet zonder werking en hun wenteling gaat niet door onze gewaarwordingen zonder iets uit te richten: wonderlijk zijn de werken die zij in de ziel teweegbrengen. En zo ging het ook bij mij: ze kwamen en gingen voorbij van dag tot dag. En in hun komen en gaan plantten zich andere verwachtingen en andere herinneringen in mij.’ (Belijdenissen 4.8.13)

Augustinus schreef het verhaal over zijn leven door af te dalen in zijn herinnering. Hij ging  op zoek naar de rode draad in zijn leven om zijn bekering te begrijpen. Dat deed hij als man van middelbare leeftijd, maar ook als bisschop met een grote pastorale verantwoordelijkheid. Dat was het moment van schrijven. Hij putte uit de herinneringen van zijn kinderjaren, jeugd, adolescentie en volwassenheid om te ontdekken wat van waarde is in zijn leven. Zo blikte hij vanuit de lens van het heden terug op zijn voorbije leven. Door deze lens filterde hij de gebeurtenissen van zijn leven en bracht hij zijn gedachten en gevoelens opnieuw in herinnering. Vanuit dat perspectief werden bepaalde gebeurtenissen voor hem belangrijk, terwijl hij anderen afkeurde en als ‘zondig’ beschouwde voor het verhaal van zijn bekering. Een voorbeeld van een ‘zondig’ gebeuren was zijn lidmaatschap van het manicheïsme, een gnostische sekte waarvan hij negen jaar lang lid was.

De tijden laten sporen na in de herinnering en hebben invloed op de ziel

Verlangen als diepste drijfveer van bekering

In de proloog van de Belijdenissen verbindt Augustinus het belijden van zijn zonden (confessio) met het loven van God. Door het uitschrijven van zijn levensverhaal wil hij God loven en danken, die hem zijn zonden heeft vergeven. Deze God gaat hem te boven in zijn vermogen:

‘Groot bent u, Heer, en zeer te prijzen! Groot is uw macht en uw wijsheid heeft geen getal! En loven wil u een mens, een deel van uw schepping, ja een mens, die zijn sterfelijkheid met zich meedraagt, die met zich omdraagt het bewijs van zijn zonde en het bewijs, dat u de hoogmoedige mens weerstaat. En toch wil hij u loven, die mens, een deel van uw schepping. U zet hem ertoe aan om vreugde te vinden u te loven, want u hebt ons gemaakt naar u, en rusteloos blijft ons hart totdat het zijn rust vindt in U.’ (Belijdenissen 1.1.1)

Augustinus’ lofprijzing is een belijdenis van het eigen tekort. De mens die weet heeft van zijn tekort, beseft dat hij schepsel is en als zodanig eindig is. Als schepsel, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, is de mens afhankelijk van God. Deze afhankelijkheid maakt de mens niet klein en ondergeschikt. Zijn mens-zijn is geen toeval, geen noodlot; het is door Iemand gewild. De mens is in het bestaan geroepen met een bepaalde bedoeling.

Augustinus blikte vanuit de lens van het heden terug op zijn voorbije leven

De rusteloosheid van het menselijk hart duidt op het verlangen dat de mens is ingeschapen. Augustinus beschouwt het verlangen als scheppingsliefde, liefde die in de diepste, geheimvolle innerlijke ruimte van ons hart is verborgen. Het kan door niemand anders vervuld worden dan door God, die aan de oorsprong staat van zijn verlangen. Zijn onrustige verlangen is de diepste drijfveer om zijn ‘zondige’ leven voor Gods aangezicht te brengen.

Dialoog met God

In dialoog met God wordt hij zich bewust van zijn verleden en kan er ruimte ontstaan voor God die hem tegemoet komt met zijn barmhartigheid.

‘Nauw is het huis van mijn ziel: laat het door u verruimd worden, dat u ernaartoe kunt komen. Bouwvallig is het: herstel het. Het heeft dingen die uw ogen kunnen kwetsen; ik beken het en ik weet het. Maar wie zal het reinigen of tot wie anders dan u zal ik roepen: “Zuiver mij van mijn verborgen zonden Heer, en behoed uw dienaar voor die van anderen?”’ (Belijdenissen 1.5.5)

In deze passage gaat het over de beweging van God naar Augustinus: het huis van zijn ziel is te nauw, God kan er niet naartoe komen. Daarom vraagt hij aan God om het huis van zijn ziel ‘ruimer te maken’, om het te ‘herbouwen’ en het ‘schoon te maken’. Het huis is beeldspraak voor de ziel. De ziel duidt op zijn ontvankelijkheid voor God, die ontvangen wil worden in zijn ziel. Wil God zijn intrek nemen, dan moet zijn ziel verruimd worden, hersteld en gereinigd worden. God die binnengeroepen wordt, is de Schepper van het heelal die alle schepselen omvat en hem voegt in het groter geheel van de schepping. In deze relatie wordt hij omgevormd tot wie hij is in Gods ogen.

druppels op een spinneweb
‘Kostbare druppels van het moment.’
beeld: sethink, Pixabay

Spirituele tijden als kostbare druppels van het moment

Eeuwigheid en tijd

In het Boek 11 van de Belijdenissen opent Augustinus opnieuw met een belijdenis tot God. Deze belijdenis gaat niet meer over zijn zondige verleden, maar over wie hij is geworden in zijn leven en werk als bisschop en theoloog. Door het bekennen en liefhebben vertrouwt hij zich toe aan God die hem vrij maakt van zichzelf:

‘Heer, de eeuwigheid is van u, en u weet dus al wat ik tegen u zeg. Wat er zich afspeelt in de tijd ziet u toch niet alleen op het moment dat het gebeurt? Waarom vertel ik u dan heel dit verhaal, want u hoeft dit allemaal toch niet van mij te horen? Nee, maar het versterkt mijn liefde voor u, van mijzelf en van de mensen die dit lezen. En dan zeggen we samen: “Groot is de Heer en hoog te prijzen.” (…) Als ik u mijn ellende belijd en uw barmhartigheid tegenover mij, spreek ik mijn liefde voor u uit in de hoop dat u mij helemaal vrij zult maken, want daar bent u al mee begonnen.’ (Belijdenissen 11.1.1)

Augustinus’ lofprijzing is een belijdenis van het eigen tekort

Kostbare druppels van het moment

Als de bisschop van Hippo in de drukte van zijn ambt is terechtgekomen, ontbreekt het hem aan tijd (Belijdenissen 11.2.2). Hij heeft geen tijd meer om te beschrijven wat hem is overkomen in zijn zoektocht naar God, zoals hij eerder heeft gedaan in het uitschrijven van zijn bekering en levensverhaal. De schaarse momenten die hij nog heeft zijn hem te kostbaar:

‘Maar zal ik met de tong van mijn pen ooit in staat zijn al uw aansporingen beschrijven, al uw dreigementen, de vertroostingen en de vingerwijzingen waardoor u mij ertoe hebt gebracht uw Woord te verkondigen en uw heilig sacrament uit te delen aan uw volk? En ook al ben ik in staat die dingen één voor één tot uitdrukking te brengen, kostbaar zijn voor mij de druppels van het moment.’

De spaarzame momenten die hij nog tot zijn beschikking heeft, wil hij gebruiken voor de behandeling van iets wat nu voor hem veel belangrijker is dan zijn levensloop en bekering. Dat is zijn brandende verlangen naar verdieping:

‘Al zolang verlang ik er vurig naar om mij te verdiepen in uw wet en voor u te belijden mijn kunde en mijn onkunde, het begin van uw verlichting en de resten van mijn duisternis, totdat de zwakheid door de kracht wordt verslonden.’

Als groot theoloog, diepzinnig bijbeluitlegger en als bisschop met een grote verantwoordelijkheid, had Augustinus te maken met verschillende vraagstukken en tegenstellingen. Toch wil hij zijn kunde en onkunde belijden. Wat bedoelt hij daarmee?

Druppels die aan een takje hangen
‘De kostbare druppels waarmee Augustinus’ verlangen werd vervuld.’
beeld Leopictures, Pixabay

Onkunde en onmacht

Als oud-aanhanger van het manicheïsme moest hij zich verhouden tot de manicheeërs in Noord-Afrika. Daarom zette hij zijn bijbelkennis in voor een gedegen uitleg van het scheppingsverhaal (Genesis 1) in de Belijdenissen (Boeken 11-13).

‘Al zolang verlang ik er vurig naar voor u mijn kunde en mijn onkunde te belijden’

Als bisschop in Noord-Afrika kreeg hij te maken met een verscheurde kerk. De kerk was verdeeld tussen de katholieke kerk en die van het donatisme. Laatstgenoemde was ontstaan bij de christenvervolgingen in Noord-Afrika (3e en 4e eeuw). Hoewel hij daar was opgegroeid, was hij in dit schisma een buitenstaander. Bij zijn bekering had hij immers gekozen voor de kerk die onder leiding stond van Ambrosius, de bisschop van Milaan. In dit conflict moest Augustinus zijn onkunde en wellicht ook zijn onmacht ervaren.

Daarom verlangde hij naar bezinningstijd, momenten van verdieping en toewijding. Spirituele tijden, waarop hij toegang kreeg tot het heden en open ging voor de genade waarmee God hem tegemoet kwam. De kostbare druppels waarmee zijn verlangen werd vervuld.

In de derde alinea van deze passage gaat het over hersteltijd voor lichaam en geest. Dit is de tijd waarin hij op adem komt en er aan de elementaire behoeften en al datgene wat nodig is voor zijn welbevinden wordt tegemoetgekomen.

‘Ik wil de uren niet laten vergaan aan iets anders, dan voor wat noodzakelijk is: het herstel van de krachten van mijn lichaam en vermoeide geest, de dienstbaarheid aan de medemens waar wij toe verplicht zijn en die wij zonder verplichting toch doen.’

In deze passage vinden we drie verschillende vormen van spirituele tijden: die te maken hebben met (1) werk, (2) bezinning en (3) herstel. De spirituele tijd in het werk duidt op de dienstbaarheid aan anderen. De spirituele tijd als bezinning is de tijd die we besteden aan verdieping en toewijding, de ‘kostbare druppels van het moment’ waarop God ons tegemoet komt. De spirituele tijd die we besteden aan lichamelijk en geestelijk herstel, brengt ons in contact met onszelf. Hieruit blijkt dat in Augustinus’ visie de spirituele tijden gestalte krijgen in onze omgang met de ander, met God en met onszelf.

Kitty Bouwman is geestelijk begeleider en als spiritualiteitonderzoeker verbonden aan het Titus Brandsma Instituut (Radboud Universiteit) en het Ruusbroecgenootschap (Universiteit van Antwerpen). Ze promoveerde op een proefschrift over Augustinus. Nu werkt ze aan een postdoctoraal onderzoek naar de personificaties Caritas en Sapientia in de werken van Hildegard van Bingen. https://www.matersapientia.nl/

Literatuur:

Aurelius Augustinus, Belijdenissen. Vertaald en ingeleid door Gerard Wijdeveld, Baarn, 1988 (derde druk).

Aurelius Augustinus, Van aangezicht tot aanzicht, Preken over teksten uit het evangelie volgens Matteüs. Vertaald en van aantekeningen voorzien door Joost van Neer e.a., Amsterdam, 2004.

Kitty Bouwman, Spiritueel moederschap, twee vrouwen in het leven van Augustinus, Berne Media, 2019.


Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken