Menu

Premium

Eén gebod of twee geboden?

Bijbelwetenschappen

8e zondag van de herfst (Leviticus 19:1-2.9-18 en Marcus 12:28-34)

Een schriftgeleerde vraagt aan Jezus wat volgens Hem het eerste gebod is – dus het gebod dat voor Hem op de eerste plaats komt. Dat is een vraag die we elkaar in de gemeente ook best eens mogen stellen, en dan zou het fraai zijn als we niet allemaal hetzelfde antwoord zouden geven. Want tenzij je in een dogmatische gemeenschap verkeert, geldt van deze vraag volgens mij dat ‘het goede antwoord’ niet bestaat. Dat blijkt ook een beetje uit de reactie van Jezus: Hij geeft niet één, maar twee antwoorden.

Jezus geeft in deze perikoop een dubbel liefdegebod als het meest wezenlijke van al wat er aan geboden bestaat. God liefhebben, je naaste liefhebben. Verticaal en horizontaal. Mystiek en moraal. De spannende vraag is: bestaat er een rangorde tussen die twee geboden?

Welk gebod is het belangrijkste?

Jezus noemt ze ‘het eerste’ en ‘het tweede’. Volgens een aantal handschriften zegt Hij bij het tweede dat het aan het eerste gelijk is. Dat geeft op zijn minst aan dat het in de vroege kerk een discussiepunt is geweest hoe die twee geboden zich tot elkaar verhouden. Zijn het er twee ná elkaar, naast elkaar, ín elkaar? De NBV maakt wel een heel besliste keuze door het Griekse deutera (= ‘tweede’) te vertalen met: ‘het op één na belangrijkste’ (12:31). Dat valt des te meer op als we zien dat de schriftgeleerde beide geboden in zijn instemmende reactie in één zin samenneemt.

Misschien een idee om de gemeente bij handopsteken te laten kiezen welk van de twee ze echt het belangrijkste vinden. God liefhebben met alles wat in je is, of je naaste liefhebben als jezelf. Het zou mij niet verbazen – en ik zou het ook mooi vinden – als een gewone gemeente dan in twee aarzelende helften uiteenvalt. De helft van eerst verticaal, en de helft van eerst horizontaal. Met zo’n combinatie van dromers en doeners, of bidders en bikkels, is de kerk een gezegende plek.

Godsliefde is naastenliefde

Jezus citeert zijn eerste gebod uit Deuteronomium 5, het Sjema, en het tweede uit Leviticus 19, de heiligheidswet. Juist ook in Leviticus 19 komt indrukwekkend tot uiting hoe het gebod de naastenliefde ziet als expressie van respect voor God. Als er wordt gezegd dat je een dove niet vervloekt en voor een blinde geen struikelblok neerlegt, volgen de woorden: ‘Ik ben JHWH’ (19:14). Ooit dacht ik dat dit betekende: Pas op, de blinde ziet het niet, maar God ziet het wel, de dove hoort het niet, maar God hoort alles.

Maar dat is een te oppervlakkige en moralistische lezing. De diepere zin is dat je omgang met de dove en de blinde altijd ook omgang met de Eeuwige is, en andersom. Je dient de naaste niet óm God te dienen (dus met een extern belang), maar je dient God wel dóór je naaste te dienen. Beide geboden zijn elkaars binnenkant, elkaars uitingsvorm, elkaars spiegel. Van dat gegeven wordt bijvoorbeeld ook veel werk gemaakt in de eerste brief van Johannes. Je kunt niet God liefhebben en je medemens haten, of andersom (1 Johannes 4:20). Het één is de verschijningsvorm van het ander.

Egocentristische neigingen loslaten

‘Liefhebben’ heeft in deze teksten zowel een praktisch als een ingekeerd aspect. Het uit zich in handelen ten gunste van God en de ander. Vanbinnen betekent het dat je de drang tot zelfhandhaving loslaat. Je treedt uit je zelfgerichtheid naar buiten, je hart gaat uit naar de ander en het andere. Dat is in zoverre niet belangeloos, dat je weet dat je diepste vervulling in deze uitgaande beweging ligt, in de overgave aan het grote dragende verband van God en al wat God geschapen heeft.

Een polemiek?

De gedachtewisseling tussen de schriftgeleerde en Jezus heb ik van huis uit altijd gelezen als een polemiek. De schriftgeleerde probeert Jezus iets te laten zeggen waarop hij Hem klem kan zetten. Jezus redt zich er glansrijk uit, en de schriftgeleerde kan niet anders dan dat toegeven. Als Jezus dan zegt: ‘Je bent niet ver van het koningschap van God’ (12:34), heb ik dat lang opgevat als een snijdende manier om die man op zijn plek te zetten.

Jezus als de ondervraagde geeft de geleerde een minzaam compliment. Je komt aardig in de buurt, maar je bent er nog niet. Die interpretatie veronderstelt dat het tussen Jezus en de schriftgeleerde toeging zoals in het scherpslijpende reformatorische milieu waarin ik ben opgegroeid. Er is maar één smal spoor van waarheid, en wie er ook maar even naast zit, heeft het helemaal fout. Elk religieus debat is dan een schermutseling. Eerlijk is eerlijk: in de evangeliën, met name bij Matteüs en Johannes, is dat vaak ook het geval.

Gods Koninkrijk is nabij

Maar hier in Marcus 12 lijkt heel even een andere sfeer te heersen. De schriftgeleerde is blij met de manier waarop Jezus met het cynisme van de sadduceeën is omgegaan. Hij stelt een open vraag waarop Jezus een eerlijk antwoord geeft. De schriftgeleerde reageert met waardering en Jezus beantwoordt dat compliment ook weer waarderend. In de zin ‘Je bent niet ver van het Koninkrijk van God’ weerklinkt de opmaat van Jezus’ verkondiging volgens Marcus 1:15: ‘Het Koninkrijk van God is nabij.’ Hier is met het dubbelgebod van Godsliefde en mensenliefde de wezenlijke kern van geloof en religie ter sprake, en daarmee zijn we even buiten alle conflict.

Zo ben ik terug bij het begin: laten we elkaar in de week voorafgaand aan deze zondag de open vraag stellen, wat voor ieder van ons het eerste gebod is, en laten we beseffen dat we in die uitwisseling van betrokkenheid niet ver zijn van het koningschap van God.

Deze exegese is opgesteld door Piet van Veldhuizen.


Wellicht ook interessant

Premium

Herstellen, navolgen en getuigen

De opdracht die Jezus aan Petrus geeft in het slot van het Evangelie volgens Johannes, heeft veel vragen opgeroepen in de receptiegeschiedenis ervan. Daarbij draait de controverse om de bijzondere rol die Petrus al dan niet toebedeeld krijgt onder de leerlingen – en de mogelijke gevolgen daarvan voor Petrus’ opvolgers, de bisschoppen van Rome. De tekst gaat echter over meer dan over de relatieve posities van Jezus’ leerlingen – in deze perikoop naast Petrus ook de geliefde leerling. Met name staat de vraag van navolging überhaupt centraal.

None

Bijdrage van Lode Van Hecke bij het boek De imitatie van Christus

Dat ik als bisschop van Gent het eerste exemplaar van uw nieuwe vertaling van De Imitatie van Christus, van Thomas Kempis, mag ontvangen, is natuurlijk een hele eer. Ik doe het in de stad van het Lam Gods van Jan van Eyck, ons bekendste kunstwerk. Thomas Kempis en Jan van Eyck zijn tijdgenoten. Jan van Eyck begon het Lam Gods te schilderen rond 1424, een paar jaar na het verschijnen van de Imitatio Christi in 1421. Was de Imitatio een inspiratiebron voor het Lam Gods? Natuurlijk heeft Jezus zijn navolging geïnspireerd en niet omgekeerd! Maar het boek kan wel het schilderij beïnvloed hebben.

Nieuwe boeken