Doortocht door de dood naar het leven

Paasnacht (Genesis 1:1-2:3, Exodus 14:15-15:1a, Romeinen 6:3-4 en Lucas 24:1-10(11))
In de Paasnacht staat het herdenken van verlossing centraal. Zoals het volk van Israël door de Schelfzee moest trekken om bevrijd te kunnen worden, zo ervaart de christen door het water van de doop de overgang van de slavernij van de zonde naar een nieuw bestaan in vrijheid. Zoals met de roeping van het licht de schepping een aanvang nam, zo breekt in het verhaal over de opstanding van Jezus bij het prille ochtendgloren het licht door van een nieuwe dag.
Deze analogieën zijn bepalend geweest voor de keuze van de lezingen in de Paaswake. Pasen is in wezen passage, Pasen is doortocht, het passeren van de dood. Pasen is vieren dat het licht overwint, dat de dood niet het laatste woord heeft en dat het leven sterker is dan alle duistere machten en krachten. In Christus wordt de schepping herschapen en is bevrijding van onvrijheid.
Naar zijn beeld en gelijkenis
De schepping wordt door God op gang gebracht met de woorden: ‘Er moet licht zijn!’ Daar is alles mee begonnen. Het eerste en jongste scheppingsverhaal sluit het scheppingswerk af met de schepping van de mens… en het tweede scheppingsverhaal begint ermee! Naar zijn beeld en gelijkenis schiep God de mens en gaf hem de opdracht om alles wat God al scheppend tot stand had gebracht te beheren. Het is de taak van de mens om natuur te transformeren tot cultuur. Daarmee wordt hij Gods partner en beantwoordt zo aan zijn oorspronkelijke opdracht. De mens treedt in het licht op de zesde en laatste scheppingsdag en daarom wordt deze dag niet alleen goed, maar zelfs zeer goed genoemd (Genesis 1:31). Als een bekroning van het scheppingswerk.
Reddend ingrijpen
In de uittocht uit Egypte heeft Israël God aan het werk gezien. Deze heilsgebeurtenis is van doorslaggevende betekenis geworden voor het zelfverstaan van het Godsvolk. Op weg van de slavernij in Egypte naar het land van de vrijheid zou de Rode Zee voor de Israëlieten fataal en dodelijk zijn geworden indien God niet met uitgestrekte arm ingegrepen had. Zijn reddende interventie heeft Israël behoed voor een zekere ondergang. Zo staat de doortocht aan het begin van de overwinning op alles wat Israël naar het leven staat. De overwinning wordt bezongen in het Schelfzeelied.
Doop en opstanding
Paulus brengt in de Romeinenbrief naar voren dat wie gelooft, gerechtvaardigd is door God. Door de doop heeft de gelovige deel gekregen aan Jezus’ dood en begrafenis, maar ook aan de opwekking tot een nieuw leven. De doop brengt tot stand waarvoor deze een symbool is: de oude, zondige mens afleggen en zich bekleden met de nieuwe mens. De gelovige wordt zo door de doop nauw verbonden met de Gekruisigde en krijgt deel aan alles wat daarmee samenhangt. Wanneer God Jezus uit de dood heeft opgewekt, zal Hij dit ook doen met hen die als christenen naar Hem genoemd worden en die de doop hebben ontvangen.
Geloofsverhalen
In geen enkel evangelie treffen we een ooggetuigenverslag van de opstanding aan. Dat geeft toch te denken. Het gaat hier blijkbaar om iets van de buitencategorie. Hoe je ook probeert om een verklaring te bedenken voor wat voorgevallen kan zijn (Lucas 24:4: ‘Ze wisten niet wat ze ervan moesten denken’; 24:12: ‘(…) verbaasd over wat er gebeurd was’), het biedt uiteindelijk geen afdoende verklaring voor het mysterie dat plaatsgevonden heeft. Wat de evangelieschrijvers echter wel doen, is het doorgeven van de geloofservaringen van de leerlingen.
Zij komen tot de overtuiging dat God deze Jezus niet in de dood gelaten heeft omdat Hij Hem weggeroepen heeft uit de doodse stilte van het graf. Verhalen over de opstanding zijn geloofsverhalen en daarom is een historische reconstructie van wat er voorgevallen kan zijn nauwelijks zinvol. Natuurlijk weten we ook dat er bij alle overeenkomsten in de vier evangeliën verschillen gevonden worden in de overgeleverde opstandingsverhalen. Denk alleen maar aan de rol van de vrouwen in het geheel. Daarom kunnen we ze maar het beste lezen als het veelkleurige verslag van een buitengewone geloofservaring.
Eigen aan Lucas
Lucas legt duidelijk eigen accenten in zijn compositie van het opstandingsverhaal. Bij Marcus en Matteüs lezen we over de ontmoeting van de vrouwen bij het graf met een jongeman of een engel, bij Lucas gaat het echter om twee mannen – volgens Deuteronomium 19:15 is alleen een verklaring van twee of drie getuigen rechtsgeldig. Als belangrijkste taak schrijft Lucas hun toe om bij deze in verwarring geraakte vrouwen Jezus’ eigen woorden in herinnering te brengen (24:6-8).
De Memoria Passionis Jesu Christi (J.B. Metz) als cruciaal gegeven voor het duiden van wat er met Jezus voorgevallen is. De vrouwen worden ertoe opgeroepen om in hun binnenste te rade te gaan. Daar moeten ze zoeken naar wat er is blijven hangen van Jezus’ woorden en van de indruk die Hij heeft achtergelaten. Jezus zelf had hun duidelijk gemaakt dat lijden en dood voor Hem onontkoombaar waren, maar evenzeer dat de dood het laatste woord niet zou hebben. En dus moesten de vrouwen bij het lege graf herinnerd worden aan wat ze diep vanbinnen al langer wisten.
De twee mannen in stralend witte kleren in hun rol als getuigen kunnen door Lucas zijn bedoeld als verwijzing naar de verheerlijking op de berg (9:28-36). Het is misschien niet zo vreemd om daarbij te denken aan Mozes en Elia. Wat daarvoor kan pleiten is het gespreksonderwerp op de berg van de verheerlijking: de ‘exodus’ (9:31) die Jezus in Jeruzalem moest volbrengen. Bij de opstanding is deze exodus van Jezus, de passage van de dood, voor eens en voorgoed volbracht. Daarvan getuigen dan Mozes en Elia, die hier andermaal in heerlijkheid verschijnen.
Deze exegese is opgesteld door Harry Tacken.