De weg naar kerkelijke eenheid
Een diepe overtuiging heeft meestal meer dan één wortel. Als ik graaf naar de wortels van mijn overtuiging van het belang van kerkelijke eenheid, kom ik op een veelvoud van wortels. In dit artikel leg ik drie ervan bloot. De eerste heeft met de geloofsbelijdenis te maken, de tweede met armoede, de derde met urgentie.
Het geloof
Ik begin met het geloof. Dat is tegelijk de belangrijkste, die niet gemist kan worden. Met geloof bedoel ik dát geloof dat de grondslag van de kerk vormt. Een klassieke vorm ervan is de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel. Deze vormt een vast onderdeel van de Rooms-Katholieke en de Protestantse eredienst. Eerst wordt daarin beleden dat er één God en Vader is, en één Heer, Jezus Christus. Vervolgens klinkt het ‘ik geloof één heilige katholieke en apostolische kerk’. Voor het concilie waarin deze belijdenis is aanvaard zou het ondenkbaar zijn dat de kerk ook prima in meervoud zou kunnen bestaan. De kerk is immers van God. In het Nieuwe Testament komt dit ook al uit. Daarin wordt de kerk ‘volk van God’, ‘lichaam van Christus’ en ‘tempel van de heilige Geest’ genoemd. God kan niet een verdeeld volk hebben, Christus geen gescheurd lichaam en de heilige Geest geen twee of meer tempels. Vanuit onze optiek gesproken, kun je God de Vader, God de Zoon en God de heilige Geest alleen met elkaar delen als je ook de kerk met elkaar deelt.
Helaas, de kerk is gescheurd. Wat niet kan is gebeurd. In ons werelddeel is de kerk vijfhonderd jaar geleden gebroken. Sindsdien spreken we van Rome en Reformatie. De pijn erover, die in het begin scherp werd gevoeld, is uit het zicht van veel protestantse gelovigen verdwenen. Onbewust wordt een eventuele verlegenheid hierover opgelost door de sluipweg te kiezen dat het bij de kerk gaat om een geestelijke realiteit. Voor veel rooms-katholieke gelovigen zijn de protestantse kerken al helemaal niet in beeld. Daar is nog wel het besef aanwezig dat bij éénheid ook zichtbare eenheid hoort, maar dat in deze eenheid wezenlijk kerkelijk leven is afgestoten, wordt niet meer gevoeld. En dat terwijl nota bene het Tweede Vaticaanse Concilie heeft uitgesproken dat door de gescheidenheid er geen sprake is van de volle zichtbare katholieke gestalte van de kerk.
Christus lijkt ingesponnen in onze kerk en onze wijze van kerk-zijn en ingevouwen in het zakformaat van onze kerkelijke cultuur.
Toen ik onlangs met een betrokken kerklid sprak over het verlangen naar de éne zichtbare kerk, kreeg ik bijna als schrikreactie terug: maar zou dat dan betekenen dat we allemaal lid zijn van dezelfde kerk? Voorlopig voelt ieder zich veilig in de eigen kerk. Dat gevoel van veiligheid maakt God de Vader en Christus echter klein. Het grootse, het ontzagwekkende, het soevereine van God en van Christus verdampt. Christus lijkt ingesponnen in onze kerk en onze wijze van kerk-zijn en ingevouwen in het zakformaat van onze kerkelijke cultuur. In het licht van ons geloof en onze Geloofsbelijdenis kan dat echter zo niet blijven.
Nederige leerlingen
Zoals gezegd: voor een diepe overtuiging zijn meerdere wortels aan te wijzen. Naast de theologische van de una sancta catholica noem ik ook het onderkennen van de geestelijke armoede vanwege onze gescheidenheid. Ongetwijfeld kan er, terugkijkend op de gescheiden geschiedenis van vijfhonderd jaar, zowel van rijk protestants als van rijk rooms-katholiek leven gesproken worden. We misten de ander niet. We wisten ons in bezit van alles wat we nodig hadden. Vandaag beginnen we onze armoede te bespeuren. Daarmee spreek ik voor mijzelf, maar ik neem dit ook waar om mij heen.
Na vijfhonderd jaar gescheidenheid lopen we aan beide zijden vast vanwege ons isolement ten opzichte van elkaar. We missen iets dat ergens verloren is gegaan en dat misschien wel teruggaat tot de tijd dat de kerk in ons werelddeel in tweeën brak. Wij protestanten zijn mensen van het woord. Onze diensten zijn diensten van het Woord. Wij baseren ons op de Bijbel en we lezen de Bijbel. Maar op een of andere manier lijken de woorden juist nu substantie te verliezen. Hoe komt dat? En ook aan rooms-katholieke zijde gebeurt er iets. Het kerkvolk haakt massaal af. Onder de oppervlakte van cultuurkatholicisme lijkt maar al te vaak weinig schuil te gaan. Onder de bediening van de sacramenten lijkt het wel alsof de persoon die deelneemt niet zodanig is geraakt, dat hij of zij het geloof persoonlijk kan verantwoorden.
Na vijfhonderd jaar gescheidenheid lopen we aan beide zijden vast vanwege ons isolement ten opzichte van elkaar.
Natuurlijk zijn er wegen om hier iets aan te doen. Aan protestantse zijde wordt veel werk gemaakt van nieuwe gemeentevormen. Er wordt terecht werk gemaakt van de preek. Er ontstaan ook nieuwe kerken, waar het lek boven lijkt te zijn. Hier is veel over te zeggen, veel goeds maar regelmatig ook minder goeds. Maar zou het kunnen zijn dat dit lapmiddelen zijn? Dat het nu níét meer de bedoeling is om het lek in onze gescheidenheid te boven te komen? Zou het kunnen zijn dat we een gebrek aan ‘sacramentaliteit’ beginnen te voelen, en dat God ons dat doet?
Aan rooms-katholieke zijde zijn er misschien minder actieplannen. Maar ook daar is motivatie genoeg om ‘op eigen kracht’ de verlegenheid te bezweren. Dat kan door gelaten de kerkleegloop over zich heen te laten komen, het kan door de idee van een heilige rest, het kan door veel te verwachten van liturgische vernieuwingen of juist door terug te grijpen op de Tridentijse mis. Ook hier zou veel over te zeggen zijn, allemaal goed of minder goed, maar zou het kunnen zijn dat ook aan rooms-katholieke zijde nu gevoeld wordt wat het betekent om kerk te zijn op afstand van kerkelijk leven waarin Bijbel en levende verkondiging het leven diep hebben gestempeld?
Het vraagt om nederigheid om eigen geestelijke armoede te onderkennen. Het vraagt om moed om te erkennen dat deze zonder ‘de ander’ niet kan worden verholpen. Het vraagt geloof om de ene, verenigde kerk van morgen te zoeken, waarin de rijkdom die God gaf in mag vloeien. Want daar gaat het vooral om: om de erkenning van wat God de ander heeft gegeven en om de nederigheid de gaven van de ander te willen ontvangen.
Urgentie
De derde wortel is die van de urgentie. Ooit heeft Lewis gezegd dat het lijden Gods een megafoon is. We zijn zo doof dat die megafoon kennelijk nodig is, ook al zit niemand erop te
wachten. Misschien moeten we het beeld van de megafoon inwisselen voor die van een klop of zelfs een bons op de deur. Bonst God niet op de deur van onze kerken? Doet Hij dat niet door om ons heen het Corpus Christianum af te breken? In een postchristelijke tijd staat de kerk weer alleen. Een tijd waarin een seculiere vanzelfsprekendheid het leven heeft gevangen in een ‘immanent frame’ (Charles Taylor). Een tijd die bovendien apocalyptische trekken vertoont. In deze tijd wordt de kerk teruggeworpen op de Heer zelf. Op zijn liefde en genade. Op zijn Woord en Geest. Bestaande verschillen zijn daarbij niet irrelevant, maar ze zijn een aansporing om dieper te groeien in wat voor allen het enige fundament is: Jezus Christus, de gekruisigde Heer.
Bonst God niet op de deur van onze kerken? Doet Hij dat niet door om ons heen het Corpus Christianum af te breken?
In het jaar 1900 schreef Vladimir Solowjew een novelle: De Antichrist. Het vertelt van een weldoener die absolute macht krijgt en als sluitstuk van zijn beleid de oecumene wil forceren. Op een groot congres in Jeruzalem in een tempel krijgt hij grote delen van de rooms-katholieken, oosters-orthodoxen en protestanten met zich mee. Als dan deze weldoener zelf een paus aanstelt, gaan drie van de aanwezige gelovigen daar niet in mee. Het zijn paus Petrus II, de oudste Johannes en professor Ernst Pauli. Gemakkelijk herkennen we hier de leiders van de rooms-katholieke, de oosters-orthodoxe en de protestantse kerken in. Ze schuiven hun stoelen bij elkaar en weerstaan de verleiding van deze valse oecumene. De spanning stijgt als de oudste Johannes de keizer voor antichrist heeft uitgemaakt. Hij wordt getroffen door een bliksemflits en hetzelfde gebeurt met Paus Petrus II. De overgebleven gelovigen verlaten onder leiding van Ernst Pauli de zaal. De lijken van Johannes en Petrus liggen op een tempelplein.
Er is een groot feest, maar de kleine schare van getrouwen vieren niet mee. In de nacht na het feest komen zij op het tempelplein en zien daar de lijken liggen. Als ze deze meenemen openbaart zich de genade van God: beiden staan op. Dan zegt de oudste Johannes: ‘Kinderen, zo zijn we dus nog niet van elkaar gescheiden. Ik zeg jullie nu dat het de tijd is om het laatste gebed van Christus dat Hij voor zijn leerlingen bad te vervullen, dat zij één mogen zijn, zoals Hij en de Vader één zijn. Vanwege deze eenheid in Christus willen wij, broeder, onze geliefde broeder Petrus onze eer betuigen. Moge hij in deze laatste dagen de schapen van Christus weiden. Zo zal het zijn.’ Nadat hij Petrus heeft omarmd, treedt ook professor Pauli toe en zegt: ‘Jij bent Petrus, dat is nu voor ons bevestigd.’ Dan vat hij met de ene hand Petrus en met de andere de oudste Johannes en zegt: ‘Zo zijn wij één in Christus.’
Hoewel onze werkelijkheid op onderdelen verschilt van die van de novelle is deze toch suggestief genoeg en kunnen we door het verhaal heen de klop op de deur horen. Dat vraagt ons om over onze schaduw heen te stappen. Maar waarom zouden we dat niet doen? Wat zal de Heer dan met ons doen als Hij terugkomt om zijn bruid te ontmoeten?
Arjan Plaisier is een theoloog, predikant en voormalig zendeling. Van 2008 tot juni 2016 was hij scriba van de Protestantse Kerk in Nederland.
In De theologie podcast geven de iniatiefnemens Arjan Plaisier en Marcel Sarot een toelichting bij de verklaring van Platform Rome Reformatie.
Platform Rome Reformatie
Op 24 januari 2024 publiceerde Platform Rome Reformatie een verklaring over de eenheid van de kerk. De breuk tussen Rome en Reformatie mag na ruim 500 jaar niet als vanzelfsprekend beschouwd worden. In het licht van de ene Heer, de ene doop en het ene geloof blijft gescheidenheid fundamenteel in strijd met het belijden van de kerk en prikkelt daarom tot zelfonderzoek.