Een vroege Pasen
Alternatief bij vierde zondag van Advent (Lucas 1:57-80)
Tijdens de Advent lezen we uit Lucas 1 en 2. Toen deze teksten geschreven werden bestond het Kerstfeest nog niet. Het perspectief is dan ook niet de geboorte, maar Pasen. Lucas 1-2, als een inleiding op het Evangelie, eindigt met het Paasfeest, zoals Lucas 24 het Evangelie afsluit met Pasen. De lofzang van Zacharias in Lucas 1:68-79 – het Benedictus – laat zich lezen als een vooruitblik op de eerste morgen, ‘een vroege Pasen’, zoals Niek Schuman het ooit noemde.
De eerste twee hoofdstukken van Lucas wijken qua stijl af van de rest van het Evangelie. De tekst zit boordevol verwijzingen naar het Oude Testament, in een Grieks dat heel sterk septuagintisch gekleurd is. Er is veel discussie geweest over de herkomst van deze hoofdstukken. Het meest waarschijnlijk is dat de auteur die wij Lucas noemen, met deze hoofdstukken de stijl van de Septuagint heeft willen imiteren, om zo de verhalen over de geboorte van Johannes en Jezus stevig in de traditie te verankeren. Lucas 1:57-80 bestaat uit twee delen. Eerst wordt verteld over de geboorte en naamgeving van Johannes, vervolgens klinkt de lofzang van Zacharias.
Wederzijdse genade
Centraal in het verhaal van de geboorte en naamgeving van Johannes staat dat de buren en verwanten moeite hebben met de naam die Elisabet noemt. Johannes (Hebr.: jochanan, ‘God is genadig’). Dat is wel zoals de engel had opgedragen bij de aankondiging in de tempel (1:13). Echter de naam wijkt af van de familietraditie van de vader. De mensen vragen het daarom aan de vader, die echter door de engel met stomheid geslagen was.
Door het op te schrijven bevestigt hij de naam, ‘Johannes is zijn naam’ (1:63). Nu is Lucas een schrijver die niet alleen knap kan imiteren, maar die ook graag werkt met dubbelzinnigheden. Je zou ook kunnen lezen: ‘God is genadig is zijn naam’, waarbij Exodus 3 meeklinkt. In dat geval is de naam Johannes meteen programmatisch voor de betekenis van de Godsnaam. Zoals in Exodus 3:7 God de ellende van het volk gezien heeft, zo heeft God zich in Lucas 1:79 toegewend naar hen die zitten in duisternis en schaduw van dood.
Een belangrijk element is de genade of ontferming (Gr.: eleos). De buren en verwanten vernemen niet dat er een kind geboren is, maar dat ‘de Heer zijn genade grootgemaakt heeft met haar’ (1:58; een echo van LXX Genesis 19:19). Het Griekse eleos is in de Septuagint een weergave van het Hebreeuwse chèsèd. Zoals dat onder meer in het boek Ruth voorkomt, een boek waar Lucas 1-2 regelmatig naar verwijst. In Ruth is chèsèd een wederzijdse daad van genade. Boaz bewijst Ruth een daad van genade, maar hij erkent daarbij dat Ruth in haar trouw eerst Noömi en hem genade bewezen had (Ruth 3:10).
Zo bewijst ook hier God wel een daad van genade aan Elisabet. Hij heeft de schande van haar kinderloosheid weggenomen (Lucas 1:25). Elisabet en Zacharias echter hadden eerst God een daad van genade bewezen door onvoorwaardelijk trouw te blijven, rechtvaardig en onberispelijk in alle geboden (1:6). Zodat ze op grond van hun trouw volgens Deuteronomium 28:1.4 toch zeker een kind hadden mogen verwachten.
De lofzang van Zacharias
De lofzang van Zacharias lijkt een pastiche van verwijzingen naar Tora, profeten en psalmen. Er is wel gedacht dat we hier te maken hebben met een bestaand lied, maar waarschijnlijker is dat dit weer een kunststukje van Lucas is. De inclusio wijst daar al op. De lofzang begint met Gods toewenden naar zijn volk (1:68) en bevrijding voor ons (1:69), terwijl deze eindigt met bevrijding voor zijn volk (1:77) en Gods toewenden naar ons (1:78). Dat ‘toewenden’ (Gr.: episkeptomai) is in de Septuagint een weergave voor het Hebreeuwse paqad, ‘omzien naar’. Dat kan zowel naar het tot stand komen van een zwangerschap verwijzen als naar het bevrijden van het volk (bijv. Genesis 21:1; Exodus 3:16).
Met het ‘toewenden’ is meteen al een tweedeling van de lofzang gegeven. De eerste helft beschrijft in profetische termen de komst van een messiaanse koning die zal bevrijden, een krachtige koning uit het huis van David, trouw aan het verbond met Abraham. De scharnier naar de tweede helft is in 1:76, waar Johannes direct wordt aangesproken: ‘En jij, kindje’. Deze tweede helft benoemt de wegbereiding door Johannes als messiaanse profeet.
Een schoot van ontferming
Bijzonder in de tweede helft is dat de genade (Gr.: eleos) weer genoemd wordt, maar nu geplaatst in de zetel van het gevoel, de ‘ingewanden’ van God (Gr.: splangchna eleous – 1:78). Door Huub Oosterhuis is dit poëtisch weergegeven als ‘een schoot van ontferming’. Ook hier is de genade ingebed in een relatie, namelijk het verbond met Abraham (1:73; vgl. Genesis 17:4; 22:16-18). In het Lucasevangelie is dit een belangrijk thema: het volk dat gebukt gaat wordt teruggebracht in het verbond met Abraham (‘ook zij is een dochter van Abraham’, Lucas 13:16; ‘in Abrahams schoot’, 16:23).
Het toewenden van God culmineert in de ‘opgang uit de hoogte’ (Gr.: anatolè ex hupsous – 1:78). Ook hier is Lucas dubbelzinnig. De opgang is de messiaanse ‘spruit’ die recht en gerechtigheid zal doen naar het woord van de profeten (Jeremia 23:5; Zacharia 3:8; 6:12). Maar de opgang is ook de opgaande ‘zon van de gerechtigheid (…) op de dag die Ik ga maken’ (Maleachi 3:20-21). Daarmee roept de opgang al de morgen van de eerste dag op, het verschijnen van de Opgestane.
Met begrippen als Gods toewenden, wederzijdse genade en trouw in het verbond met Abraham, een schoot van ontferming en de naderende opgang uit de hoogte, geeft het Benedictus als het ware een preview op het vervolg van het Evangelie en zelfs al een blik op de eerste morgen. Inderdaad een vroege Pasen.
Deze exegese is opgesteld door Ari Troost.