De kerkwijdingspreek in de Arnhemse mystieke preken
De liturgie als symbool van de tempel van de ziel
In de zestiende eeuw werden in het Arnhemse St.-Agnesklooster de Arnhemse mystieke preken geschreven. Deze preken verbinden de mystieke vereniging met God met de viering van de liturgie. In de ‘kerkwijdingspreek’ staat hoe de ruimte van de kerk en de liturgie die daar plaatsvindt, hand in hand gaan met wat er in de innerlijke ruimte van de mens gebeurt – in de tempel van de ziel.
De Arnhemse mystieke preken zijn in de zestiende eeuw geschreven in het Arnhemse St.-Agnesklooster. Deze 162 preken zijn geordend volgens het liturgisch jaar. Een van de preken (preek 128) is de zogenoemde ‘kerkwijdingspreek’. Deze beschrijft hoe de wijding van de kerk ten diepste de wijding van de mens aan God symboliseert. Maar de functie van de kerk gaat nog dieper dan dit. Beschreven wordt hoe de ruimte van de kerk de plaats is waar de ziel God kan ervaren. De viering van de liturgie leidt de ziel die zich aan God overgeeft in het geheim dat God zelf is.
Afgescheiden van de wereld
In liturgisch opzicht kenmerkte het St.-Agnesklooster zich door het bidden in het ritme van het Latijnse getijdengebed. Daarnaast werd, in lijn met de Moderne Devotie, gemediteerd met de Bijbel in de volkstaal. De preken zijn daarom ook in het Middelnederlands geschreven. Ook speelde mystiek een belangrijke rol. Uit wat er overgebleven is van de kloosterbibliotheek, blijkt dat de zusters opvallend veel mystieke teksten kopieerden en bewaarden. De beleving van liturgie en mystiek werd bepaald door het afgescheiden zijn van de wereld. Voor de zusters is het slotklooster de plaats waar ze definitief afscheid namen van de wereld. Zij mochten het klooster nooit meer verlaten zonder toestemming, en hadden dus geen contact meer met buiten. Als zij in de kapel het getijdengebed baden en zongen, deden zij dit op de zogenoemde ‘nonnengalerij’. Vanuit de slaapzaal op de eerste verdieping kwamen zij op een galerij in de kapel, waarvandaan zij geen zicht hadden op eventuele andere bezoekers.
Het begint met het schoonmaken van ramen, muren en vloeren
Innerlijke ruimte
Preek 15 beschrijft hoe het leven in de ruimte van het klooster een constante oproep vormt om ook met ziel en geest de wereld te verlaten en zich zo alleen aan God te hechten. Alleen een fysieke clausuur is namelijk niet toereikend: ‘Al is een mens binnen tien muren opgesloten en is hij naar het lichaam uit de wereld, dan nog is de wereld helemaal in hem en is hij met zijn hart en menselijke natuur helemaal in de wereld.’ De volledige toewijding aan God omvat het zich helemaal overgeven aan God: ‘Laten wij alles wat wij zijn, hebben en bezitten zo verzaken, verlaten en verliezen, dat wij ware volgelingen van Christus en volgelingen van God zullen zijn, opdat wij de pure Godheid eeuwig mogen aanschouwen.’
Deze volledige overgave aan God en het loslaten van al het andere is een rode draad in de mystiek van de Arnhemse preken. Deze houding is ook van belang bij de viering van de liturgie. Zeven keer per dag komen de zusters bij elkaar voor het getijdengebed en de Mis. Dit uitwendige ritueel moet gepaard gaan met een innerlijke overgave: ‘Daarom moet een mens zichzelf offeren [overgeven] aan Christus (…) zo vaak als hij in zijn getijde zegt: “Lof zij U, God.” Dan zal hij soms kort of lang, afhankelijk van wat God geeft, zichzelf weer aan God overgeven en opsluiten in God, tot Gods hoogste glorie en lof.’ Dit citaat laat tegelijkertijd zien, dat het mystieke moment van overgave aan God een gave van God zelf is, en daarom soms langer of korter kan duren. De liturgie speelt een belangrijke rol in het komen tot deze volledige overgave aan God. Het doel van de liturgie is het leiden van de ziel in de innerlijke ruimte waar God zelf woont.
Liturgie, drie dimensies
De kerkwijdingspreek is een van de preken die een systematische uitwerking geeft van het verband tussen de uitwendige liturgie van de feestdag van kerkwijding en de inwendige liturgie in de geest. Dit feest van de kerkwijding werd ieder jaar gevierd. De preek bespreekt de symbolische, mystieke dimensie van het ritueel. De dag van de kerkwijding vormt de basis voor het wijden van de tempel van de ziel aan God: ‘Op het hoogfeest van de dag van de kerkwijding moet een trouwe, innige mens aandachtig in zichzelf inkeren en de tempel van zijn ziel in ogenschouw nemen, die de Heer met zichzelf gereinigd en opgeluisterd heeft: hoe die nu bevuild en verontreinigd is met zonden en slechte genoegens.’
De liturgie van de kerkwijding wordt onderverdeeld in rituelen in drie delen van de kerk. Die symboliseren de drie dimensies van de mens. De kerk bestaat uit de uitwendige tempel (de buitenkant), de inwendige tempel met daarin de wijdingskruizen, en het innigste koor waar het altaar staat.
Deze symboliseren de uitwendige mens, die het lichaam met de zintuigen omvat, de inwendige mens met de zielenkrachten van verstand, wil en geheugen, en het meest inwendige aspect van de mens, de geest waarin God woont. De inkeer tot God bestaat uit de reiniging van de uitwendige mens, de verlichting van de inwendige mens, en de eenheid met God in de geest. Dit wordt ook wel het klassieke drietal van de purificatio, illuminatio, en unio mystica genoemd. Deze terminologie van de inwendige kerkwijding vinden we overigens niet alleen in de Arnhemse mystieke preken, maar ook in een preek van de Duitse mysticus Johannes Tauler (veertiende eeuw) over de inwendige kerkwijding, en in het zestiende-eeuwse traktaat De tempel van onze ziel.
De uitwendige tempel
De wijding van de kerk begint met het schoonmaken van alles wat vuil is in de uitwendige tempel: ramen, muren en vloeren, die het lichaam met zintuigen, het hart en de passies van het hart verbeelden. Deze moet de mens elk ‘afzonderlijk wassen in het zuivere bloed van Christus’. Daardoor wordt de mens helemaal gelijkvormig aan Christus: ‘Zo is dan de uitwendige tempel van haar lichaam gereinigd en versierd met heel de volmaakte heiligheid van Christus Jezus. En bovenin wordt de wimpel of het kruisbanier uitgestoken, zodat zij door middel van de uitwendige mens laat zien en bewijst dat alleen het gekruisigde leven en beeld van Christus haar hoogste vreugde en genoegen is.’
De stilte maakt de ziel vrij van de gerichtheid op zichzelf
De inwendige tempel
Vervolgens bespreekt de kerkwijdingspreek de wijding van de inwendige tempel: ‘De ziel gaat dan verder en maakt voor de Heer de innerlijke tempel gereed, waarin ze twaalf allermooiste en kostbaarste kruizen aantreft die daarin door de hoogste en waarachtigste bisschop Christus Jezus zijn getekend.’ Omdat allegorie een belangrijke rol speelt in de mystieke preken, komt de auteur hier op twaalf krachten in die ziel, afgeleid van de twaalf wijdingskruizen. De belangrijkste drie krachten zijn het verstand, de wil en het geheugen. Aan deze krachten worden nu ontvankelijke en actieve kanten toegekend, alsmede de emoties die zij aansturen. Net zoals de bisschop bij de wijding van de kerk twaalf wijdingskruizen aanbrengt, zo brengt Christus in de tempel van de ziel de zielenkrachten aan. En net zoals bij de kerkwijding deze kruizen pas verlicht zijn als men er kaarsen voor aansteekt, zo wordt de ziel verlicht met het licht van de zielenkrachten van Christus: ‘Zo worden alle krachten van de ziel, die in de tempel van de ziel staan als ingedrukte of ingeprente tekenen van de grote koning, doorschenen en doorlicht door de goddelijke tekenen en krachten van de edele ziel van Christus Jezus.’
Hoogkoor met altaar
Het hoogtepunt van de kerkwijdingspreek vindt plaats in de allerheiligste ruimte, het hoogkoor waar het altaar staat. Dit altaar symboliseert het ‘altaar van de liefde’ in de geest van de mens: ‘Hierna keert ze tot het hoogste en innigste koor, namelijk tot het sancta sanctorum van de geest.
Daarin staat het hoogste en genoeglijkste altaar van de liefde.’ Het altaar wordt geïdentificeerd met liefde, omdat de mystieke vereniging bestaat uit het opgenomen zijn in en ervaren van de liefde tussen de Vader en de Zoon.
In de Arnhemse mystieke preken is liefde het diepste vermogen in de mens, waarmee de mens God kan ervaren. Deze mystieke vereniging vindt plaats in de heilige ruimte van het altaar van de geest en in een ‘goddelijke verstilling’. Stilte omgeeft de meest intieme vereniging tussen God en mens. De diepste stilte bewerkt God zelf. Deze stilte maakt de ziel vrij van de gerichtheid op zichzelf en op alle andere dingen. Net zoals de priester de kerk binnenkomt en naar het altaar gaat, en op het altaar Christus aanwezig wordt in de viering van de Eucharistie, zo komt Christus ook in de heilige ruimte van het diepste van de mens. Christus, het Eeuwige Woord, komt het offer in de ziel brengen.
Wederzijdse inwoning
Door de komst van Christus ‘ontstaat terstond een wonderlijke, goddelijke verstilling in de ziel, en ze wordt volledig door God van zichzelf beroofd. En in deze verstilling komt het persoonlijke, eeuwige Woord en brengt het hoge offer in de ziel’. Deze volledige wederzijdse inwoning van Christus in de ziel en de ziel in Christus resulteert in een liefdesdynamiek, waarbij de ziel van God geniet en God van de ziel: ‘Hij [Christus] offert zichzelf in haar, en haar in hem versmolten en verenigd, aan de Vader in de Godheid, tot een eeuwige wellust en genot van zijn liefde.’ Deze liefde tussen Christus en de ziel blijft niet beperkt tot een aangename ervaring. Het leidt ook tot omvorming van de mens. Gods aanwezigheid verandert de mens: ‘Met dit offer van het eeuwige Woord wordt de vorm van ziel veranderd en wordt één in de vorm van God.’
In het sacrament komt Christus zelf in de ziel. De sacramentele communie is voor de mens die zich tot God keert een geestelijke vereniging met Christus, die de mens ook aan Hem gelijk maakt. De Arnhemse preken gebruiken daarvoor de bijzondere metafoor van wederzijds eten. De mens ‘eet’ Christus, en Christus ‘eet’ de mens, zoals bijvoorbeeld ook Tauler in zijn preken uitdrukt met het adagium manduco Christum et manducor ab Christo (Ik eet Christus en ik word door Christus gegeten).
Innerlijk priesterschap
Voor de auteur van de Arnhemse mystieke preken is het binnenste van de mens de heilige ruimte, waar God woont. Hier ervaart de mens God en God verandert de mens. Deze transformerende ervaring van Gods aanwezigheid gaat het begrip van de mens te boven. God is niet navolgbaar voor het verstand: ‘En hoe en wat daar gebeurt met de reine geest en de innige ziel, dat kan meer ervaren dan uitgesproken worden.’
Juist omdat dit binnenste van de mens de plaats is waar God de liturgie voltrekt, is ieder innig mens een innerlijke of geestelijke priester. De Arnhemse mystieke preken beschrijven hoe ieder mens in de geest het offer van Christus brengt. De mens is dus niet alleen degene die de liturgie inwendig ondergaat, maar die deze ook zelf inwendig voltrekt. De liturgie is dus een locus mysticus in de Arnhemse mystieke preken, een plaats waar men God mystiek kan ervaren.
Het St.-Agnesklooster en de Arnhemse mystieke preken
De collectie van de Arnhemse mystieke preken omvat een complete bundel voor het Tijdeigen, het deel van de liturgische kalender dat het liturgisch jaar volgt vanaf de eerste zondag van Advent tot aan Pinksteren en de zondagen na Pinksteren. De prekencollectie bevat daarnaast een onvolledige bundel met preken van het Eigen van de Heiligen, de litrugsche feestdagen voor heiligen die allemaal een vaste datum hebben.
Tot nu toe is alleen deze incomplete kopie overgeleverd en is de originele prekenbundel nooit gevonden. Het is de grootste Middelnederlandse prekencollectie die tot nu toe ontdekt is, en het bevat veel mystieke termen die alleen in deze preken voorkomen. De preken bouwen voort op de mystieke literatuur van onder andere Ruusbroec, Eckhart en Tauler.
Het Arnhemse St.-Agnesklooster kwam voort uit een groep zusters uit de beweging van de Moderne Devotie die omstreeks 1420 in Arnhem ontstond. In 1428 namen zij hun intrek in het klooster aan de Beekstraat. Net als bij veel andere groepen zusters wordt hun levensstijl steeds meer gevormd door de regels van een klooster. Dit proces leidt ertoe dat zij in 1459 toestemming krijgen van paus Pius II om kanunnikessen volgens de regel van Augustinus te worden.
Omdat het kapittel van Windesheim, de kloosterlijke tak van de Moderne Devotie, na 1436 geen vrouwenkloosters meer opnam, is dit klooster nooit formeel onder toezicht van Windesheim gekomen. Wel kwamen de biechtvaders en rectors van het klooster St.-Antonius uit Albergen, dat was aangesloten bij het Kapittel van Windesheim. Hierdoor stonden de zusters nog sterk onder de invloed van de Moderne Devotie.
Rond 1580 leefden er zo’n honderd zusters in het klooster. Er woonden veel dochters van adellijke afkomst en uit de gegoede burgerij. Als gevolg van het feit dat de stad Arnhem voor het protestantisme koos, mocht het klooster na 1578 geen novices meer aannemen. Dit leidde in 1636 tot de sluiting van het klooster.
Navolging
Het doel van de liturgie is niet die mystieke ervaring op zich. Het belangrijkste is dat men zich volledig aan God overgeeft en zijn wil doet, in navolging van Christus. Net als Christus geeft men zichzelf en de eigen wil volledig over aan de Vader. Wat daar wel of niet bij ervaren wordt, is daaraan ondergeschikt.
De slotparagraaf van de kerkwijdingspreek verwoordt dit kernachtig: ‘Maar een mens die dit ervaarbare licht en inwerken van God nog nooit heeft ondervonden, maar wel altijd in ootmoedige gelatenheid staat en God niet minder waarneemt en navolgt, kan wel duizend maal zaliger en volmaakter wezen, ook al weet hij het niet. Dat wil zeggen, dat degene die het meest gelijkvormig en puur is wat betreft de ootmoedige, grondeloze terugkeer naar God, … die is voor God het behaaglijkst en volmaaktst en heiligst. Moge God dat ons allen verlenen. Amen.’
Ineke Cornet is wetenschappelijk medewerker van het Titus Brandsma Instituut. Zij promoveerde op de Arnhemse mystieke prekenaan de Katholieke Universiteit Leuven. Zij gaf daarna les in de geschiedenis van contemplatie in het christendom aan de University of Divinity in Melbourne, waar zij nog steeds promotor is.