Menu

Premium

Volk

volkenlijst, Israël, Egypte, Babylonië, Amalek

De typeringen heiden en heidens oogsten in onze taal doorgaans weinig applaus. Zij hangen samen met het woord heide; een heiden is afkomstig van de heide, is een barbaar, iemand die anders is. Als een persoon een afwijkend of zondig leven leidt, duiden we hem als een heiden. Wie aan de heidenen is overgeleverd (naar Mat. 20:19), staat er niet best voor. Als iets -lawaai, werk, het weer – het stempel heidens draagt, dan heeft dat een negatieve connotatie. Op dit taalgebruik is de invloed van de bijbel merkbaar. De heersende bijbelvertalingen noemen de volken buiten Israël heidenen. Daaruit ontwikkelt zich de heiden in de zin van ongelovige. Dat roept de vraag op welke betekenissen de bijbel precies geeft aan volk, volk van God en de volken van de aarde.

Grondtekst

Bijna 1900x verschijnt het oudtestamentische ‘ am, grotendeels in het meervoud; veelvuldig komt het enkelvoud voor in Exodus (170x), Samuëlboeken (212x), Jesaja (105x), Jeremia (162x), Kroniekenboeken (146x). Waarschijnlijk heeft het woord zich ontwikkeld van ‘verwant van de vader’ naar ‘verwant’, ‘stam’ en ‘volk’. Bij de betekenis volk ligt de nadruk op de cultische en saamhorige samenhang. Daarnaast is er goj, ruim 550x, overwegend in het meervoud. De vertalingen ‘volk’ en ‘natie’ komen in aanmerking. Vaak – anders dan ‘am – doelt het op een niet-Israëlitisch volk als tegenhanger van Israël (Ex. 34:24). Om in de vertaling het verschil tussen beide begrippen weer te geven, is verre van eenvoudig. Het verschil tussen beide is ongeveer zo: bij ‘am overheerst het persoonlijke en subjectieve, bij gojhet objectieve en onpersoonlijke. Israël als volk van God heet meestal ‘am en de volken, meervoud, heten overwegend gojiem. Maar die scheiding is niet consequent. Andere woorden zijn: le om (ca. 35x), ‘volk’, meestal in het meervoud en veelal als parallel bij gojiem (Gen 25:23; Jes. 34:1; 43:9; Ps. 2:1 enz.), soms bij ‘ammiem (Hen. 27:29; Jes. 17:12); ‘oemnah, ‘volksstam, natie’ (Gen. 25:16; Num. 25:15; in Ps. 117:1 parallel bij goj). Het Nieuwe Testament sluit in grote lijnen bij het Oude Testament aan. Het Hebreeuwse ‘am correspondeert ruwweg met laos (142x), ‘volk’, zowel in algemene zin als in de betekenis van volk van God; dat laatste kan het volk Israël duiden (Luc. 1:68), maar ook de gemeente van Christus (Hand. 15:14). Een ander belangrijk woord is ethnos (162x), ‘volk, natie’; de overgrote meerderheid van de teksten heeft het meervoud ethnè dat correspondeert met het oudtestamentische gojiem, doorgaans de volken buiten Israël. In de vertalingen wordt ethnè nogal eens met ‘heidenen’ weergegeven (zie inleiding). Voor het verschil tussen laos en ethnos: God verzamelt een volk (laos) uit de volken (ethnè); zie nogmaals Handelingen 15:14. Verder treffen we ochlos (175x), ‘volk, volksmenigte, menigte, schare’, aan; buiten de evangeliën alleen in Handelingen (22x) en Openbaring (4x); de och-los neemt in Jezus’ optreden een grote plaats in (Mar. 2:13; 3:20 enz.). Handelingen noemt nog dèmos, ‘volk(smenigte)’ in een stad (12:22; 17:5; 19:30,33).

Letterlijk en concreet

a.Op bijna elke bladzijde van de bijbel lezen we over een groep bij elkaar horende mensen: familie, stam, menigte of volk. Een volk is een groep of gemeenschap van mensen met een gemeenschappelijke herkomst, bestaansgrond, taal, cultuur en geschiedenis. Soms kunnen verschillende groepen zich door welke oorzaak ook samenvoegen. De volken, inclusief Israël, doen wat volken altijd doen en hebben gedaan: zij vermoeien zich op zoek naar welzijn; zij voeren oorlog, soms winnen zij die, soms verliezen zij die; hun leiders misbruiken regelmatig hun macht ten koste van de bevolking; zij aanbidden hun godheid en bouwen daarvoor tempels en altaren.

b.Jezus is herhaaldelijk bewogen bij het zien van de volksmenigte (Mat. 9:36). Het raakt Hem dat het volk wordt uitgebuit door kwade krachten en wordt opgejaagd door religieuze leiders. Jezus heeft een zwak voor de schare. Voortdurend begeeft Hij zich onder het volk en diverse bevolkingsgroepen. Om hen te vertellen van Gods liefde en gerechtigheid, om hen te bemoedigen en hoop te geven. Deelhebbend aan het joodse volk kijkt Hij telkens over de grens naar de volken rondom.

c.Het verhaal van God met mensen, ontvouwd in de Schriften, speelt zich af binnen het spanningsveld van Israëls verhouding tot de volken en andersom, en later binnen dat van de christelijke gemeente en de wereld om haar heen.

Hiermee suggereren we al dat het spreken over volken niet zozeer in historisch of geografisch perspectief staat, maar veel meer in theologisch perspectief. Omdat over volk en volken theologisch wordt geschreven, vaak in poëtische taal, overstijgen volk en volken nogal eens hun letterlijke betekenis.

Beeldspraak en symboliek

a.Israël is meer dan een volk. Israël heeft, zoals een symbool, een verwijzende aard. Wie Israël echt ziet, ziet meer dan een volk te midden van vele volken. Israël verwijst naar en attendeert op een werkelijkheid achter de werkelijkheid. Alleen al de aanwezigheid van dit volk is een getuigenis. Waarvan? Van Gods grootheid en liefde (Jes. 43:10-12). Naar de feiten gesproken zou Israël al lang niet meer bestaan; het volk zou ondergegaan zijn in de ballingschap. Dat het er nog is, kan niet anders dan erop wijzen dat een dragende kracht van liefde het volk in stand houdt: de Eeuwige, de Enige. Het gaat bij het volk van God in wezen niet over Israël alléén en zelfs niet over Israël zélf. Bijna steeds draagt Israël in zijn boezem de volken met zich mee. Israël, de eersteling, is er voor de wereld (Gen. 12:2-3; 17:5-7). Gods keuze voor dat éne volk is in oorsprong en uiteindelijk een keuze voor alle volken. Israël is niet los te zien van de andere volken. Hetzelfde geldt voor de gemeente van Christus die ook als volk van God wordt gekenmerkt. God heeft Israël uitgekozen uit de volken om het goddelijke licht onder de volken te verspreiden. Met dit volk zullen alle volken gezegend worden (Gen. 12:1-3). God heeft de gemeente van Christus uit de volken verzameld om de ogen van de volken te openen voor de goddelijke liefde die in Christus de wereld heeft overwonnen (Rom. 1:5; 3:29). Israël en de gemeente zijn Gods schepping. Hij heeft beiden gevormd, gevonden, gewild, geroepen en nodig om een groter werk aan alle mensen te verrichten. De identiteit van Israël weerspiegelt de identiteit van de Heer; de identiteit van de gemeente weerspiegelt de identiteit van Jezus, de broeder van Israël, de gezonden zoon. De eigenheid van God vinden we dus afgebeeld in de zijnswijze van Israël en die van de gemeente. Concreet houdt dit in dat liefde, recht, vrede en barmhartigheid – goddelijke kenmerken – het volk Gods kenmerken. De aanduiding heilig volk is een metafoor voor afzondering en overgave (Deut. 7:6; 14:2, 21; 1 Petr. 2:9). De nadruk ligt hier op de dienst.

b.We noemden min of meer in één adem Israël èn de christelijke gemeente. Israël als het volk van God, met de nadruk op het godsdienstige karakter ervan, gaat als beeld fungeren voor de christelijke gemeenschap. Niet dat deze gemeenschap in de plaats komt van Israël, beslist niet (Rom. 9-11). Maar zij duidt vooral het gegeven dat alleen het geloof in de levende Heer doorslaggevend is om uit te maken of iemand tot dit nieuwe volk van God behoort. Noch ras en natie, noch geografie en achtergrond maken uit of iemand deel heeft aan dit volk van God. Allen die zich uitspreken voor de naam van Christus hebben deel aan het volk Gods. Deze naam overstijgt de letterlijkheid van de volken en laat een nieuw volk, dwars door alle naties heen, ontstaan (Tit, 2:14; Hebr. 4:9; 1 Petr; 2:9). De laatste verwijzing laat goed zien hoe de auteur de kwalificaties van Israël – uitverkoren volk, eigendomsvolk, heilig volk (Jes. 43:20-21; Ex. 19:5-6) – toepast op de gemeente van Christus. Daarmee zegt hij niet dat de rol van Israël is uitgespeeld, maar wel dat God de zijnen verzamelt uit Israël èn de volken.

c.De uitdrukkingen groot volk of groot en sterk volk of groot, sterk en talrijk volk fungeren voornamelijk als belofte in de mond van de Heer en worden gezegd tot de vertegenwoordigers van Israël. Abraham, Ismaël, Jakob, Mozes… hebben die belofte gehoord (Gen. 12:2; 21:18; 46:3; Ex. 3:10; Num. 14:12; Deut. 9:14; vgl. Jes. 60:22). Groot, sterk en talrijk zijn geen neutrale begrippen; zij zijn gerelateerd aan de omgeving. Het volk is groot in relatie tot de andere volken! Zo verbeelden deze uitdrukkingen veiligheid, zekerheid, welvaart en eigenheid. Voor de hoorder een ware bemoediging te midden van onzekerheid en voortdurende dreiging. Tegelijkertijd getuigt Israëls grootheid van Gods grootheid en zegen, immers, Hij heeft het volk groot gemaakt.

d.We zien een dubbele houding tussen Israël en de volken (en tussen de gemeente van Christus en de wereld). Aan de ene kant is er verzet tegen dit volk en gedragen de volken zich als vijanden van Gods geliefde. Aan de andere kant zijn de volken ook schepping van God en vaak een instrument om Gods volk tot ommekeer te brengen, wanneer het de Heer heeft verlaten. Uiteindelijk zullen alle volken zich buigen voor de Heer en dan zal sjalom de aarde geheel bedekken. Dit toekomstbeeld bemoedigt in tijden van strijd, haat en vervreemding èn het spoort Israël en de gemeente aan zich naar de wereld te openen.

e.Soms heeft een concreet volk meer dan een letterlijke betekenis gekregen in het gehoor van de bijbelse mens. We noemen drie voorbeelden. Allereerst is daar Egypte.

Dit volk is theologische gezien primair verbonden met de verdrukking van Israël. Egypte verbeeldt chaos en dood. Farao en zijn goden worden beschreven als de tegenstanders van Mozes en zijn God. Daarmee is niet gezegd dat Egypte altijd Israëls vijand is geweest. O nee, meer dan eens blijkt Egypte toevluchtsoord te zijn voor Israëlieten in nood: Jakob en zijn zonen vinden er voedsel in dagen van hongersnood (Gen. 42-46) en Jezus en zijn ouders vluchten voor het behoud van hun leven naar het land van de Nijl (Mat. 2:13-18). Juist het gegeven dat zij hun heil zoeken in Egypte, toont hoe groot de dreiging is die zij willen ontlopen. In het algemeen gesproken is Egypte echter de tegenpool van Israël, of juister van Jeruzalem de sjalomstad. Egypte ademt de sfeer van angstaanjagende duisternis. Verder noemen we Babylonië. Dit volk heeft Gods volk in de ballingschap gevoerd. Babylonië heeft daarmee de klank van vreemdelingschap en verlatenheid gekregen (Ps. 137; vgl. Op. 1719). Daarin klinkt tevens het oordeel van God door; Hij heeft Israël prijsgegeven aan de volken vanwege de ontrouw van het volk. Babylonië roept de connotaties van heimwee, godverlatenheid en identiteitscrisis op. Babylonië herinnert aan de spraakverwarring en de daarmee samenhangende machtsexpansie. Zie ook ‘ballingschap’, B.

Nog een derde volk voeren we ten tonele: Amalek. Dit volk wordt in de bijbel als dé tegenstander van Israël beschouwd. Amalek is het volk bij uitstek dat erop uit is Israël tegen te werken en uit te schakelen (Ex. 17; Num. 24; Deut. 25; 1 Sam. 15; 30). Het boek Ester heeft -op verborgen wijze – vermoedelijk de tegenstelling Israël-Amalek als thema. Amalek wordt tot de verpersoonlijking van het verzet tegen Gods relatie met Israël. In relatie tot Amalek staat Israël voortdurend voor de keuze tussen leven en dood. Amalek duidt een wijze van bestaan, een mentaliteit, een gaan op wegen die doodlopen. Dit volk komen we in symbolische zin steeds weer tegen en het dwingt tot keuze: voor of tegen doodswegen. Amalek heeft als symbool van het ultieme kwaad (Deut. 25:17-19) geen recht van bestaan. We kunnen Amalek overwinnen door trouw te zijn aan de geboden van God.

f.Volgens de volkenlijst in Genesis 10 bestaan er zeventig volken op aarde. De opsomming is opgebouwd rondom de drie zonen van Noach. De lijst roept tal van vragen op, bijvoorbeeld over het juiste aantal en over de identificatie van de genoemde volken. Echter, het gaat niet om een verslag maar om een literaire vorm met een boodschap. Het aantal van zeventig symboliseert het geheel, de volheid. Het verhaal van God met de aarde gaat door na de catastrofe van de vloed, overeenkomstig de belofte van God. De zeventig volken getuigen daarvan. Het noemen van zoveel volken na de vloed betekent dat de aarde weer bewoonbaar is en het verhaal van God met mensen zich voortzet. De eenheid van de volken staat wel voortdurend onder druk. Alleen als de mens zich aan de menselijke maat houdt, blijven de zeventig een eenheid (Gen. 11:1-9). De vermelding van de zeventig volken werkt na in het Nieuwe Testament in het verhaal van de uitzending van de zeventig volgelingen van Jezus (Luc. 10:1-20). Na de uitwaaiering van de twaalf apostelen over de twaalf stammen (Israël), verspreiden zich de zeventig leerlingen over de zeventig volken (de aarde). Met deze symboliek schetst Lucas de wijdte van het evangelie. Ook het Nieuwe Testament geeft een vol-kenlijst, namelijk in het zogenaamde pinkster-verhaal (Hand. 2:9-10). Het correspondeert in zekere zin met Genesis 10-11: daar zien we de beweging van de eenheid van het geheel naar de versnippering en vervreemding. In Handelingen 2 loopt de beweging in tegengestelde richting: van de verdeeldheid naar de eenheid door de Geest van God.

g.In de bijbel vinden we een hechte relatie tussen het ik en het wij. Het volk van God is geen optelsom van enkelingen. Het individu is opgenomen in het geheel; het geheel staat borg voor het welzijn van het individu. Vaak staat het ‘ik’ voor het ‘wij’. We zien dat bijvoorbeeld sterk in de psalmen en vermoedelijk verwijst het ik in de mond van Jeremia eveneens naar het collectief. In de bijbel is het ik dikwijls tegelijkertijd wij en is het wij tot op zekere hoogte evenzeer ik. Hoe sterk de enkeling op de gemeenschap is betrokken, blijkt onder meer uit de mededeling dat een overledene tot zijn vaderen (letterlijk: volken) verzameld wordt (Gen. 25:8; 35:29). De achtergrond voor die verstrengeling ligt in het oud-oosterse klimaat, waar de gemeenschap centraal staat. Maar daar bovenuit vormt de Schepper van het volk, God, de verbinding; Hij schept de ene tot het geheel en het geheel draagt verantwoordelijkheid voor de ene.

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 2; 9; 14; 18; 33; 44; 45; 47; 62; 67; 77; 78; 87; 96-98; 105; 110; 135; 144; 149; Gezang 6; 26; 27; 30-32; 34; 38; 123; 124; 137; 300; 347; 464; Bijbel I: 24; Evangelie I: 25; Gezegend: 105; ZAD II: 28; Zingend III: 62; 65; V: 4; 8; VI: 54; 103.

b.Poëzie:

Geert Bogaard, Wanneer ik bid, Nijkerk, z.j., blz. 38: ‘U hebt de slachting van Uw volk’. Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1980, blz. 73: ‘Tuin van Epicurus’. Muus Jacobse, Het oneindige verlangen, Nijkerk 1982, blz. 31: ‘Het wonder’; 141: ‘Er blijft een rust over voor het volk van God’. Van der Graft, Mythologisch, Baarn 1997, blz. 368-373: ‘Op zondag naar de kerk’.

c.Verwerking:

Om het woord volk in zijn volheid te beschouwen, kunnen liederen helpen. In de genoemde psalmen en gezangen treffen we verschillende facetten van het woord volk aan. Ook de aangegeven poëzie biedt tal van aanknopingspunten om bij het bijbelse woord te komen. Het woord volk reikt de volgende thema’s aan: relatie ik-wij, individu-gemeenschap, roeping en overgave, heiliging en dienst, verkiezing en opdracht, verhouding volk en volken.

Verwijzing

Er liggen raakvlakken met ‘huis‘, ‘wijngaard‘ en ‘lichaam‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken