Gods verlangen bezorgt Hem pijn?
Wanneer men spreekt over lijden in de theologische of christelijke context, dan gaat dat dikwijls over het lijden van de mens en het lijden in de wereld. De theodicee is de vraag naar het bestaan van een goede God en de manifestatie van lijden in de wereld om ons heen. In deze bijdrage bekijken we het eventuele lijden van God zelf. Aan de hand van het boek Hosea kijken we naar deze specifieke vorm van lijden. Hosea is een bijzonder boek in de collectie geschriften in de Hebreeuwse Bijbel. Het is een verhaal van een liefde, een huwelijksverbond, die bedrog en hartzeer moet doorstaan. Een verhaal dat in de receptiegeschiedenis metafoor is gebleven voor Gods liefde tegenover Zijn volk Israël. Wat we lezen in deze metafoor, dit verhaal, over God impliceert dat Hij door zijn verlangen een zekere vorm van lijden ervaart. Welke consequenties heeft dat voor Zijn almacht en Zijn karakter als Hij zou lijden? Kan Gods verlangen Hem pijn bezorgen?
Hosea en het lijden van God
Het boek Hosea start met een verhalend deel, waarin we lezen dat God van Hosea vraagt om met een overspelige vrouw – Gomer – te huwen en kinderen met haar te verwekken. In diezelfde adem verbindt God zelf de opdracht aan de vergelijking dat ‘het land zich schuldig maakt aan overspel door zich van de Heer af te keren.’ Hiermee wordt het huwelijk tussen Hosea en Gomer een analogie voor Gods verbond met Israël. Er wordt een parallel getrokken tussen Israël en het zijn van een prostituee: het volk gedraagt zich kennelijk zoals Gomer. Gelijk in de eerste verzen wordt het al duidelijk dat afgoderij hier het probleem is. De Hebreeuwse stam zanah voor hoererij, overspel, komt veertien keer voor in het boek.
Hosea wordt gevraagd om een huwelijk aan te gaan dat overeenkomt met het verbond tussen God en Israël. We lezen dan dat Hosea en Gomer drie kinderen verwekken. De eerste die wordt genoemd is Jizreël, en de tekst vertelt ons gelijk waarom. In vers 4 zegt God: ‘Binnenkort wordt het koningshuis van Jehu ter verantwoording geroepen voor de moorden bij Jizreël.’ Net als dit oudste kind krijgt ook het tweede kind, een dochter, een symbolische naam: Lo-Ruchama (die geen ontferming ontvangt). Het volk Israël kan niet verwachten dat de Heer zich nog een keer ontfermt over hen, na de afgoderij die zij laten zien. Het laatste kind waarover wij lezen is Lo-Ammi, vanuit het Hebreeuws vertaald naar ‘niet mijn volk’, want ‘jullie zijn mijn volk niet meer en ik ben jullie God niet meer’. De namen van de kinderen die Hosea met Gomer verwekt vertellen dus een verhaal op zich. Eentje waarin echter ook hoop doorschemert: de namen staan open voor verandering (Hosea 2:1-3; 25). Hierin kan je een verlangen van God lezen, die het eigenlijk anders wil. De profetieën zijn ter aansporing om het anders te doen, de metafoor voor het huwelijk laat hierin wellicht doorschemeren hoe God zich hierover voelt.
Oudtestamenticus Terrance E. Fretheim schrijft in zijn boek The Suffering of God dat metaforen er toe doen in het Bijbelse verhaal. Aan de hand van deze premisse laat hij het lijden van God zien in het Oude Testament, met een kort uitstapje naar het lijden van Jezus. In de introductie stelt hij het volgende:
It is not enough to say that one believes in God. What is important finally is the kind of God in whom one believes. Or to use different language: metaphors matter. The images used to speak of God not only decisively determine the way one thinks about God, they have a powerful impact on the shape of the life of the believer.
Metaforen maken verschil. Meer dan dat, zo stelt Fretheim, ze leren ons iets over God. Zo ook het huwelijksverbond tussen Hosea en Gomer, dat God zelf aanduidt als metafoor. God bevindt zich ook in een verbond met een overspelige vrouw: Israël. Hosea wordt als profeet dus niet alleen gevraagd om het woord van God te brengen, maar ook om een leven te leven dat de boodschap reflecteert.
Een God die lijdt?
We maken een klein uitstapje naar de theologische termen immutabilitas en impassibilitas. Bij de vraag naar de kwestie of God überhaupt een lijdende God kan zijn, komen deze termen in het theologische discours aan de orde. Wanneer we de metafoor van dit huwelijk dat ons wordt voorgelegd in Hosea serieus nemen, dan is het behulpzaam om te kijken naar die twee begrippen. Immutabilitas, onveranderlijkheid, en impassibilitas, niet-kunnen-lijden. Volgens de oude theologische traditie zijn zij onlosmakelijk met elkaar verbonden: een God die aan passiones doet (lijden), impliceert dat Hij veranderlijk is. De klassieke kenmerken die aan God worden toegewezen zijn echter dat hij omnisciens, omnipotens, omnipreasens is, met immutabilitas als een van de aanvullingen op dat rijtje. De kern van het God-zijn komt dan in het geding.
De redenering voor de immutabilitas van God komt op het volgende neer: de definitie van God is dat Hij perfect is, een verandering wijst op ofwel een verbetering ofwel een verslechtering. Daar stuit men echter op een tegenstelling, want als God van goed naar beter zou veranderen, dan volgt daaruit dat Hij in eerste instantie niet perfect kan zijn geweest. Dit is tegenstrijdig met de definitie van wat of wie God is. Aan de andere kant kan een verandering ook wijzen op een verandering ten kwade; al is dat nog minder passend bij de definitie dat God perfect is. De conclusie die uit deze aannames volgt is dat God een onveranderlijke God is. Verandering past niet in de definitie van God. De teksten die suggereren dat dit wel het geval is, dienen anders begrepen te worden: het gaat hier om metaforen of aanpassingen zodat de toehoorder dan wel lezer het kan begrijpen. Onder andere Calvijn was groot voorstander en betoger van dit gedachtegoed. Gods onveranderlijkheid staat buiten kijf, en het is een kwestie van een andere hermeneutische inslag om de teksten betekenis te kunnen geven.
Dan de term impassibilitas, niet-kunnen-lijden, die vaak hand in hand is gegaan met de term immutabilitas. Het een volgt ogenschijnlijk uit het ander. Als God onveranderlijk is, dan kan Hij ook niet lijden. Lijden valt in de categorie passiones; emoties. Die emoties zijn van tijdelijke aard, zoals we kunnen lezen in het Bijbelse verhaal, en impliceren de veranderlijkheid van God. Wanneer God onveranderlijk is, kan Hij ook niet aan emoties onderhevig zijn. Losstaand van deze gedachtegang is het idee dat lijden kwaad is. Kwaad hoort niet thuis bij God, aangezien Hij uit al het goede bestaat. Gevolg: God kan niet lijden, want Hij is immers perfect. Het gaat daarin verder dan immutabilitas; Hij kan niet lijden, ook al zou hij willen (een schijnbare contradictie met het alles kunnende karakter dat ook een rol speelt in de theologie).
Door de jaren heen zijn deze termen breed geaccepteerd als het ging om Gods karakter en Zijn natuur. Die ideeën moeten vandaag de dag in de theologie vaak wijken voor een meer gevoelig, emotioneel en gepassioneerd Godsbeeld. Recenter is over een zekere veranderlijkheid van God wel te spreken. Het verhaal dat het Oude Testament met name optekent, is er een waarin we lezen van een God die zich verbindt aan een volk: Israël. Vervolgens zien we dat God meerdere keren van gedachten lijkt te veranderen (denk aan Sodom en Gomorra), berouw toont (Noach), nieuwe kansen biedt (Jona) en waarschuwingen uitdeelt om zo tot verandering te pogen (de verschillende profeten). De kwesties leveren allerlei vraagstukken op over het karakter van God. Door welke lens zijn deze teksten en verhalen te lezen?
Een manier om met deze teksten om te gaan, is de nadruk leggen op een God die betrokken is met zijn volk, met de mensheid. Een heel aantal moderne(re) theologen, waaronder Fretheim, betogen deze invalshoek. Een God die zich openstelt voor veranderende gedachten en handelingen, afhankelijk van wat de andere partij van het verbond doet. Door Gods verbondenheid met Zijn schepping, limiteert Hij zichzelf op een bepaalde manier: Hij stelt zich kwetsbaar en nederig op in liefde. Dit is niet te interpreteren in termen van macht, maar juist in die van liefde. Liefhebben is alleen niet eenzijdig, maar komt van twee kanten. ‘God is liefde’ komt dan in een ander daglicht te staan: in die liefde is Hij onveranderlijk. De onveranderlijke liefde resulteert alleen wel in een ontvankelijk zijn voor die wederkerigheid. Liefhebben doet men niet in zijn eentje, en de wederkerigheid heeft de consequentie tot het laten raken van beide participerende partijen. Zoals Arnold Huijgen in zijn artikel over de termen immutabilitas en impassibilitas mooi samenvat:
God is onveranderlijk degene die zich laat raken.
Karakteristiek lijden
Eric Peels, die elders in dit nummer een bijdrage over Jeremia schrijft, noemt het in andere artikelen ‘lijden met twee kanten van dezelfde verbroken relatie’; God is de bedrogen echtgenoot – in het geval van Hosea. Te midden van de chaos van de totale ondergang en vernietiging zijn Gods tranen een teken dat Hij uiteindelijk het werk van zijn handen niet laat varen. Er is hoop op een verandering te lezen, waarin we zien dat God Zijn verbond met Israël ten zeerste serieus neemt. Israël is een volwaardige partner in het verbond. Het verbond werkt niet eenzijdig; beide partijen kunnen kennelijk ongemak of consequenties ervaren bij het niet houden aan de afspraken.
Gods verlangen voor een relatie met de mensheid heeft schijnbaar als consequentie dat Hij er zelf ook pijn aan kan ervaren. Het lijden van God is van belang voor het begrijpen van de relatie die God aangaat met Israël in het verbond dat Hij in het Oude Testament met hen sluit. Fretheim stelt dat God hierin kiest om te lijden, in Zijn pogingen en aansporingen tot herstel van de relatie: voor de toekomst van het verbond dat Hij heeft gesloten.
De pijn in Hosea
Terug naar Hosea, het verhaal over de profeet wiens huwelijk symbool staat voor de relatie tussen God en Israël. Het volk is bevrijd uit slavernij en is een verbond aangegaan met de God die voor die bevrijding heeft gezorgd. In de woorden die God via Hosea tot zijn volk brengt lezen we dat het verbond is beschadigd: de Israëlieten hebben hun loyaliteit naar God op het spel gezet. Het gedrag dat het volk vertoont is in strijd met de afspraken, ze aanbidden andere goden, behandelen anderen met onrecht en maken zich schuldig aan seksueel wangedrag. Het resulteert in een haast emotionele taal, die God uitspreekt in het boek. Hosea 11:8 laat bijvoorbeeld zulke taal zien, ‘Hoe kan ik je opgeven, Ephraim? Hoe kan ik je overhandigen, Israël?’. Het doet denken aan het Bijbelboek Jona, waarin God een soortgelijke vraag aan Jona stelt. Aan het verbreken van het verbond zitten consequenties voor Israël, die duidelijk worden in de profetische delen van het boek. De metafoor van Hosea en Gomer laat ook lijden doorschemeren: als lezer (of toehoorder destijds) moet je haast wel voelen voor Hosea wanneer Gomer overspelig is. Door de metafoor van een geliefde te kiezen, en Hosea dat te laten uitvoeren, is Hosea een uniek verhaal tussen de andere profeten. Het is een verhaal waarin de emotie te voelen is, niet alleen bij Hosea en zijn woorden, maar ook in de woorden die God gebruikt. Er valt bewogenheid te lezen in de waarschuwingen.
Hosea; het verhaal van een betrokken God
Het verhaal van Hosea laat een betrokken en bewogen God zien, die aan de verbintenis ook consequenties ervaart. Hij ervaart teleurstelling door Zijn betrokkenheid, Hij lijdt eronder dat het verbond niet wordt geëerd. Voor dat lijden stelt Hij zich open, juist omdat Hij betrokken en bewogen is met de mensheid. De metafoor van het huwelijk, zoals we die in Hosea lezen, is beeldend. Zoals Fretheim betoogt: metaforen zijn behulpzaam in het begrijpen van God.
God is onveranderlijk maar niet noodzakelijk ook ongevoelig. De onveranderlijkheid is te vinden in de liefde die zo’n kernachtig onderdeel is van Zijn karakter. Onveranderlijk in het zoeken naar verbinding met Zijn volk. Inclusief het lijden dat die wederkerigheid ten gevolg heeft.
Literatuur
Terrance E. Fretheim. The Suffering of God: An Old Testament Perspective. (Fortress Press, 1984)
A. Huijgen. ‘Alleen de God met tranen in de ogen kan helpen. Systematisch-theologische reflecties bij weerbarstige teksten uit de profetie van Jeremia.’ In: Theologia Reformatora 62/2 (2019), 149-161.
H.G.L. Peels. ‘Tranen in Gods ogen. De keerzijde van het oordeel in het boek Jeremia.’ In: Theologia Reformatora 62/2 (2019), 135-148.
Yanniek van der Schans is theoloog, gespecialiseerd in de taalkundige variatie in het Bijbels Hebreeuws, en daarnaast ook thuis in het filosofisch-theologische veld. In het dagelijks leven staat ze voor de klas in Mijdrecht als docent Levensbeschouwing.