‘Gelooft dan de werken’
Alternatief bij 10e zondag van de herfst (Johannes 10:31-42 (en Romeinen 11:33-36 en Spreuken 3:13-20)
Het is de tijd van het feest van de Tempelvernieuwing, het Chanoekafeest, en Jezus wandelt in de zuilengang van Salomo. Tijd en plaats zijn belangrijk: juist door het gesprek tussen Jezus en zijn gesprekspartners daar en op die tijd plaats te laten vinden, maakt de evangelist zijn lezers duidelijk dat deze en deze alleen de Messias is, de Zoon van God.
In het Johannesevangelie bevestigt en verdedigt Jezus zijn unieke band met de Vader niet door de gelijkenissen, maar wordt zijn unieke goddelijke heerlijkheid (Gr.: doxa) zichtbaar en tastbaar door middel van zijn woorden en zijn wondertekenen, zijn ‘werken’. ‘Zelfs als ge Mij niet gelooft, gelooft dan de werken, opdat ge erkent en herkent dat de Vader één is met Mij en Ik één ben met de Vader!’ (Johannes 10:38).
Tempelvernieuwing
Het feest van de Tempelvernieuwing wordt in het Grieks kortweg aangeduid met egkainia, ‘vernieuwing’ (10:22). Dit feest gaat terug op de gebeurtenissen in 148 v.Chr. (1 Makkabeeën 4:52-59; 2 Makkabeeën 10:1-8). Drie jaar eerder was de tempel ontwijd door Antiochus IV Epifanes, de zoon van Antiochus de Grote. Hij was vorst van het immense rijk der Seleuciden dat zich uitstrekte over een groot deel van het Midden-Oosten. In december 167 v.Chr. liet Antiochus een beeld van de Baal Hasjamaim (= Zeus Olympius) in de tempel te Jeruzalem neerzetten. Onder leiding van de priester Mattatias en zijn zoon Judas Makkabeüs kwam een deel van de Joodse bevolking in opstand. Met succes. Op de 25e van de maand kislew, 164 v.Chr., namen de Makkabeeën weer bezit van de tempel en de stad Jeruzalem; ze reinigden de tempel en vierden feest alsof het Loofhutten was.
Deze geschiedenis lag nog vers in het geheugen van Johannes’ eerste lezers. Johannes 10:22 benoemt de tijd van handeling dan ook kortweg: ‘In Jeruzalem werd het vernieuwingsfeest gevierd; het was winter.’ In het Grieks staat er gewoon: ‘vernieuwing’; de eerste lezers wisten wel om welke vernieuwing het ging. Bij de lezers/hoorders van nu moet dat wel worden toegelicht en daarom vertaalt de NBV het wellicht met ‘het feest van de Tempelwijding’. Het gegeven dat Jezus juist tijdens dat feest en juist daar in de tempel wandelt, betekent meer dan een niet strikt noodzakelijke couleur locale. Ook die zuilengang (Gr.: stoa) van Salomo is van betekenis. Hij komt in een aantal beschrijvingen van de tempel voor (Ezechiël 40:18; 42:3.5); er gaat wijsheid om in die galerij. Vandaar dan ook de lezingen uit Romeinen en Spreuken op deze zondag.
Na de verwoesting van de tweede tempel
Johannes schrijft nadat deze tempel, die door de Makkabeeën weer in ere was hersteld, in het jaar 63 onherstelbaar verwoest was door de Romeinen. Degenen voor wie Johannes zijn Evangelie schreef vroegen zich af: Wat betekent dat voor ons en wat betekent dat met betrekking tot de Messias? Zal de tempel herbouwd worden, zoals Jezus heeft gesuggereerd (Johannes 2:18-21)? En moeten we nog Chanoeka vieren of moeten we dit feest transformeren tot een feest van de Gezalfde?
Daarom laat Johannes de Joudaioi, die Jezus in de zuilengalerij omringen, dan ook met zoveel klem vragen: ‘Als Je de Gezalfde bent, zeg het ons openlijk!’ (10:24). Daar zijn twee redenen voor. Salomo was de koninklijke gezalfde die de tempel voor het eerst mocht bouwen en inwijden. En de zuilengalerij aan de oostzijde van de tempel, waar Jezus nu wandelt (de stoa van Salomo), doet denken aan de priesterlijke gezalfde die juist in deze stoa verblijf houdt (vgl. Ezechiël 4:16). In wat volgt gaat iets gezegd worden over de Gezalfde én over de tempel.
Kerstmis
In Johannes 2 merkte de evangelist al op dat de tempel het lichaam is van de Gezalfde, zijn lichaam mag het heiligdom heten. De Ene slaat zijn tenten op bij de mensen. In de tabernakel, in de tempel te Jeruzalem, nu in de persoon van de Zoon (Johannes 10:36). En dan: de ramp, die verwoesting van de tempel, is tevens reden tot vreugde (zie Midrasj NumRab XIII.5). Want ‘juist op die dag is de Trooster geboren en op dezelfde dag ontving Israël volledige vergeving van zonden’.
Met de Trooster wordt de Gezalfde bedoeld. Daarom spreekt Johannes ook over de Parakleet als de ándere trooster. De rol van deze gezalfde is in principe ieders rol. Iemand moet het doen, en wel op het beslissende moment. Zoals Judas Makkabeüs. Zoals deze Jezus. ‘Zeg het dan ook maar openlijk!’ is meer dan een vraag om informatie: ‘Wie ben Je nou eigenlijk?’ Op grond van alles wat bij deze Joudaioi in hun hoofd aan kennis leeft, vragen ze: ‘Ben Jij het inderdaad?’
Godslastering?
Tegelijk maakt juist de mogelijkheid dat Hij het is hen – niet voor de eerste keer! – woedend: ze tillen stenen op om Hem te doden (10:31). Merkwaardig genoeg gebeurt er toch niets: men blijft ‘in gesprek’. Maar dat gesprek roept tegelijkertijd nog meer woede bij hen op. Voor het eerst wordt nu de aanklacht tegen Jezus formeel benoemd. Eerder was die wel tussen de regels te lezen: het ‘zich aan God gelijk maken’ is de joodse omschrijving van ‘godslastering’ – maar hier zégt Jezus het, met zoveel woorden (10:36).
Hij argumenteert op typisch joodse wijze, van het lichtere naar het zwaardere; de toehoorders, allen joden, verstaan dat immers. ‘Als jullie wet degenen tot wie die wet gericht is al goden noemt, hoe zeggen jullie dan van Mij: “Hij lastert” omdat Ik zeg: “Ik ben Zoon van God”? En als je Mij dan niet op mijn woorden gelooft, geloof dan tenminste vanuit de werken’ (10:34-38). Dat wijst weer terug naar 10:31 en het ongerijmde daarvan. Met geen enkele van zijn ‘werken’ heeft Jezus de dood verdiend. ‘Was hat er denn Übels getan?’
Deze exegese is opgesteld door Elly Bakker.