Beproeving, verzoeking
Geloofstaal & cultuurtaal
In de geloofstaal wordt ‘beproeving’ regelmatig en ‘verzoeking’ uitsluitend aan de duivel toegeschreven. Niet altijd wordt tussen beide woorden even duidelijk onderscheid gemaakt. Een beproeving is een moment van geloofsaan-vechting, dat tot doel heeft gelovigen te versterken in hun leven met God; een verzoeking (ook ‘verleiding’, ‘verlokking’ of ‘bekoring’ genoemd) heeft vooral tot doel om gelovigen op het verkeerde pad te krijgen. In de cultuurtaal wordt beproeving als een ultieme test, maar ook als een ramp, dus als zware tegenspoed uitgelegd. God staat daar voor het gevoel van de moderne mens buiten, terwijl het bestaan van een duivel al helemaal buiten beeld is geraakt. Ongeluk berust voor veler gevoel eerder op toeval. Een God die beproeving regisseert, wordt eerder als grillig en onbetrouwbaar ervaren dan als rechtvaardig en wijs. Een verzoeking is in de volksmond een verleiding, of misleiding, tot ongewenst gedrag.
Woorden
In het Oude Testament is het werkwoord ‘beproeven’ of ’toetsen’ meestal de vertaling van het Hebreeuwse bachan. Voor God als toetser wordt matsreefgebruikt (Spr. 17:3). Het werkwoord nasa wordt vertaald door zowel ’toetsen’ als ‘verzoeken’ (zowel van mensen als van God, zie Gen. 22:1 en Ex. 17:2). In het Nieuwe Testament betekent dokimad-zein ‘beproeven’, (‘onderkennen’, ‘menen’, ‘onderscheiden’). Beproeving/beproeven is bijna hetzelfde als verzoeking/verzoeken (peirasmos/peiradzein). Hoewel de begrippen ‘beproeving’ en ‘verzoeking’ praktisch synoniem zijn, is er toch een opvallend verschil: God beproeft, de duivel verzoekt (Jak.1:12-13).
Betekenis in context
Oude Testament
God beproeft Israël
Nadat Mozes het onderdrukte joodse volk uit Egypte gevoerd had, leidde God het in de woestijn. Hij ‘liet het volk zwenken, de woestijnweg op naar de Schelfzee’ (Ex. 13:18). Daar kwam het volk klem te zitten tussen de zee en de farao – maar God redde het door het water van de Schelfzee heen, richting de Sinaï-woestijn. Al die momenten riepen verbazing en ontzag op, maar ook verbijstering, angst en verwarring. Hoe groot de wonderen ook waren, telkens kwam met het geloof ook de twijfel opzetten. Geklaag, gezeur en verwijten, vooral aan het adres van Mozes, tekenen de woestijnperiode (Ex. 15:20-16:11).
In het boek Deuteronomium kijkt Mozes terug op de barre en lange tocht door de woestijn. Hij herinnert aan de wetgeving (de ver-bondssluiting) op de berg Sinaï, en stelt vervolgens dat God het volk gedurende die veertig moeilijke jaren op de proef stelde (Deut. 8:2). God wilde weten wat in hun hart was (vgl. 2 Kron. 32:31). In situaties van tegenspoed blijkt hoe het met het hart van de gelovigen gesteld is. Dan komen de diepste motieven van het hart naar boven. Vertrouwen zij God alleen maar als het goed gaat? Houden zij Gods geboden slechts om ervoor beloond te worden? Of is het hen werkelijk om God en de gemeenschap met Hem te doen? Begrijpen zij wat Gods bedoeling met het verbond is? Mozes herinnert aan Gods zorg met de bedoeling het mopperende volk te beschamen (Deut. 8:4; 29:5). Om het volk te confronteren met de bedenksels van het eigen hart gebruikt God de schokervaring van de schaamte, die een zuiverend effect heeft. Het effect is niet alleen dat de gelovigen nu beseffen dat God weet wat in het hart is, maar vooral dat zij het ook zelf weten. Beproeving leidt tot Godskennis (Hij ziet wat in mijn hart is) en van daaruit tot diepere zelfkennis. God is de Enige die het ondoorgrondelijke mensenhart doorziet en kent. David legt daar getuigenis van af (Ps. 17:3), en Jeremia is de mond van God als hij verklaart: ‘Ik, de Here, doorgrond het hart en toets de nieren’ (Jer. 17:10). Slechts vanuit God leert een mens zichzelf kennen.
De beproeving vanjob
Uit de geschiedenis van Job blijkt hoe afgrondelijk Gods zuiverende weg met de mens kan zijn. ‘Zonder oorzaak’ wordt Job in het verderf gestort (Job 2:3), omdat God toestaat dat de satan hem zijn bezit, zijn kinderen en zijn gezondheid afneemt. De lezer wordt hierover weliswaar geïnformeerd, maar Job weet van niets en is radeloos. Zijn vrienden trachten hem van schuld te overtuigen, maar de geplaagde man weigert het boetekleed aan te trekken. Wanhopig beroept Job zich op God, zelfs tegen de mogelijke aanklacht die God tegen hem zou hebben (Job 13; 23; 39:35). Zowel Elifaz als Elihu menen dat Job vanwege ongerechtigheid door God ‘gekastijd’ en ‘beproefd’ werd (Job 5:17; 36:21). Doch Job is zich van geen schuld bewust, hoewel hij soms twijfelt: hij voelt zich ‘elk ogenblik beproefd’ door God en vraagt zich af waarom, als hij heeft gezondigd, God de overtreding niet vergeeft (Job 7:17-21). Uiteindelijk houdt Job vast aan zijn onschuld (Job 27:5-6), en verklaart zelfs: ‘Hij weet, hoe mijn wandel is; toetste Hij mij, ik kwam als goud te voorschijn’ (Job 23:10). Jobs zware beproeving werkt volharding uit (Job 1:22; 2:3, 9; vgl. Jak. 5:11) en geeft hem nieuw zicht op God (Job 42:5-6). De voorspoed keert in zijn leven terug, hoewel uit heel het drama rond Job blijkt dat voorspoed en tegenspoed niet een vaste consequentie van persoonlijke vroomheid of schuld zijn.
Nieuwe Testament
De verzoeking in de woestijn
Jezus Christus is de verpersoonlijking van ware verbondstrouw. Waar het met Israël misging en tot breuken leidde, hield Hij ten behoeve van en namens Israël stand. Illustratief hiervoor is de geschiedenis van Jezus’ verzoeking in de woestijn. Marcus zegt kort en krachtig dat Jezus door de satan werd verzocht en bij de wilde dieren was (Mar. 1:13). Matteüs (4:1-11) en Lucas (4:1-13) geven meer informatie, ofschoon zij de gebeurtenissen in een andere volgorde vertellen.
Jezus werd van de Jordaan in de woestijn geleid, waar Hij veertig dagen verbleef, honger kreeg, vervolgens een nabijgelegen hoge berg besteeg en van waar Hij tenslotte naar Jeruzalem trok. Omdat de vergelijking met Israëls verzoekingen in de woestijn voor de hand ligt (veertig jaar, veertig dagen), sluit Matteüs de drie verzoekingen af met de ‘zeer hoge berg’. Mozes eindigde zijn veertigjarige trektocht immers ook op een hoge berg, de berg Nebo, waar hij heel het beloofde land mocht zien alvorens hij stierf (Deut. 34). Matteüs wil met deze omkering juist de indruk achterlaten dat Jezus afmaakt wat bij Mozes nog onaf was gebleven. Jezus is meer dan Mozes. Mozes zelf kon het volk het beloofde land niet binnenleiden. Jezus kan dat wel. Als de nieuwe Mozes viel Hij niet voor eten en drinken, macht of dadendrang. Hij bleef zijn Vader gehoorzaam. Hij is de volmaakte verbondsmens, Gods Zoon, zoals Israël was geroepen te zijn. Hij kan daarom zijn gemeente, de ene messiaanse gemeenschap binnen en buiten Israël, werkelijk doen delen in het heil dat de God van het verbond zijn volk beloofd heeft. Als beproefde Messias staat Hij borg voor de goede afloop. In alle beproevingen staat Hij zijn volgelingen met zijn vergeving en volharding bij (vgl. Hebr. 2:18; 4:15). Zo kan Jezus na de verzoeking in de woestijn als de nieuwe Mozes op de berg de nieuwe wet afkondigen (Mat. 5-7): de bergrede, als de grondwet van het Koninkrijk der hemelen.
De gemeente van Korinte
Paulus benadrukt dat de beproevingen van Israël de gemeente van Christus tot voorbeeld en waarschuwing dienen (1 Kor. 10:1-11). De gemeente van Korinte was verdeeld geraakt en meerdere zonden hielden de gemeente in de houdgreep (1 Kor. 1:11-12; 3:3; hoererij, 5:1; elkaar voor de rechter slepen, 6,1; aanstoot geven, 8:9; afgoderij, 10:14; minachting van het Avondmaal, 11:22; wanorde, 14:33, 40; ongeloof, 15:12). De apostel draait er niet omheen en spreekt zijn afkeuring uit. De verdeeldheid bewerkt kwalijke scheuringen die evenwel ook zuiverend zijn. ‘Want scheuringen moeten er wel onder u zijn, zal het blijken, wie onder u de toets kunnen doorstaan’ (1 Kor. 11:19). Wie onbetrouwbaar is, zal opspelen en uitspelen, en zal omwille van zijn eigen gelijk Gods tempel willen kwetsen (vgl. 1 Kor. 3:17).
Voor wie niet uit is op scheuring en eigenbelang, en zich toch zwaar beproefd weet, heeft Paulus een bemoedigend woord. ‘Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt (1 Kor. 10:13). De aanvechtingen of lasten die een mens neerdrukken, kunnen soms ondraaglijk zwaar zijn, maar toch hoeft men zijn geloof in God niet te verliezen. De verzoeker is erop uit om twijfel in het hart te zaaien over Gods goedheid, aanwezigheid en grootheid. Het hart dat met God blijft rekening houden, zal een uitkomst vinden en groeien in het geloof. Zo wordt volgens de apostel beproefde trouw gewekt.
Verdrukking werkt beproefdheid
Beproefdheid is voor Paulus buitengewoon kostbaar. Daarom roemt hij in verdrukkingen, omdat die volharding en beproefdheid uitwerken (Rom. 5:3-5 [‘bevinding’ in de SV, ‘ervaring’ in de Lutherse vertaling]). De verdrukking die in het geloof gedragen wordt, laat zien dat de gelovige de toets doorstaan heeft en dat het geloof echt is. Zo breekt de christelijke hoop pas werkelijk door. Paulus betoogt dit omdat hij rekenschap wil geven van zijn onbeteugelbare passie om het evangelie van Jezus Christus ook onder zware omstandigheden aan heidenen te verkondigen. In dit evangelie wil hij roemen, en hoe meer hij daarom te lijden heeft, hoe scherper hij de hoop van Christus ziet. Lijden omwille van Christus zuivert de verwachtingen uit – van de wereld valt weinig of niets meer te verwachten, alleen het heil dat God geeft in verzoening en verlossing kan werkelijk troosten.
Beproeving als loutering
De brief van Jakobus en de eerste brief van Petrus zijn beide gericht aan groepen christenen in de verstrooiing. De geadresseerde christenen hadden het daar zwaar. Zij werden gelasterd (Jak. 4:11; 1 Petr. 2:12; 3:9, 16; 4:4) en sociaal onderdrukt (Jak. 2:6; 5:4-6; 1 Petr. 2:19; 3:14). Opvallend is dat beide brieven geestelijke leiders oproepen om zich ondanks de tegenspoed toch te verheugen in de verzoekingen (Jak. 1:12; 1 Petr. 1:6, 7). De conflicten worden niet gezocht, maar ‘indien het moet zijn’ dat zij de kop opsteken, dan kan een christen deze beter zien als een uitdaging dan als een probleem om voor weg te vluchten. En laat hij dat met vreugde doen, want hij wordt er sterker door, een geoefend strijder in het geloof.
Petrus omschrijft de felheid van de strijd met de metafoor ‘vuur’ en ‘vuurgloed’ (1 Petr. 1:7; 4:12). Beide beelden roepen de idee op van loutering. Het gaat God om de echtheid van het geloof. Het ‘echte’ blijkt pas als het onechte wordt weggebrand. De ‘vuurgloed’ dient ’tot beproeving (1 Petr. 4:12). Alle namaak en franje van het geloof smelt weg in de hitte van de beproeving. Christenen zijn geroepen te lijden en te volharden onder dit vuur. Dit lijden kwalificeert Petrus als een lijden ‘naar de wil van God’ (1 Petr. 4:19), waardoor de gelovige ‘deel heeft aan het lijden van Christus’ (1 Petr. 4:13). Zijn lijden is opgenomen in het hogere lijden van Christus en krijgt een heilzame (doch niet heilstichten-de) betekenis.
Terwijl de duivel als een brullende leeuw erop uit is geplaagde christenen te verslinden (1 Petr. 5:8), werkt zijn dreiging averechts uit. God wil zijn kinderen door die verzoeking juist waakzaam maken met het oog op de wederkomst van de Here Jezus. Zowel Jakobus als Petrus roepen de gelovigen op om te volharden in de verwachting van de wederkomst van Jezus (Jak. 5:7-10; 1 Petr. 3:14-17).
In de Openbaring van Johannes wordt dit nog krachtiger verwoord. ‘De grote draak’, dat is ‘de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan’ en de ‘aanklager’ van de heiligen, wordt met zijn engelen uit de hemel op de aarde neergeworpen om de wereld te verleiden (Op. 12:7-10). Op de aarde verzoekt hij allen die daar wonen (Op. 3:10), in het bijzonder hen die wegens hun geloof verdrukt worden (Op. 2:10). Gods overmacht blijkt uit het feit dat de engel Michaël de satan uit de hemel op de aarde stoot (Op. 12:7-8). Hij mag slechts in de gedoogzone die God hem geeft, opereren. Slechts als God het toestaat, wordt de afgrond geopend en worden demonische wezens op aarde losgelaten (Op. 9:1-3). Het is voor God geen moeite om de duivel duizend jaar te binden. Hij laat hem slechts los met de bedoeling de volken te verleiden en daarmee de juistheid van zijn oordelen te bewijzen (Op. 20:1-3, 7-9). Uiteindelijk, bij het wereldeinde, wordt de duivel in de poel van vuur geworpen (Op. 20:10). De duivelse verzoekingen werken onder Gods getrouwen volharding en heiliging uit, maar onder de volken en de afvalligen slechts verharding, rampen en oordelen. Bij de wederkomst van de Here Jezus staan de beproefden als overwinnaars voor de troon van God (Op. 7:9-15;15:2). Zij zijn door ‘de zee van glas met vuur vermengd’ tot God gekomen.
Kern
De Schrift roept op om bij beproeving en verzoeking niet slechts te zien wat voor ogen is. God beproeft en laat verzoeking toe om zijn volk tegen de druk in volwassen en sterk te maken, en het te leren het hoofd niet in de schoot te leggen. Hij staat altijd boven de omstandigheden en doet niets buiten zijn raad om. Waar Hij veel van een christen vraagt, geeft Hij evenveel om deze door de aanvechtingen heen te leiden en te laten uitgroeien tot een mens naar Gods bedoeling. Dat is de mens die gereedstaat om de Here Jezus bij zijn wederkomst te ontmoeten -beproefdheid wekt hoop, en verlangen naar God en wat bij God hoort.
Verwijzing
Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: duivel, hart, onderdrukking, volharding, blijdschap, overwinning.