Broeder en zuster
Samen met de ouders zijn onze broers en zussen de meest nabije bloedverwanten. In die kring worden we geboren en groeien we op. Zij bepalen in belangrijke mate onze eerste levensfase. In die tijd wordt de basis gelegd voor later. De psychologie heeft ons geleerd de betekenis van jeugdervaringen niet te onderschatten. Over het algemeen zijn broers en zussen onze eerste speelkameraadjes. Soms blijven zij onze beste vrienden. Soms gaan de wegen ver uiteen en verliezen we elkaar, tijdelijk of voorgoed, geheel uit het oog.
Grondtekst
Het Hebreeuwse woord ‘ach (broer) komt in het Oude Testament dikwijls voor: 629x – 296x in het enkelvoud en 333x in het meervoud. Het is geen verrassing te constateren dat ‘ach vooral in die bijbelgedeelten te vinden is waar familieverhoudingen ter sprake komen: 178x in de patriarchen-verhalen in het boek Genesis. Eenmaal wordt het Aramese ‘ach gebezigd (Ezra 7:18). De verschillen zijn niet te miskennen. In de bijbelse verhalen spelen mannen een toonaangevender rol dan vrouwen. De getallen spreken duidelijke taal: ‘ach: 629x en ‘achot (zuster): 114x (in Genesis 24x en verder vaak in 2 Sam. 13; Ez. 16 en 23).
In dit kader moet ook het woord rea’ (en re’èh) worden genoemd dat vertaald kan worden met zowel ‘vriend’, als ‘buurman’ en ‘naaste’ (o.a. Ex. 2:13; 20:16,17; Lev. 19:13; 2 Sam. 15:37; 16:16; Job 2:11; 6:14; Ps.122:8).
In het Nieuwe Testament worden de verhoudingen niet ingrijpend gewijzigd: ongeveer 325x adelfos (broer) en 26x adelfè (zuster). Daarnaast dienen de woorden filadelfia en plèsion te worden genoemd. In de bijbel heeft filadelfia in de allereerste plaats een overdrachtelijke betekenis gekregen: broeder-/zusterliefde (Rom. 12:10; 1 Tess. 4:9; Hebr. 13:1; 1 Petr. 1:22; 2 Petr.1:7); plèsion (naaste) is de Griekse vertaling van het Hebreeuwse rea’ (o.a. Mat. 5:43; 19:19; Luc. 10:27-36; Rom. 13:9-10; Jak. 2:8).
Letterlijk en concreet
a.De woorden ‘broer’ en ‘zus’ worden in eerste instantie in hun letterlijke betekenis gebruikt: kinderen van dezelfde ouders (Gen. 4:2; 4:22; Mar. 6:3). Ook wanneer men slechts één ouder gemeenschappelijk heeft – dus in het geval van stiefbroers of -zusters -, wordt gesproken van ‘broer’ en ‘zus’ (Gen. 20:12; Mat. 1:2).
b.Omdat in het oude Oosten het gezin over hetalgemeen niet als een afzonderlijke leefgemeenschap bestond, maar deel uitmaakte van de grotere familie, lag het voor de hand dat de woorden broer en zus niet principieel beperkt bleven tot diegenen die één of beide ouders gemeenschappelijk hadden. Abraham is een oom van Lot (Gen. 12:5), maar dat verhindert hem niet zijn neef en de zijnen ‘broeders’ te noemen (Gen. 13:8).
c.De verbondenheid met iemand kan van dien aard zijn dat hij/zij – ook al behoort diegene niet tot de kring van de familie – broer of zus wordt genoemd. Voor David was Jonatan meer dan een vriend: ‘Jouw dood drukt zwaar op mij, mijn broeder Jonatan: jij was mij zo dierbaar; jouw liefde verrukte mij meer dan de liefde van vrouwen’ (2 Sam. 1:26). In het Hooglied, het prachtige bijbelse liefdeslied, wordt de geliefde met ‘zuster’ aangesproken: ‘Je hebt me van mijn zinnen beroofd, mijn zuster, mijn bruid! Je hebt me van mijn zinnen beroofd met één blik van je ogen, met één kraal van je snoer! Hoe heerlijk zijn je liefkozingen, mijn zuster, mijn bruid! Hoeveel zoeter zijn je liefkozingen dan wijn’ (Hoogl. 4:9-10).
d.De kring kan nog wijder getrokken worden. Als Mozes volwassen is geworden gaat hij naar zijn ‘broeders’. Uit het verband wordt duidelijk dat hier zijn volksgenoten bedoeld worden die zware slavenarbeid moeten verrichten (Ex. 2:11). Uit het directe vervolg van dit verhaal wordt duidelijk (Ex. 2:13) dat het woord ‘ach (broeder) vrijwel identiek kan worden met rea’ (buurman, naaste of vriend).
Beeldgebruik en symboliek
a.Het lijkt aannemelijk dat al in een vroeg stadium de grens tussen de letterlijke en de symbolische betekenissen van de woorden ‘broer’ en ‘zus’ vervaagde. Zij zijn mensen die in de lijfelijke zin van het woord bloedverwanten zijn, maar dat kan ook heel gemakkelijk op een ‘geestelijke’ wijze worden opgevat. Met een persoon die ‘broer’ of ‘zus’ wordt genoemd, heeft men een bijzondere relatie: een band van liefde (geestelijk en/of lichamelijk); hij/zij is een volksgenoot of geestverwant.
b.Het Nieuwe Testament staat volledig in de traditie van het Oude Testament. Jezus bindt zijn volgelingen op de volgende wijze samen: ‘Want wie de wil doet van God, die is mijn broer en mijn zuster en mijn moeder’ (Mar. 3:35). In zijn brieven spreekt Paulus de leden van de gemeente dan ook regelmatig aan met adelfoi(1 Kor. 1:10,11,26; Gal 1:11; 3:15; 4:12 etc.). Naar alle waarschijnlijkheid moet dit woord als volgt worden vertaald: broeders en zusters (de vertaling van NBG-1951 doet dat niet, maar de nieuwe Willibrord-vertaling wel).
c.Van ‘ach naar rea’ en van adelfos naar plèsion is geen grote stap. Dat blijkt onder meer uit een passage die deel uitmaakt van een oudtestamentische perikoop die zich richt op ‘de heiliging van het leven’: ‘U zult uw naaste liefhebben als uzelf (Lev. 19:18). Genoemde tekst heeft veel weerklank gevonden in het Nieuwe Testament (Mat. 22:39; Mar. 12:31; Luc. 10:27; Rom. 13:9; Gal. 5:14; Jak. 2:8).
d.In het Oude Testament blijkt het woord ‘zuster’ nog in een geheel ander kader symbolisch gebruikt te kunnen worden: het woord duidt een zusterstad aan (Ez. 16:46).
Praxis
a.Liederen:
Liedboek: Psalm 22; 122; 133; Gezang 10; 48; 108; 117; 148; 160; 308; 364; 400; 441; 452; 459; 474; 482; Eva II: 1; Evangelie I: 68; 88; II: 22; 28; III: 24; Gezegend: 60; Hoop: 38; Land: 15; Liefde: 54; 55; Vertel: 2; Zleven: 47; Zolang: 55 (= Liturgie: 531).
b.Poëzie:
J.C. Bloem, Verzamelde gedichten, Amsterdam 199110, blz. 105: ‘Aan mijn ouders’. Hans Bouma, Mens in weer en wind, Kampen 1998, blz. 42: ‘Tweeling’; 58: ‘In de warmte’. Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten III, Amsterdam 1999, blz. 343: ‘Broeder’. A. Roland Holst, Poëzie I-II, Amsterdam 1981, blz. 74: ‘Te zamen’; 251: ‘Twee mensen’. Jan Willem Schulte Nordholt, Verzamelde gedichten, Baarn 19962, blz. 23: ‘Wij zijn de zee’; 117: ‘Broederlijk’. M. Vasalis, Gedichten, Amsterdam 1997, blz. 71: ‘In de oudste lagen van mijn ziel…’.
c.Verwerking:
De uitlegger moet erop bedacht zijn dat de gemeenschapsduidingen broeder en zuster (of broer en zus) binnen de geloofsgemeenschap niet meer als gemeenschapswoorden beleefd worden. Vroeger spraken gelovigen elkaar gewoonlijk aan met broeder en zuster; vandaag komt dat slechts hier en daar nog voor. Het komt erop aan in onze tijd andere metaforen te scheppen om hetzelfde aan te geven. Bij de bespreking van deze woorden kan de vraag worden gesteld: welke metafoor zouden wij in de 21e eeuw kunnen gebruiken om de geloofs- en gemeenschapsband onder woorden te brengen? Ook verdient het gegeven aandacht dat in de gebruikelijke liedbundels ‘broer/broeder’ vele malen meer voorkomt dan ‘zus/zuster’ (in het Liedboek: bijna 50 liederen met ‘broeder’ en slechts in een lied ‘zuster’, nl. Gezang 400). De volgende thema’s geeft het begrippenpaar broeder en zuster: gemeenschap, verbond, trouw, eenheid, saamhorigheid.
Verwijzing
De begrippen zuster en broeder dragen bovenal het aspect van gemeenschap in zich. Dit aspect treffen we ook bij ‘volk‘ en ‘lichaam‘. Zie verder ‘dochter‘, ‘zoon‘, ‘vader‘ en ‘moeder‘ – allemaal woorden die deel uitmaken van het woordcomplex familie.