De kerk tussen rouw en hoop
De kerk krimpt. We willen er niet aan en hebben van alles gedaan om het tij te keren, maar toch… het ledental, de invloed e.d. van kerk en geloof worden almaar kleiner. Verlies, verdriet en rouw zijn aan de orde. De oude rabbi Jochanan wijst een weg…
Ruim dertig jaar ben ik nu predikant. In die jaren zag ik heel wat missionaire ideeën voorbij komen. Sterker nog: ik deed er zelf volop aan mee. Laagdrempelige diensten, nieuwe catechesemethoden, kerkopenstellingen, buurtmaaltijden – en zo zou ik nog even kunnen doorgaan. Maar de kerk raakte er niet voller van.
Het aantal kerkleden bleef dalen.
Welke les valt daaruit te trekken? Dapper doorgaan, er maar mee stoppen of het over een andere boeg gooien?
Rouwtaken
Het besef drong op een bepaald moment tot me door: we zijn hoe dan ook iets aan het verliezen. We zien kerkgebouwen die worden gesloten, steeds minder jongeren en kinderen in de kerk en afnemende ledentallen.
Rouw is een normale reactie op verlies. Psychiater Kübler-Ross stelde in de jaren zeventig dat een mens verschillende fases doorloopt bij rouw: ontkennen, opstandig zijn, marchanderen, berusten en accepteren. Tegenwoordig gaat men ervan uit dat het geen fases zijn, maar ‘rouwtaken’ die door elkaar heen lopen en gelijktijdig kunnen optreden: aanvaarden van de waarheid, doorvoelen van de pijn, aanpassen aan een nieuwe situatie en de draad van het leven weer oppakken.
Rouwtaken als ontkenning, pijn vermijden en marchanderen zijn herkenbaar
Ik vroeg me af wat het me zou opleveren als ik met die bril op zou kijken naar dit rouwproces om het verdwijnen van het kerkelijk leven. Het was niet moeilijk om de verschillende typen rouw te herkennen. Ik kom voorbeelden tegen van ontkenning. ‘Ja, het is nu eb, maar er komt wel weer een tijd van vloed’, zeggen sommigen. Er zijn ook mensen die de achteruitgang niet ontkennen, maar wel de pijn vermijden door te zeggen dat de kwantiteit misschien afneemt, maar de kwaliteit toeneemt.
Ik realiseerde me dat ikzelf vooral iemand ben van de derde fase, het marchanderen. Iemand die ernstig ziek wordt, kan ‘marchanderen’ door zichzelf wijs te maken dat er vast nog wel een experimenteel medicijn of dieet is dat hem zal helpen. Op die manier heb ik dertig jaar lang gedacht dat we nog knoppen hadden om aan te draaien. Eens zou er toch een missionair plan worden bedacht dat het tij zou keren?
Knoppen die niet werken
Als nogal activistisch ingesteld persoon moest ik toegeven dat ik al die jaren stiekem had gedacht dat de situatie weliswaar ernstig was, maar dat er altijd nog wel iets te doen viel. Niets vervelender dan het deprimerende gevoel van machteloosheid. Activisme kan soms neerkomen op het niet willen onderkennen van je machteloosheid. Maar was ik daarmee niet ook bezig om de pijn te verdoven?
Ik herinnerde me uit mijn loopbaan gesprekskringen over boeken van Harry Kuitert en Klaas Hendrikse.
Als we nou maar lieten zien dat je als modern, wetenschappelijk denkend mens prima kon geloven, dan zou dat geloof voor onze tijdgenoten toch vanzelf wel weer acceptabel worden? Ik had me wel eens gestort op vieringen die meer bij de tijd waren en de taal van gitaar, drumstel en beamer spraken. Zo zouden de kerkdiensten toch wel weer vanzelf volstromen? We gooiden de kerk als een herberg open. Als we de gemeenschap nu maar vitaal en aantrekkelijk zouden maken, dan zouden mensen toch niets liever willen dan zich bij zo’n gemeenschap aansluiten?
We maakten als voorgangers veel werk van onze preken. Naar preken met passie zouden mensen toch wel willen luisteren? We stonden als kerken in de voorhoede van maatschappelijke discussies, van kruisraketten en kerkasiel tot armoede. De samenleving kon toch niet meer om de relevantie van kerken heen? We ontsloten onze kunstschatten in Bachcantates, top 2000-vieringen en exposities. Wat is er nu een mooiere ingang tot het geloof dan schoonheid?
Nu gaat u mij niet horen zeggen dat al die mooie activiteiten zinloos waren. Sterker nog: een heel aantal van die dingen doe ik nog steeds. Waarom? Gewoon, omdat ze inspirerend zijn en goed in zichzelf. Maar het is ontegenzeggelijk zo dat ze de ontkerkelijking niet hebben kunnen stuiten.
De trade-off
De vrijzinnige geloofsbeleving van Kuitert en Hendrikse bleek voor een jonge generatie niet aansprekend genoeg. Als die generatie al in een kerk te vinden was, was dat een kerk van orthodoxe of evangelicale snit. De moderne vieringen trokken wel eventjes meer publiek, maar na een tijdje haakten mensen verveeld weer af. De maatschappelijke betrokkenheid van de kerk leverde weliswaar goodwill op, maar dan vooral buiten de kerk en niet van dien aard dat die mensen dan geïnteresseerd raakten in de kerk.
In de kerk leverde het soms zelfs polarisatie en vervreemding op van gemeenteleden die vonden dat de kerk te links en te maatschappelijk werd. Kortom: al die pogingen die we als kerk ondernamen, leverden soms het tegenovergestelde op van wat we beoogden. In het Engels heet dat een trade-off: een organisatie of organisme heeft maar een beperkte hoeveelheid energie, tijd of geld en zal altijd zien dat winst op het ene vlak een prijs heeft op een ander vlak.
Het coronavirus, om een raar maar aansprekend voorbeeld te geven, werd weliswaar steeds besmettelijker, maar tegelijkertijd steeds minder gevaarlijk. Een bedrijf als Philips wilde slagvaardiger worden door zich te concentreren op medische apparatuur. Maar toen er dingen misgingen met die apparaten, bleek het bedrijf ook opeens kwetsbaar te zijn geworden door die eenzijdige keuze.
Kom je voor zo’n stukje levensbeschouwing op zondagmorgen je bed nog uit?
Trade offs zijn onvermijdelijk, maar als je je er niet van bewust bent, kun je voor onverwachte en vervelende consequenties komen te staan. Als je kerkdiensten ‘leuker’ maakt, zit er een vooronderstelling in dat kerkdiensten leuk zouden moeten zijn. Als mensen dan afhaken, omdat ze de diensten niet leuk meer vinden, heb je je aanvankelijke winst dus betaald met een prijs die als een boemerang terugkomt. Als je je geloof gaat zien als een stukje levensbeschouwing (‘alles wat je over boven zegt, komt van beneden’) wordt dat geloof voor veel mensen misschien wel acceptabeler, maar ook minder urgent. Kom je voor zo’n stukje levensbeschouwing op zondagmorgen je bed nog uit?
Acceptatie en hoop
Tot zover dus de derde rouwfase, die kennelijk mijn belangrijkste strategie was geweest om de pijn maar niet echt te voelen. Maar er zijn er nog twee: berusting en acceptatie. Berusting betekent dat het je eigenlijk niet meer zo veel kan schelen: ‘Ach, het zal mijn tijd wel duren, geef mijn portie maar aan fikkie.’ Hoewel ik dat gevoel soms wel een beetje herken, ben ik gelukkig activistisch genoeg om niet van dat gevoel te houden en het in mezelf te bevechten. Het is weliswaar een acceptatie van de werkelijkheid, maar dan op de manier van de soldaat die een witte vlag hijst.
Volgens Kübler-Ross was het het mooiste als je bij acceptatie uit zou kunnen komen. Als je de werkelijkheid accepteert zoals die is en geen valse hoop meer koestert over knoppen die er niet zijn, dan kan er ruimte ontstaan voor zin en hoop binnen een nieuwe werkelijkheid.
Mijn dochter Madeleen, die psychologe is, zei eens tegen mij: ‘Wat jij in je boek doet, lijkt op een stroming binnen de gedragstherapie: acceptance and commitment therapy. Binnen die theorie gaat men ervan uit dat je vaak veel kostbare energie verliest aan het strijden tegen zaken die ver buiten je invloedssfeer liggen. In plaats van ertegen te vechten, kun je die zaken beter leren accepteren. Vaak ervaar je dan dat je een nieuw zicht krijgt op de waarden die achter je gevecht schuilgaan en soms ook een nieuwe kans om die waarden opnieuw vorm te geven.’
Die mooie reactie van mijn dochter riep bij mij het verhaal op over rabbi Jochanan ben Zakkai, die aan de wieg stond van de Talmoed. Deze tijdgenoot van Jezus voorzag de verwoesting van de tweede tempel in Jeruzalem door de Romeinen. Het verhaal gaat – ik vertel het nogal vrij na – dat een leerling van rabbi Jochanan in tranen uitbarstte bij het zien van de verwoeste tempel. Toen rabbi Jochanan vroeg waarom hij huilde, zei de leerling: ‘Als er geen tempel meer is, waar kunnen we dan onze offers brengen? En als we geen offers meer kunnen brengen, hoe kunnen we dan nog vergeving krijgen bij God van onze zonden?’
Rabbi Jochanan antwoordde: ‘Maar staat er niet geschreven: “Liefde wil ik, geen offers; met God vertrouwd zijn is meer waard dan enig offer.” (Hosea 6:6) Nu we geen offers meer kunnen brengen, moeten we ons maar extra gaan toeleggen op daden van liefde. Die zijn voor God veel meer waard.’ Ik kan me niet voorstellen dat rabbi Jochanan niet ook verdriet voelde over de verwoesting van Jeruzalem en de tempel, maar hij was al bezig met de toekomst. De acceptatie van het verlies versterkte in hem zijn ‘commitment’, zijn toewijding aan de liefde als centrale waarde van zijn geloof. Hij was al bezig om van een tempelreligie met priesters en brandoffers een meer ethische religie te maken rondom een boek.
In plaats van ertegen te vechten, kun je die zaken maar beter leren accepteren
Vragen
Ik merk dat mijn boek vragen stelt die door mensen worden herkend. Het ongemakkelijke is dat mensen soms denken dat ik dan ook de antwoorden wel zal hebben. Maar voor mij gaat het boek er juist over dat ik, misschien wel voor het eerst in mijn leven, geen antwoorden meer heb. Dat is op een bepaalde manier al bevrijdend, maar ook lastig, zeker voor een activistisch ingesteld mannetje. Mijn advies is daarom om met elkaar op zoek te gaan naar antwoorden op vragen als:
- Zijn wij ook in de rouw om het verdwijnen van het kerkelijk leven, en zo ja, in welke rouwfase zitten wij dan?
- Herkennen wij de ‘knoppen’ en de trade-offs?
- Als rabbi Jochanan vandaag bij ons op bezoek zou komen, wat zou hij ons dan nu adviseren?
- Wat zijn de kernwaarden van ons geloof die overblijven als ook onze ‘tempel’ wordt verwoest?
Aarnoud van der Deijl is pionierend predikant in Abcoude en schrijver van De toekomst van de kerk. Essay vol rouw en hoop.