Menu

Premium

Moeder

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

grootmoeder, vruchtbaarheid

Ondanks alle maatschappelijke veranderingen blijft de rol van de moeder in principe alle eeuwen door ongewijzigd: zij baart kinderen; uit haar schoot komt het nieuwe leven voort; haar borsten verschaffen het eerste voedsel aan de jonggeborenen. Dat gebeurde vroeger en dat gebeurt vandaag nog. Zo legt het moederschap een verbinding tussen heden en verleden, tussen onze tijd en de wereld van de bijbel.

Grondtekst

Het woord ’em (moeder) komt 220x maal voor in het Oude Testament. Dat lijkt betrekkelijk veel, maar in vergelijking tot het woord ‘vader’ (1200x) moet toch van een naar verhouding opmerkelijk gering aantal gesproken worden. Daarmee is al veel gezegd over de plaats van de vrouw/moeder in de oud-oosterse samenleving. Zij had niet de macht en het aanzien van de vader en zij trad dientengevolge veel minder op de voorgrond. In dat licht gezien is het niet verbazingwekkend dat zij veel minder vaak in de bijbelteksten wordt genoemd. Het woord ‘moeder’ is vooral te vinden in de verhalende gedeelten van het Oude Testament (o.a. Gen. 2:24; 21:21; 27:11; Ex. 2:8; 1 Sam. 2:19; 15:33; 22:3; Ps. 113:9). In de bijbelboeken Koningen en Kronieken komt het woord dikwijls voor in de betekenis van ‘koningin-moeder’ (1 Kon. 1:11; 2:13,19-22; 15:10). Voorts speelt het een rol in de geboden van de Tora (o.a. Ex. 20:12; 21:15; Lev. 19:3; 21:2; Deut. 5:16). Ook in het Nieuwe Testament blijft het optreden van de moeder in belangrijke mate beperkt tot de verhalende stof. Het Griekse woord mètèr wordt vooral aangetroffen in de vier evangeliën (o.a. Mat. 1:18; 2:11,13,14,20,21; 10:35,37; Mar. 3:31-35; Luc. 1:15,43,60; 2:33,34,48,51; Joh.2:1,3,5,12; 6:42; 19:25-27). In het boek Handelingen komt het een viertal keer voor (Hand. 1:14; 3:2; 12:12; 14:8). In de nieuwtestamentische brieven zoekt men het woord, behoudens een enkele uitzondering, tevergeefs (Rom. 16:13; Gal. 1:15; 4:26; Ef. 5:31; 6:2; 1 Tim. 5:2; 2 Tim. 1:5; Op. 17:5).

Letterlijk en concreet

a.In de bijbelse geschriften bestaat een vanzelfsprekend rolpatroon: de ‘vader’ is het hoofd van het gezin/de familie; hij treedt op de voorgrond en vertegenwoordigt zijn familieleden in contacten met de buitenwereld. De kring waarin de ‘moeder’ zich beweegt, is aanzienlijk kleiner en valt vrijwel samen met het gezin/de familie. In die kring staat zij in ere, omdat zij de kinderen draagt, baart en verzorgt. Aangezien het krijgen van nageslacht in de tijd van de bijbel van grote betekenis werd geacht, was het voor een vrouw van essentieel belang ‘moeder’ te zijn. Het krijgen van kinderen was een reden tot vreugde en blijdschap (Ps. 113:9). Wee, de vrouw die kinderloos bleef. Haar toekomst was somber en zij stelde dan ook alles in het werk om zwanger te worden -zoals wordt geïllustreerd door het verhaal over Hanna, de onvruchtbare, die uiteindelijk de moeder van de profeet Samuël wordt (1 Sam. 1-2).

b.Ook al was de positie van de vader belangrijker dan die van de moeder, toch wordt in de Tien Geboden voorgeschreven dat niet alleen de vader, maar ook de moeder geëerd dient te worden (Ex. 20:12; Deut. 5:16; vgl. Ex. 21:15,17). In het boek Leviticus staat een variant op de Tien Geboden en daarin wordt de traditionele volgorde van vader en moeder zelfs omgekeerd: ‘Ieder van u moet eerbied hebben voor zijn moeder en vader’ (Lev. 19:3). In de exegetische literatuur wordt wel de gedachte geopperd dat deze versie van de Tien Geboden voor jonge kinderen was bestemd. Zij zijn nog zozeer van hun moeder afhankelijk dat het voor hen van betekenis is dat zij in de allereerste plaats eerbied hebben voor hun moeder. In de wijsheidsliteratuur speelt de vader over het algemeen de hoofdrol. Een van zijn wijze levenslessen luidt evenwel dat een verstandige zoon zijn moeder geen verdriet doet (Spr. 10:1; 17:25).

c.Het Hebreeuws kent geen speciaal woord voor ‘grootmoeder’ – ook niet voor ‘grootvader’. De grootmoeder is ook ‘moeder’ (1 Kon. 15:10). Terwijl het begrip ‘vaderen’ in de bijbel een bijzondere betekenis heeft gekregen, bestaat er geen woord dat met ‘moederen’ vertaald zou kunnen worden; vergelijk Psalm 109:14: ‘De Heerzal aan de schuld van zijn vader(en) denken, de zonde van zijn moeder niet vergeten’.

Beeldspraak en symboliek

a.Het Oude Testament is terughoudend met het leggen van een al te directe verbinding tussen het woord ‘vader’ en God. Dat geldt eens te meer voor ‘moeder’. Voor een moedergodin is in het godsgeloof van Israël geen plaats. De Heer (JHWH) wordt voornamelijk als een mannelijke God gezien. Dat betekent overigens niet dat de Heer in het geheel geen ‘moederlijke’ eigenschappen zou bezitten: ‘Zoals een moeder haar kind troost, zo zal Ik (God) u troosten: in Jeruzalem zult u getroost worden’ (Jes. 66:13; vgl. Jes. 49:15). Wanneer de profeet Hosea de liefde van God voor Israël tot uitdrukking wil brengen, gebruikt hij een reeks beelden die men eveneens als ‘moederlijk’ zou kunnen karakteriseren: ‘Toen Israël nog jong was, kreeg Ik (God) hem lief en uit Egypte heb Ik mijn zoon geroepen … en dat terwijl Ik toch degene ben die Efraïm heeft leren lopen, die hem bij zijn armen heeft genomen … Met zachte leidsels heb Ik hem gemend, met teugels van liefde … Ik gaf hem te eten’ (Hos. 11:1-4).

b.Gods liefde en trouw die vergeleken kunnen worden met het doen en laten van een liefhebbende, zorgzame moeder staan in het boek van de profeet Hosea radicaal tegenover de trouweloosheid van het volk Israël dat God de rug heeft toegekeerd en zich toevertrouwd heeft aan afgoden als de Baäl (Hos. 2:7): ‘Klaag uw moeder aan, klaag haar aan, want zij is mijn vrouw niet en Ik ben haar man niet. Laat haar de tekens van de hoererij wegdoen van haar gezicht en de tekens van het overspel wegdoen tussen haar borsten … Hun moeder heeft immers ontucht bedreven en zij die zwanger van hen is geweest heeft zich schandelijk misdragen’ (2:47). Deze moeder is geen moeder meer, maar een ontuchtige, verstrikt in haar hoererij.

c.Zo wordt de ‘moeder’ symbool voor een volk of voor een grote stad (2 Sam. 20:19), zelfs voor de geweldige metropool Babel (Jer. 50:12). Het boek Openbaring vormt het bewijs dat in dat geval de overgang van ‘moeder’ naar ‘hoer’ betrekkelijk gemakkelijk wordt gemaakt: zie het beeld van ‘de hoer van Babylon’ in de hoofdstukken 17 en 18 van het laatste bijbelboek.

d.Positief bedoeld is de uitdrukking ‘een moeder in Israël’. Zo wordt Debora genoemd (Richt. 5:7). Het lijkt niet overdreven die titel ook toe te kennen aan Mirjam/Maria uit Nazaret. Het is de evangelist Lucas die op haar de schijnwerper richt (Luc. 1:26-38) en haar een moedig en zelfs opstandig lied laat zingen (Luc. 1:46-55) waarmee zij zich schaart in de rij van al die moeders uit de bijbel – Sara, Hanna, Elisabet – voor wie het moederschap geen vanzelfsprekende zaak bleek te zijn. In de evangeliën van Matteüs en Johannes functioneert Mirjam/Maria vrijwel uitsluitend in haar hoedanigheid van moeder van Jezus. Zij heeft hem gebaard, maar zij blijft op de achtergrond. Matteüs zet haar meer dan eens bewust op de tweede rang: ‘zie, een engel des Heren verschijnt Jozef in de droom en zegt: Sta op, neem het kind en zijn moeder… (Mat. 2:13; vgl. vs. 14, 20, 21). In het evangelie van Johannes is de moeder van Jezus slechts tweemaal aanwezig: bij het begin, de bruiloft in Kana (Joh. 2:1-12), en bij het einde, de kruisiging van Jezus (Joh. 19:27).

4 Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 27; 51; 71; 87; 127; 131; 139; Gezang 59; 123; 153; 154; 156; 234; 265; 400;402; Bijbel I: 28; 42; III: 15; Eva I: 4; II: 4; 16; 31; Liederen: 42; 43; Liturgie: 658; MAW: 3; 27; ZAD II: 33; Zingend IV: 47; V: 25; 77; Zolang: 65 (= Liturgie: 600).

b.Poëzie:

Gerrit Achterberg, Verzamelde gedichten, Amsterdam 19848, blz. 248-249: ‘Moeder’; 491: ‘Mijn moeder sterft’. Hans Bouma, Mijn God, Kampen 1997, blz. 47: ‘Een vader een moeder’. Pierre H. Dubois, Stenen en sterren, Amsterdam 1995, blz. 16: ‘De moeder’. Van der Graft, Mythologisch, Baarn 1997, blz. 245: ‘De moeders’. Jac. van Hattum, Een zomer, Amsterdam z.j., blz. 26: ‘Moeder’. Neeltje Maria Min, Voor wie ik liefheb wil ik heten’, Amsterdam 199621, blz. 5: ‘Mijn moeder’. Martinus Nijhoff, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1975, blz. 212: ‘De moeder de vrouw’. Michel van der Plas, De oevers bekennen kleur, Amsterdam 1993, blz. 32: ‘Moeder’. M. Vasalis, Gedichten, Amsterdam 1997, blz, 82: ‘Moeder’.

c.Verwerking:

Om het bijbelse begrip moeder naderbij te halen,zouden we kunnen starten bij de zojuist genoemde gedichten. Welke beelden van de moeder komen daarin naar voren? En hoe verhoudt de moeder zich tot de kinderen? Dezelfde werkwijze is toe te passen op de vermelde liederen, waarin bijvoorbeeld de stad of een volk als moeder wordt bezongen. Ook is het mogelijk ons uitgangspunt te vinden bij moeders uit onze wereld wier moederschap symbolische wijdte heeft gekregen. Te denken valt aan onze koninginnen, aan de zogenaamde Dwaze Moeders en Moeder Teresa. De volgende thema’s komen op: ontferming, liefde en trouw, trouweloosheid, (on)vruchtbaarheid, ontferming, zorg.

Verwijzing

Allereerst verwijzen we naar verwantschap met andere familiale begrippen als ‘vrouw‘, ‘kind‘, ‘zoon‘, ‘dochter‘, ‘vader‘, ‘man‘. Voorts zijn er op onderdelen raakvlakken met ‘stad‘ en ‘hoer‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken