Het heden als inspirerend kruispunt tussen verleden en toekomst
Inspirerende tijden: geen crisis maar keerpunt
Je kunt de huidige tijd opvatten als een crisis, in de zin van een ‘noodsituatie’. Maar een crisis is een moment van wending: het kan alle kanten opgaan. De tekenen van de tijd verdienen het om geduid te worden. Daarbij is het van belang in het heden te leven, lering trekkend uit het verleden en hoopvol kijkend naar de toekomst.
Als er al een tijd is die wij zouden kunnen kennen, dan is het onze eigen tijd. Maar het valt ons vaak zwaar die te begrijpen. Ik bedoel nu niet de praktische omgang met de tijd: het feit dat veel mensen het gevoel hebben steeds te weinig tijd te hebben en niet goed weten hoe ze hun tijd efficiënt kunnen inrichten. Daar kun je cursussen time management voor volgen, en die worden zelfs aangeboden op basis van spirituele tradities. Wie even op het wereldwijde web zoekt naar ‘benedictijns timemanagement’, ziet dat er allerlei cursussen op dit vlak worden aangeboden. Ze reiken je, uitgaande van de Regel van Benedictus, tips aan om ‘je werk en leven met meer rust, aandacht, kwaliteit en plezier te doen’. Daar bestaan ook succesvolle boeken over.
Mensen voelen zich vaak niet thuis in hun eigen tijd
Maar ik bedoel niet dat praktische onvermogen om met tijd om te gaan. Ik bedoel het onvermogen om een zinvolle betekenis, een samenhangende duiding aan onze eigen tijd te geven. Mensen voelen zich vaak niet thuis in hun eigen tijd. Zij krijgen er geen greep op, zij voelen zich vreemden tussen hun tijdgenoten, ontheemde zielen. Wij snappen onze eigen tijd vaak niet.
Verleden en toekomst
Met alle andere tijden is het nog sterker: wij kennen ze niet. Natuurlijk, door historisch onderzoek kunnen we sporen van het verleden in beeld krijgen. Maar die zijn altijd fragmentarisch. We weten nooit zeker of het werkelijk zo geweest is als historici het verleden proberen te reconstrueren. Dan gaat onze fantasie al snel een en ander aanvullen en ontstaat er een gedroomd en geïdealiseerd verleden. Zo ging dat bijvoorbeeld met de Middeleeuwen in een groot deel van de negentiende eeuw, prachtig beschreven door Peter Raedts in zijn boek De ontdekking van de Middeleeuwen. Geschiedenis van een illusie (2011). Die nostalgische beelden van het verleden zeggen doorgaans meer over de tijd waarin zij ontstaan dan over de tijd waarover zij gaan.
Over de toekomst weten we nog minder. Die heeft nog geen sporen achtergelaten. Over de toekomende tijd kunnen we hooguit dromen of speculeren. De tijd dat de futurologie als een min of meer serieuze wetenschap werd beschouwd, lijkt al weer voorbij. Die discipline hoort nu eerder in de hoek van de parapsychologie en andere vakken die geen plek in de academische arena hebben weten te veroveren. Er zijn wel veel mensen die proberen delen van de toekomst te voorspellen (planologen, strategen, trendwatchers). Maar dat gebeurt doorgaans op basis van huidige trends, en niemand weet zeker of daar geen breuken en omwentelingen in komen. De toekomst blijft onzeker en dat valt ons zwaar.
Het verleden kennen we niet, over de toekomst weten we nog minder
Wij kunnen dus het verleden of de toekomst wel inspirerende tijden noemen, maar projecteren wij dan niet onze eigentijdse verlangens en dromen op die ongrijpbare tijden? Zoeken wij er een inspiratie die wij zelf al van tevoren hebben bedacht? Zit die inspiratie dan misschien al in ons en zoeken we er een bevestiging voor in een verbeelde of gedroomde tijd buiten ons?
Eeuwigheid
En hoe zit het dan met de tegenpool van de tijd: de eeuwigheid? Niemand weet wat eeuwigheid is. Ik schreef er al over in het honderdste nummer van Herademing (2018). We gebruiken het woord ‘eeuwig’ te pas en te onpas, in religieuze taal (‘eeuwig leven’) en in dagelijkse taal (‘ik blijf je eeuwig trouw’). Maar we weten eigenlijk niet wat we dan zeggen. Wij kennen de eeuwigheid nog minder dan de tijden.
Wij kennen de eeuwigheid nog minder dan de tijden
De Schotse theoloog George Pattison heeft in zijn boek Eternal God/Saving Time (2015) nagedacht over wat het spreken over God als de Eeuwige betekent, nu we ons sinds Martin Heideggers Sein und Zeit realiseren dat de tijd de horizon is van onze zinbeleving. Ons bestaan krijgt zin juist binnen het kader van onze beleving van de tijd(elijkheid). Is God dan tijdloos, betekent ‘eeuwig’ soms ‘eindeloos’?
Ervaringen van eeuwigheid tillen ons even boven het hier en nu uit, maar zij doen ons tegelijk beseffen dat wij als mensen ingebed zijn in de dimensies van tijd en ruimte. Tijd, geschiedenis dus, is een noodzakelijke conditie om zin te kunnen ervaren. De God van de Hebreeuwse Bijbel is dan ook bij uitstek een God die niet los van de tijd staat, maar die geschiedenis met mensen maakt in de tijd: heilsgeschiedenis.
Eigen tijd als tijd van crisis
Veel mensen lijden aan de tijd. Zij ervaren hun eigen tijd als een tijd van crisis. In het voorbereidende document voor de elfde assemblee van de Wereldraad van Kerken (september 2022, Karlsruhe, thema ‘De liefde van Christus beweegt ons tot verzoening en eenheid’), werd crisis na crisis beschreven: de klimaatcrisis, de pandemie, het groeiende populisme, de politieke polarisatie, de groeiende kloof tussen rijk en arm. Er werd naar aanleiding van dat document zelfs gezegd: belasten wij jonge mensen niet met te veel crises? Ook in menige preek kun je voorgangers vaak zorgelijk horen spreken over de crises van onze tijd.
De crisis is het uur der waarheid
Veel mensen vatten een crisis op als een ernstige noodsituatie. ‘Een periode van ernstige stoornis’, zegt de ‘Dikke van Dale’. Maar aan theologen hoef je niet uit te leggen dat crisis is afgeleid van het Griekse werkwoord κρινομαι/κρίνειν (krinomai/krinein), dat zoveel betekent als onderscheiden, schiften, oordelen, kiezen, beslissen. Een crisis in een ziekte is het beslissende stadium (de eerste betekenis bij Van Dale). Een crisis is dus ook een wending of keerpunt (de tweede betekenis bij Van Dale): het kan nog goedkomen, maar het kan ook helemaal foutlopen. De crisis is het uur der waarheid.
Tekenen van de tijd
Dat betekent dat elke crisis erom vraagt de ‘tekenen van de tijd’ te lezen en te duiden: wat gebeurt er om ons heen en om welke keuzes vraagt dat? Sinds het Tweede Vaticaans Concilie is signa temporum (tekenen van de tijd) een hermeneutisch sleutelbegrip geworden in de katholieke theologie. Het is in de voorbereiding van het concilie waarschijnlijk ingebracht door de dominicaanse theoloog Yves Congar (1904-1995), die daarbij weer geïnspireerd was door zijn ordegenoot Marie-Dominique Chenu (1895-1990). Het kreeg een plek in het laatste (en langste) document dat in 1965 door de concilievaders werd goedgekeurd: de pastorale constitutie over de kerk in de wereld van deze tijd, getiteld Gaudium et spes (naar de openingswoorden, ‘vreugde en hoop’). Omdat de kerk wil bijdragen aan een broederschap van alle mensen, zo zegt de tekst, heeft zij ‘de opdracht de tekenen van de tijd te doorzoeken en in het licht van het evangelie te interpreteren’.
De tekenen van de tijd leren ons iets
Er is, onder meer door de theoloog Christian Bauer in zijn proefschrift Ortswechsel der Theologie (2010), al op gewezen dat ‘de tekenen van de tijd’ in theologisch opzicht openbaringskracht hebben gekregen. Daarmee is, zo zegt hij, Gaudium et spes een tekst van over openbaring geworden. De tekenen van de tijd leren ons iets. Het Tweede Vaticaans Concilie vraagt daarom om ze zorgvuldig te onderzoeken. Perscrutandi zegt de Latijnse tekst (het Italiaans kent het werkwoord prescrutare nog steeds), dat betekent iets echt diepgaand onderzoeken, door en door, namelijk door er werkelijk in binnen te dringen. Anders gezegd: een gelovige duiding van het leven vraagt van ons dat we ons niet buiten de tijd plaatsen, in een soort stormvrije zone, een veilige vluchtheuvel van gedroomde eeuwigheid. We moeten de tijd van binnenuit onderzoeken, we moeten Theologie bij de tijd beoefenen, zoals de titel luidde van de afscheidsbundel (1976) voor de Amsterdamse hervormde theoloog, ethicus en vredesactivist Krijn Strijd.
Verleden
Het onderzoeken van de eigen tijd maakt niet iedereen blij en gelukkig. Voor sommige mensen is vooral het verleden een inspirerende tijd. Dat kan hun eigen autobiografische verleden zijn, bijvoorbeeld hun jeugd of tienertijd. In mijn kinderjaren was de Duitse schlager Schön ist die Jugendzeit van het duo Leni & Ludwig populair. Later werd het door veel anderen opnieuw vertolkt, onder wie de Limburgse kinderster Heintje. Het lied raakt een snaar bij mensen die het gevoel hebben door het verstrijken van de tijd iets te verliezen. De tweede zin van het lied luidt immers ‘Sie kommt nicht mehr’.
We zijn de gelukkige jeugd kwijt. Mensen die dit verlies voelen, denken vaak nostalgisch over de goede oude tijd. Die oude tijd was trouwens lang niet voor iedereen gelukkig. Denk aan de uitspraak ‘een ongelukkige jeugd is een goudmijn voor een schrijver’, toegeschreven aan de Engelse auteur Graham Greene.
Levend in het verleden en de toekomst ben je nergens thuis
Dit is een gevoel dat niet vreemd is aan een deel van de wereldliteratuur. Dan noemen we het spleen of Weltschmerz. Ook in bijbelse teksten ontbreekt het niet. Het doortrekt een deel van de psalmen en de profetische boeken uit de tijd van de ballingschap in Babylon: ‘Laat mijn tong aan mijn verhemelte kleven als ik niet meer denk aan jou, Jeruzalem.’ (Psalm 137:6)
Troost en verlangen
Het denken aan het verleden biedt troost voor de mens die ongelukkig is in zijn eigen tijd. Maar is dit denken aan het verleden een verlangen naar de terugkeer ervan? De filosoof Paul van Tongeren noemt dat ‘het verleden verwachten’, en een variant erop is ‘zich de toekomst herinneren’. Wie dat doet, zo schrijft hij in een beschouwing over het essay De ongelukkigste (1843) van de Deense filosoof Søren Kierkegaard, is die ongelukkigste over wie Kierkegaard schrijft. Hij lijdt aan het verstrijken van zijn eigen tijd, verwacht een tijd die al geweest is en herinnert zich een tijd die er nog niet geweest is. Hij is nergens thuis, in geen enkele tijd.
Toekomst
Kun je dan geen enkele inspiratie vinden in de toekomende tijd? Dan zou het er slecht uitzien voor de christelijke hoop. De Amerikaanse theoloog en filosoof John Caputo, voor wie juist de hoop een belangrijk thema is (zie zijn ook in het Nederlands vertaalde boek Hoping against hope), heeft ooit gezegd dat het belangrijkste woord in het christendom coming is: het gaat om het komende. Voor een christen is het eigenlijk altijd advent, tijd van aankomst. Dat is niet een toekomst in de trant van ‘stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw’ (het refrein van het lied Nu gaan de bloemen nog dood van Michel van der Plas). Het is een toekomst die op ons afkomt, die letterlijk ‘toekomt’: de toekomst dringt onze eigen tijd binnen.
In de ziel worden de tijden met elkaar in verbinding gebracht
En daarmee bestaat die toekomst in zekere zin al in onze geest, onze spiritus, en kan hij werkzaam worden in onze spiritualiteit. ‘In jou, mijn geest, meet ik de tijd’, zegt Augustinus in het elfde boek van zijn Belijdenissen. De tijd bestaat in ons zelf, in ons innerlijk, in onze ziel. Paul van Tongeren schrijft daar in Indenti-tijd tussen toekomst en verleden (2023) treffend over:
‘Mijn leven is niet alleen een stukje op de tijdsbalk, maar ik heb die hele tijdsbalk in mijzelf, beweeg daarop in verschillende richtingen en rek hem meer of minder uit. Ook het verleden bestaat immers nog in mij, doordat ik het mij herinner. Ook de toekomst leeft al in mij, omdat ik haar verwacht. De tijden die er niet meer zijn of nog niet zijn, zijn er in mij nog wel of alreeds. Herinnerend en verwachtend verplaats ik mij in de tijd en met mijn heimwee en mijn verlangen verwijder ik me meer of minder van het ogenblik van nu.’
Heden
In mijn geest, in mijn innerlijk, in mijn ziel, vindt de ontmoeting tussen de tijden plaats. De ziel is de werkplaats waar de tijden met elkaar in verbinding worden gebracht, waar het gesprek tussen verleden, heden en toekomst wordt gevoerd. Daar kan inspiratie ontstaan. Inspirerende tijden zijn, zo dunkt mij, tijden waarin het verleden, gelukkig of niet, zijn plek krijgt en waar het toekomende, het verlangde en gehoopte, het heden kan binnendringen.
Peter Nissen was tot zijn emeritaat hoogleraar kerkgeschiedenis, spiritualiteitsstudies en oecumenica aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.