Godsdienstvrijheid in lockdown?
[1]‘Ja, dank jullie wel. De ministeriële commissie crisisbeheersing heeft zich vandaag gebogen over een nieuw advies van het Outbreak Management Team’.[2] Met deze woorden begon minister-president Mark Rutte op donderdag 12 maart jongstleden de persconferentie waarin een aantal nieuwe maatregelen in het kader van het terugdringen van het virus COVID-19 werden toegelicht.
De verantwoordelijke instanties raakten de grip op de situatie kwijt. Het aantal besmettingsbronnen nam toe. De gezondheidszorg dreigde het niet meer aan te kunnen. Een van de maatregelen was: ‘Bijeenkomsten met meer dan 100 personen worden in heel Nederland afgelast. Dat geldt ook voor publieke locaties zoals musea, concertzalen, theaters, sportclubs en sportwedstrijden.’[3] Desgevraagd bleek op de persconferentie dat dit ook van toepassing was op kerkdiensten, althans, kerken zouden volgens Rutte ‘op een verstandige wijze hiermee moeten omgaan’.
Dit was in het coronatijdperk de eerste reeks van de beperkende maatregelen met betrekking tot kerkdiensten in (kerk)gebouwen, waar we nog steeds mee te maken hebben. In dit artikel wil ik vooral op de beperkingen op deze kerkdiensten reflecteren vanuit het oogpunt van de grondrechten, meer in het bijzonder van de godsdienstvrijheid.
Ik onderscheid in mijn reflectie drie periodes met elk een eigen regime aan maatregelen: grofweg voorjaar, zomer en herfst (inmiddels overgegaan in winter). Bij de eerste en de derde volg ik de door de overheid gebruikte typeringen, respectievelijk ‘intelligente lockdown’ en ‘gedeeltelijke lockdown’, waarbij het ‘gedeeltelijke’ in de praktijk over het geheel genomen wat minder vergaand lijkt dan het ‘intelligente’.[4] De meeste aandacht gaat uit naar de eerste periode, aangezien dit voor zowel de samenleving als voor de kerken de meest ingrijpende was. Ik richt me vooral – maar niet uitsluitend – op de posities die het Interkerkelijk Contact Inzake Overheidszaken (cio) heeft ingenomen.[5]
Op basis van de bevindingen wil ik met betrekking tot de onderhavige thematiek een beknopte agenda formuleren waar kerk en theologie in de komende tijd voor staan.
In dit artikel benader ik de coronamaatregelen van de overheid kritisch. Ik hecht er echter aan hier expliciet te vermelden dat ik in het algemeen overtuigd ben van de noodzaak ervan ter bescherming van de volksgezondheid.
De intelligente lockdown
Ik begin deze paragraaf met een korte historische beschrijving. Hierop reflecteer ik vervolgens in het licht van het grondrecht.
De genomen maatregelen
Hoewel de minister-president op 12 maart nog enige ruimte leek te laten voor de kerken, bleek al snel dat de beperking tot honderd personen ook onverkort op hen van toepassing was. De uitvoering van de maatregelen werd overgelaten aan de 25 veiligheidsregio’s waarin Nederland is ingedeeld. Enkele daarvan vaardigden noodverordeningen uit met een expliciet verbod op ‘samenkomsten in gebouwen ten behoeve van religieuze bijeenkomsten’ met meer dan honderd personen, hoewel een dergelijk verbod niet specifiek was opgenomen in de aanwijzingsbrief van de minister van Medische Zorg en Sport.[6]
Als er al twijfel kan bestaan over de bedoeling van de regering op dat moment, het is in ieder geval in lijn met de latere ‘Aangescherpte maatregelen’ van 23 maart waarin het maximum aantal aanwezigen verder terugging naar 30. Een van de aanscherpingen, geldig tot 1 juni, verbiedt namelijk ‘[a]lle bijeenkomsten’, met uitzondering van ‘begrafenissen en kerkelijke bruiloften’.[7] Een dag later bleek het iets genuanceerder te liggen. Het ging om ‘uitvaarten en huwelijksvoltrekkingen’ in het algemeen, maar de uitzondering betrof tevens ‘samenkomsten van religieuze of levensbeschouwelijke aard’.
Voorwaarde was in alle gevallen wel het in acht nemen van ‘alle hygiënemaatregelen ter bestrijding van het corona-virus’ en het houden van ‘1,5 meter afstand tot elkaar’.[8]
De secretaris van het CIO concludeerde direct op 12 maart dat de maatregelen betrekking hadden op kerkdiensten.[9] Net als andere religieuze koepelorganisaties heeft ook het CIO vervolgens de ‘Aangescherpte maatregelen’ praktisch doorvertaald en het resultaat daarvan op 26 maart gepresenteerd.[10] Minister Grapperhaus sprak daarbij zijn ‘waardering’ uit voor de betoonde voortvarendheid en verantwoordelijkheid.
In de meeste van de bij het CIO aangesloten kerkgenootschappen vallen de besluiten over de kerkdiensten op lokaal niveau. In de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) is dat bijvoorbeeld de (wijk)kerkenraad.[11] Het moderamen van haar Generale Synode kon dan ook niet anders dan adviezen geven, bijvoorbeeld om vooralsnog in lijn met de opstelling van het CIO online kerkdiensten te houden. Andere handreikingen volgden, zoals voor de online viering van het Avondmaal en het dopen met een doopstok om de vereiste 1,5 meter afstand in acht te kunnen nemen.[12]
In het licht van artikel 6 van de Grondwet
Zouden kerkgenootschappen en/of plaatselijke gemeenschappen zich met een beroep op de godsdienstvrijheid met succes kunnen hebben verzetten tegen de opgelegde maatregelen? Voor het antwoord wil ik in eerste instantie kijken naar artikel 6 van de Grondwet (GW), aangezien dit de meeste bescherming biedt. Dit artikel luidt:
1. Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
2. De wet kan ter zake van de uitoefening van dit recht buiten gebouwen en besloten plaatsen regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
De mogelijkheden tot inperking van kerkdiensten, het ‘belijden’ ‘in gemeenschap met anderen’ in gebouwen is in feite alleen aan banden gelegd in het laatste zinsdeel van lid 1, ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’. Dat is een wet in formele zin, vastgesteld door regering en Staten-Generaal. Diefstal of moord bijvoorbeeld, zijn ook met een beroep op godsdienstvrijheid niet toegestaan.
Lid 2 heeft alleen betrekking op religieuze samenkomsten ‘buiten gebouwen en besloten plaatsen’. Alleen een specifieke bepaling in een wet in formele zin kan de uitoefening van het grondrecht inperken. Dit kan hier verder buiten beschouwing blijven, omdat deze bijdrage zich beperkt tot reguliere kerkdiensten.
Toch is er nog een andere, impliciete, beperking die in het verband van dit artikel van belang zal blijken te zijn, de zogenaamde ‘redelijke uitleg’ van de grondrechten. In deze benadering gelden ‘maatschappelijk algemeen aanvaarde maatregelen en voorschriften ten behoeve van bijvoorbeeld de gezondheid, veiligheid of openbare orde’ niet als beperkingen.[13] Denk bijvoorbeeld aan bestemmingsplannen en brandvoorschriften. Dergelijke regelingen mogen echter het gezamenlijk belijden niet geheel onmogelijk maken.
Wie in het licht van het voorgaande de noodverordeningen naar aanleiding van de op 12 maart afgekondigde maatregelen bestudeert, ontdekt al snel dat geen sprake is van een beperking als bedoeld in de grondwet.[14] De voorzitters van de veiligheidsregio’s verwijzen namelijk in de verordeningen naar de Gemeentewet en de Wet veiligheidsregio’s (en daarmee naar de Wet publieke gezondheid, waar de basis voor de maatregelen als zodanig gevonden moet worden). De eerste bevat geen specifieke bevoegdheid bijeenkomsten als kerkdiensten te beperken, terwijl in de laatste ingrijpen in ‘bouwwerken ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging’ expliciet uitgesloten is.[15]
Is dan mogelijk wel de ‘redelijke uitleg’ van toepassing? De Raad van State (RVS) beantwoordt deze vraag bevestigend, zij het met een duidelijke restrictie. De RVS gaf naar aanleiding van een aangenomen motie van de Kamerleden Van der Staaij en Jetten op 25 mei een rapport uit met de titel ‘Voorlichting over grondwettelijke aspecten van (voor)genomen crisismaatregelen’.[16] De Raad wijdt hierin een subparagraaf aan ‘Religieuze samenkomsten’, een begrip ontleend aan een op 28 april vrijgegeven modelnoodverordening die als bijlage bij het rapport is gevoegd. Hij richt zich dan in het bijzonder op de maximering van het aantal deelnemers.
De Raad stelt vast dat er strikt genomen geen (grond)wettelijke basis bestaat om kerkdiensten binnen ‘gebouwen en besloten’ plaatsen te beperken. Hij vervolgt dan: ‘De spanning met artikel 6, eerste lid, van de Grondwet kan voor een korte periode wellicht worden weggenomen met de methode van de redelijke uitleg.[17] In deze ene zin brengt de RVS op drie manieren tot uitdrukking te worstelen met de problematiek: ‘spanning met’, ‘voor een korte periode’ en ‘wellicht’.
Het meest fundamenteel is het laatste woord, ‘wellicht’. De Raad is er kennelijk niet zeker van. In dat licht zal ook het gebruik van ‘spanning met’ moeten worden beoordeeld. De Raad lijkt op een drietal gronden geen sterkere bewoordingen gekozen te hebben, zoals bijvoorbeeld ‘strijd met’. De Raad wijst er namelijk elders op dat de overheid op grond van verschillende verdragen de plicht heeft het leven te beschermen. Dat dient dus te worden afgewogen tegen het belang dat artikel 6 GW beschermt.[18]
Verder attendeert de Raad aan de hand van de wetsgeschiedenis op een nuancering van de stellingname dat alleen een specifieke bepaling in de Gemeentewet beperking van de godsdienstvrijheid zou mogelijk maken. Punt blijft dan, wat mij betreft, dat het in de nuancering alleen gaat om uitingen ‘buiten besloten plaatsen’.[19] Tot slot speelt mee dat in het in de grondwet geregelde noodrecht afwijking van artikel 6 lid 1 GW uitgesloten is.[20] Voor zover het ‘wellicht’ de overheid ruimte biedt passende maatregelen te nemen, krijgt het een beperking in ‘voor een korte periode’.[21]
Dat roept de vraag op naar de duur van deze periode. Elders stelt de Raad dat we nu (25 mei) verkeren ‘in een fase waarin geen sprake meer is van een acute noodsituatie maar nog steeds wel van een zeer uitzonderlijke situatie’. In combinatie met het slot van de subparagraaf ‘Religieuze samenkomsten’ waar beperking van artikel 6 lid 1 GW ‘slechts in een acute situatie, voor een korte periode’ [curs, KWdJ] mogelijk is, meen ik te kunnen stellen dat volgens de RVS de korte periode met ruim twee maanden na het treffen van de eerste beperkende maatregelen wel zo ongeveer voorbij is. Een dergelijke temporele begrenzing van ‘de redelijke uitleg’ is nieuw, het ontbreekt althans aan een nadere onderbouwing.
De Raad komt tot de conclusie dat aan de redelijke uitleg voldaan wordt, omdat ‘gebruik van enige betekenis’ overblijft:[22] diensten met maximaal 30 personen kunnen worden gehouden, eventueel een of meer keren herhaald, en bovendien online gevolgd.
De burgerlijke rechter had, als een religieuze gemeenschap het verbod aanhangig had gemaakt, een van toepassing zijnde noodverordening aan de grondwet mogen toetsen.[23] Dat is evenwel niet gebeurd.[24] Mocht dat wel het geval zijn geweest, dan zou, gelet op de ambivalentie in de redenering van de RVS en uiteraard mede afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, een positieve uitkomst voor de religieuze gemeenschap niet op voorhand uitgesloten zijn. Zelf zou ik meer dan de RVS doet nadruk leggen op het feit dat de grondwetgever religieuze bijeenkomsten binnen ‘gebouwen en besloten plaatsen’ systematisch van beperkingen heeft uitgesloten, in het bijzonder in het geval van noodtoestand.
Er is een aspect dat de Raad van State niet bespreekt: wat te doen bij situaties in religieuze samenkomsten waarbij uit hun aard de afstand van 1,5 meter niet onverkort gehandhaafd kan worden? Dat speelde tijdens de intelligente lockdown in toenemende mate, bijvoorbeeld bij dopen, handoplegging en in mindere mate ook bij het uitdelen van brood en wijn. De RVS acht in het rapport Voorlichting handhaving van de genoemde afstand bij het verwante grondrecht op betogen wel aanvaardbaar, zowel op grond van een redelijke uitleg van de grondrechten als uitvloeisel van de wet om voorschriften en beperkingen te geven ‘ter bescherming van de gezondheid’.[25]
Dat ligt ten aanzien van de godsdienstvrijheid in zoverre anders, dat in de genoemde situaties het aanhouden van de vereiste afstand niet zonder meer mogelijk is. Niet zonder meer: is het noodzakelijk de desbetreffende handelingen te verrichten? Kunnen ze bijvoorbeeld worden uitgesteld? Kunnen ze op een andere wijze worden uitgevoerd, waardoor gedeeltelijk of zelfs geheel aan de maatregelen kan worden voldaan? De antwoorden op dit soort vragen zijn van belang voor het bepalen van een restgebruik ‘van enige betekenis’.
Vastgesteld moet worden wat er minimaal nodig is om het gezamenlijk belijden en de bijbehorende religieuze rituelen toch voortgang te kunnen doen vinden. Dit vaststellen is voor een belangrijk deel in handen van de desbetreffende religieuze gemeenschap. De overheid zal namelijk ‘interpretatieve terughoudendheid’ betrachten.[26] Dit moet kerken manen tot een zekere voorzichtigheid. Zo gaf het moderamen van de PKN met het voorstel van de doopstok aan dat in beginsel op deze wijze voldoende recht gedaan zou worden aan het doopritueel en gaf het de facto de noodzaak van de gebruikelijke voltrekking ervan op.
De extra dimensie van artikel 9 EVRM
In verband met een aspect wil ik tot slot nog wijzen op de bescherming die artikel 9 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) kan bieden. Strikt genomen is dit hier niet nodig, maar omdat ik later nog iets uitgebreider op dit verdragsartikel wil terugkomen, geef ik hier de hele tekst:
1. Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.
2. De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Een eerste oppervlakkige vergelijking met artikel 6 GW laat zien dat de verdragspendant van het daar verwoorde grondrecht een grotere reikwijdte heeft.[27] Zo beperkt artikel 6 GW zich tot eigen ruimten en de openbare ruimte, maar zwijgt het over religieuze uitingen in het domein van een ander. Denk aan het dragen van een religieus symbool in een ziekenhuis. Verder wijkt de beperkingssystematiek af. Beperking is volgens artikel 9 EVRM mogelijk onder drie voorwaarden: bij wet voorzien, met een legitiem doel en noodzakelijk in een democratische samenleving (dringend noodzakelijk, met een voldoende en objectieve rechtvaardiging, proportioneel).[28]
In de praktijk gaat het vooral om een proportionaliteitstoets, waarbij een of meer andere belangen worden afgewogen tegen het recht op godsdienstvrijheid.[29] Artikel 9 EVRM kan zo onder meer bescherming bieden bij de genoemde beperking van het aantal kerkgangers, zelfs als dat in een door regering en Staten-Generaal vastgestelde wet zou zijn vastgelegd.[30] Dat is in de opgelegde maatregelen namelijk absoluut, onafhankelijk van de aard en de grootte van de ruimte. Het proportionaliteitsvereiste maakt echter duidelijk dat met die factoren rekening gehouden moet worden. De RVS noemt dit vereiste in de rapportage Voorlichting meer dan eens, maar niet in het geval van ‘Religieuze samenkomsten’.
Ik kom in het vervolg nog op het vereiste terug.
Intermezzo
Vanaf 1 juni werden de maatregelen versoepeld en konden ook de kerken langzaam opschalen.[31] Het aantal toegestane kerkgangers ging stapsgewijs omhoog: tegen de achtergrond van duidelijke protocollen eerst maximaal dertig, maar met iets minder dwang om uitsluitend online te vieren, en per 1 juli aanvankelijk maximaal honderd, maar later zonder beperking bij het aanhouden van de vereiste afstand en hygiëne. Bij rituelen hoefde, net als bij een aantal seculiere zogenaamde contactberoepen, onder bepaalde voorwaarden de 1,5 meter niet in acht genomen te worden.[32] De basis voor het zich houden aan de regels wijzigde. Op 10 juli meldde het CIO: ‘Eigen verantwoordelijkheid bij het vieren van geloof is het nieuwe uitgangspunt nu de ingrijpende maatregelen rond het coronavirus sinds 1 juli versoepeld zijn.’[33] Minister Grapperhaus sprak ‘complimenten en dank’ uit.
De verandering die zich in het intermezzo voltrekt betreft degene die beperkingen oplegt: het is niet meer de overheid die de kerken iets oplegt; ze geeft advies, waarna de kerken zichzelf beperkingen opleggen. Een verschuiving in deze richting kondigde zich eerder al aan. In de berichtgeving van het CIO is althans op 29 mei sprake van een communiqué in ‘samenspraak met de minister voor de eredienst’.[34] Het resultaat is voor de praktijk steeds hetzelfde.
De vraag is wel, juist vanwege hetzelfde resultaat, hoeveel ruimte de kerken hadden om andere keuzes te maken, met andere woorden of de door het grondrecht godsdienstvrijheid gewaarborgde ruimte daadwerkelijk kon worden ingenomen. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de druk van overheid en samenleving in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de stellingname van het CIO. Het grondrecht leek slechts ruimte te bieden voor zover het maatschappelijk krachtenveld dat toeliet.
De gedeeltelijke lockdown
Op 29 september ging vanwege de snel oplopende besmettingscijfers een nieuw regime met aangescherpte maatregelen in, met opnieuw een maximum van dertig voor een binnenruimte. Het ‘belijden van godsdienst of levensovertuiging’ was hier echter expliciet van uitgezonderd.[35] De bij het CIO aangesloten kerkgenootschappen zetten net als de leden van enkele andere religieuze koepelorganisaties de eerder ingezette benadering voort en namen zelf verantwoordelijkheid onder het al eerder gelanceerde motto ‘Behoedzaam vieren van geloof’.[36] Toch kon ook dit niet verder gaan dan de belofte van de aangeslotenen in eigen kring de naleving van de kabinetsrichtlijnen en de door het CIO geformuleerde uitgangspunten ‘dringend [te] adviseren en aan [te] bevelen’.
Een aantal plaatselijke, met name reformatorische, gemeenten koos een eigen koers. De bekendste is de Hersteld Hervormde Kerk Staphorst op zondag 4 oktober. De kerkenraad van de gemeente liet, strak geprotocolleerd, 600 kerkgangers toe in een kerk met zo’n 2300 zitplaatsen.[37] Dit leidde in de media tot veel verontwaardiging, die overigens eerder al latent aanwezig was. Het gevolg was een terugtrekkende beweging van gemeenten die meer dan het landelijk afgesproken aantal toelieten. Ook zij schikten zich in de landelijk vastgestelde aantallen, vaak met duidelijke tegenzin.
Commotie ontstond ook binnen de kerken. Sommigen roerden zich met kritische teksten als ‘Staphorst bedankt’: de kerk in het algemeen kwam door de opstelling in Staphorst volgens hen in een slecht daglicht te staan.[38] Was het echter niet Staphorst geweest, dan wel een gemeente elders in het land en niet eens alleen in de gereformeerde gezindte. Een week later verzamelden zich nog zo’n zestig kerkgangers voor de ochtendmis in de Sint Jan in ’s-Hertogenbosch.[39] Maar daar keek toen al niemand meer echt van op.
Al snel, nog in dezelfde week als het Staphorster incident, bleek de godsdienstvrijheid die de overheid moet waarborgen eerder een na- dan een voordeel. Dinsdag 6 oktober kregen namelijk de Brabanthallen in ‘s-Hertogenbosch met een vergelijkbaar aantal zitplaatsen als de kerk in Staphorst een ontheffing voor zeshonderd personen.[40] Een kerk kan een dergelijke dispensatie niet krijgen. Er is geen beperkende maatregel, dus ook geen mogelijkheid tot ontheffing daarvan.
Toch zou juist een kerk naar mijn idee vanuit het eerder genoemde proportionaliteitsvereiste van artikel 9 EVRM wel aanspraak op een vrijstelling of ontheffing moeten kunnen maken.[41] Een religieuze gemeenschap kan in een geval als dit, mede ten gevolge van de brede maatschappelijke verontwaardiging, niet effectief gebruik maken van de bescherming die het grondrecht biedt. In feite ontstaat door het grondrecht achterstelling van een religieuze gemeenschap bij andere organisaties en instellingen. Dat kan de bedoeling niet zijn.[42] Naar analogie zou een kerkelijke gemeente in voorkomend geval hetzelfde moeten kunnen doen als de ondernemer met een evenementenhal. De overheid zou bijvoorbeeld op basis van een vrijwillige toets een verklaring van geen bezwaar kunnen afgeven.
Volledigheidshalve merk ik hier op dat op 1 december de ‘Tijdelijke wet maatregelen COVID-19’ in werking is getreden.[43] Op kerkdiensten in binnenruimten is deze niet van toepassing, aangezien het dan gaat om ‘een persoon die in gemeenschap met anderen zijn godsdienst of levensovertuiging belijdt’, een van de uitzonderingen.[44] Vanwege de uitzondering ga ik er hier aan voorbij.
Agenda voor kerk en theologie
Het is eigenlijk overbodig te melden dat kerk en theologie zich zullen moeten bezinnen op digitaal vieren en de praktische consequenties daarvan. Dat gebeurt namelijk al volop. Het internet staat vol met suggesties en initiatieven. Diverse schriftelijke publicaties verschenen al.[45] Ook als de beperkingen worden teruggeschaald of zelfs worden opgeheven, is dit noodzakelijk. Niet alle kerkgangers zullen fysiek terugkeren. Het nieuw ontdekte missionaire perspectief zal verder moeten worden onderzocht.
Het tweede agendapunt sluit nauw aan bij het voorgaande. In een groot deel van de gereformeerde gezindte bestaat weerstand tegen het rigoureus maximeren van het aantal kerkgangers. Ik noem in dat verband de preek van ds. A.T. Huijser op 4 oktober in de Gereformeerde Gemeente te Ridderkerk-Slikkerveer: ‘Een online kerkdienst kan nooit een vervanging zijn van het werkelijke samenkomen onder de bediening van Gods Woord. Wie dat denkt, begaat een misslag.'[46] Een dergelijke uitspraak zet de zaak op scherp. Anderen zijn voorzichtiger of, beter misschien, berustender.[47] Maar ook dan kan er een moment komen dat de maatregelen ter bescherming van de gezondheidszorg minder zwaar wegen dan de godsdienstvrijheid. Wanneer is dat moment bereikt?
Dat brengt als vanzelf bij het volgende bezinningspunt, de wijze waarop de kerken willen omgaan met het bestaande recht op godsdienstvrijheid. Ik zie twee uitersten. Aan de ene kant is er het autonoom gebruik mogen maken van de toegekende vrijheid, met eigen afwegingen in het kader van de eigen geloofsovertuiging. Huijser lijkt die kant op te neigen. Hij benoemt in de aangehaalde preek ook het andere uiterste: ‘Weet u wat het pleidooi gaat worden? […] Wij moeten solidair zijn met de wereld. […] Zij mogen het niet, wij doen het niet.’ Inderdaad propageerden anderen deze opvatting.[48]
De samenleving zal grosso modo een opstelling als die van Huijser afwijzen, terwijl ze van de geopperde solidariteit weinig tot niets zal horen, simpelweg omdat de kerk daarmee opgaat in de rest van de samenleving. Stefan Paas geeft in Vreemdeling en priesters een aanzet voor de omgang met dit dilemma die mij wel aanspreekt. Uitgangspunt is voor hem dat de christelijke gemeente ook als kleine minderheid ‘is geroepen God te verheerlijken als priesters van de mensheid’.[49] Zij moet voorkomen dat zij ‘tegenover de wereld [komen] te staan’.
Er is een voortdurende wisselwerking waarin enerzijds de gemeente de samenleving bij God vertegenwoordigt en anderzijds de gemeente God in de samenleving vertegenwoordigt. Het arsenaal dat haar tot beschikking staat is veel groter dan de eredienst.[50] Dat relativeert de betekenis van de eredienst.
Niettemin, zo zou ik er aan willen toe voegen, moet de gemeente wel een tijd en een plaats gegund worden om haar priesterlijke kerntaak te kunnen uitvoeren, het verheerlijken van Gods naam. Het kan zijn dat buitenstaanders dat niet begrijpen, maar het grondrecht is nu juist bedoeld om ook dat wat anderen niet kunnen begrijpen, te beschermen. Kerken mogen juist vanuit hun priesterlijke opdracht best voor zichzelf op komen. Het zal daarbij niet altijd te voorkomen zijn dat ze, in de woorden van Paas, ‘tegenover de wereld komt te staan’.
In de besluiten die het CIO heeft genomen, vormen de bemoeienis en de expliciete waardering van minister Grapperhaus een terugkerend element. Dit sluit vrijwel naadloos aan bij de welhaast symbiotische relatie tussen de toenmalige gevestigde kerken en de overheid in de naoorlogse periode,[51] ondanks de in de afgelopen decennia steeds sterker aan beide zijden beleden scheiding tussen kerk en staat.
Sinds de kerken begin juli er expliciet zelf voor gekozen hebben de beperkende overheidsmaatregelen op te volgen, verdedigt de regering eventuele uitzonderingen en bijzonderheden in het kader van de godsdienstvrijheid met verve. De prijs voor de regeringsinzet is evenwel hoog. Zodra kerken op wezenlijke punten afwijken, zoals begin oktober in Staphorst en andere plaatsen, zet de verantwoordelijk minister via het CIO alles op alles de geest weer in de fles te krijgen.[52] Is deze innige verhouding tussen overheid en kerken nog langer wenselijk?
Het zal duidelijk zijn dat de kerken geen grondwetswijziging kunnen afwingen. Ze kunnen er echter wel over nadenken en een poging doen het maatschappelijke debat in dezen te sturen. Uit alles blijkt dat de tekst van het huidige artikel 6 GW niet meer past, met name niet wat betreft het onderscheid tussen besloten en niet-besloten plaatsen.[53] Het schept onduidelijkheid. Voor de regering, wier vertegenwoordigers mogelijk soms contre coeur de bijzondere positie van de kerken moeten verdedigen, en voor de kerken die zich noodgedwongen moeten aanpassen aan de communis opinio. Voor de samenleving die de indruk kan krijgen dat kerken een ongebreidelde vrijheid genieten. Een benadering als die van artikel 9 EVRM ligt meer voor de hand.[54] Een grondwetstekst in lijn met dit verdragsartikel zal kerkdiensten mogelijk wat verder inperken dan artikel 6 GW. In principe althans, in de praktijk is er nu al sprake van vrijwillige inperking. Een in de voorgestelde lijn aangepaste tekst van artikel 6 GW zal echter beter aansluiting vinden bij wat in de samenleving omgaat, al zal de waan van de dag juist bij grondrechten nooit het laatste woord mogen hebben.[55] Voordeel voor kerken kan onder meer zijn dat zij, net als andere maatschappelijke organisaties en instellingen, aanspraak kunnen maken op eventuele ontheffingen.
Als de hiervoor beschreven ontwikkelingen in het afgelopen jaar iets nog eens onderstreept hebben, dan is het wel de gestaag groeiende afstand tussen georganiseerde religie en de rest van de Nederlandse samenleving. Her en der klonken in de afgelopen jaren al pleidooien de godsdienstvrijheid als grondrecht af te schaffen.
Recent kwam artikel 23 GW, over de onderwijsvrijheid, onder vuur te liggen. In het kader van de coronamaatregelen ontstond korte tijd daarna een discussie of de mondkapjesplicht niet ook voor kerkgebouwen zou moeten gelden.[56] Gemakshalve werd daarbij maar even vergeten dat in menig kerkelijk protocol een dergelijke plicht bij verplaatsing in een binnenruimte al is opgenomen.
Kerken zullen zich door en door bewust moeten zijn van hun fragiele positie in het maatschappelijk debat. Laten ze daar ook maar eerlijk over zijn: er is geen draagvlak meer voor de vergaande bescherming die artikel 6 GW aan kerkdiensten biedt. Ze ontkomen daarom niet aan de noodzaak anderen te overtuigen van de waarde ervan voor zowel zichzelf als de samenleving.
Ik wil daarbij alvast een fundamenteel argument meegeven. Het is een zinsnede die in verschillende bewoordingen geregeld terugkeert in de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geregeld: ‘there can be no democracy without pluralism’.[57] Juist in het eigene ligt de kerkelijke bijdrage aan de moderne samenleving.
Noten
[1] Dit artikel is afgesloten op 5 december 2020.
[2] Om een overmaat aan ingewikkelde webadressen te voorkomen, duid ik de pagina’s van www. rijksoverheid.nl waarnaar ik verwijs, aan met Rijksoverheid, gevolgd door de eerste woorden of de gehele titel boven het bericht, alsmede de datum van het bericht. Alle webpagina’s zijn (nogmaals) bezocht op 27 november 2020. In dit geval: Rijksoverheid, ‘Letterlijke tekst persconferentie minister-president Rutte en minister Bruins’ (12 maart 2020).
[3] Rijksoverheid, ‘Nieuwe maatregelen tegen verspreiding coronavirus’ (12 maart 2020, 15:37).
[4] Resp. Rijksoverheid, ‘Letterlijke tekst persconferentie minister-president Rutte en minister De Jonge’ (31 maart 2020, zonder tijd); ‘Gedeeltelijke lockdown om besmettingen terug te dringen’ (13 oktober 2020, 19:15).
[5] Voor het CIO zie het recente proefschrift W.L. van ’t Hul, Besloten. Politieke onderhandelingen tussen de Nederlandse overheid en religieuze organisaties, 1946-1996 (z.p., 2020).
[6] De ene was de Veiligheidsregio Noord-en Oost-Gelderland d.d. 13 maart 2020 (zie www.vnog.nl). Curieus genoeg is deze passage geschrapt in de noodverordening die nu (27 november 2020) op de website staat. Uit Rijksoverheid, ‘Wob-besluit maximaal aantal aanwezigen kerkelijke gebouwen’ (16 oktober 2020), blijkt dat dit schrappen bewust zal zijn geweest. Uit het Wob-document valt tevens op te maken dat al snel na het instellen van de intelligente lockdown onder ambtenaren de overtuiging circuleerde dat voor kerkdiensten en dergelijke een aparte behandeling op zijn plaats zou zijn. De passage in de hoofdtekst was ook te vinden op de website van de Veiligheidsregio Gelderland-Midden (www.vggm.nl) op 15 maart 2020, maar is daar inmiddels onvindbaar. De tekst is nog wel elders op het internet te vinden, bijvoorbeeld in perspublicaties.
[7] Rijksoverheid, ‘Aangescherpte maatregelen om het coronavirus onder controle te krijgen’ (23 maart 2020, 19:23).
[8] Rijksoverheid, ‘Aanvullende maatregelen 23 maart’ (24 maart 2020, 21:15).
[9] Zie https://www.cioweb.nl/category/nieuws/ (verder: CIO nieuws), 12 maart 2020.
[10] CIO nieuws, 26 maart 2020.
[11] Kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland […] (bijgewerkt tot 1 juli 2019), Utrecht: Kok-Boekencentrum, 2019, ord. 4-7-1, ord. 5-1-3, 5, enz.
[12] Zie www.protestantsekerk.nl/thema/coronavirus/onder Avondmaal (het item over de doopstok is van de website verwijderd).
[13] Teunis van Kooten, Het kerkgenootschap in de neutrale staat. Een verkenning en analyse van de positie van het kerkgenootschap binnen de Nederlandse rechtsorde, Den Haag: Boomjuridisch, 2017, 93. Vgl. Adriaan Vleugel, Het juridische begrip van godsdienst, Deventer: Wolters Kluwer, 2018, 50-52.
[14] Vgl. ook Rijksoverheid, ‘Brief aan veiligheidsregio’s over verlenging maatregelen COVID-19’ (24 april 2020), sub I.
[15] Wet publieke gezondheid, art. 1 sub s. Vgl. ook de Wet openbare manifestaties, art. 1 lid 2. Vanwege de aard van dit artikel laat ik een verdere uitwerking en nuancering achterwege.
[16] Onder deze titel op verschillende plaatsen op internet te vinden. Verder: Voorlichting.
[17] Voorlichting, 25.
[18] Voorlichting, 5.
[19] Voorlichting, 14, vgl. 23.
[20] Art. 103 lid 2 GW.
[21] Voorlichting, 23v, 25.
[22] Voorlichting, 25.
[23] Vgl. art. 120 GW. De noodverordeningen zijn geen wet in formele zin (vastgesteld door regering en Staten-Generaal).
[24] Ik zocht op www.rechtspraak.nl met de trefwoorden kerk(genootschap) en corona. Dat leverde in deze selectie van uitspraken geen treffers op. Voor zover ik kan nagaan heeft ook de pers niet bericht over een dergelijke rechtszaak.
[25] Voorlichting, 24v.
[26] Vgl. Van Kooten, Het kerkgenootschap, 95v.
[27] Vleugel, Het juridische begrip, 46-50.
[28] Zie voor een uitgebreidere bespreking Van Kooten, Het kerkgenootschap, 63-73.
[29] Vleugel, Het juridische begrip, 45v.
[30] In beginsel kan de rechter alle wetgeving van overheidswege aan het EVRM toetsen (vgl. art. 94 GW), anders dus dan bij de grondwet (zie noot 22). Vgl. Adriaan Overbeeke, ‘De betekenis van de vrijheid van godsdienst in EVRM en Grondwet voor geloofsgemeenschapen’, in: L.C. van Drimmelen en T.J. van der Ploeg (red.), Geloofsgemeenschappen en recht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers, 2014, 237-267, m.n. 259.
[31] Rijksoverheid, ‘Gezamenlijke verklaring religieuze organisaties’ (29 mei 2020; 13:58), met het daar bijgevoegde Communiqué 2.
[32] Zie bijvoorbeeld www.protestantsekerk.nl/thema/coronavirus/ onder Doop (datum: 3 juni 2020) (bezocht 28 november 2020).
[33] CIO nieuws, 10 juli 2020.
[34] CIO nieuws, 29 mei 2020.
[35] Rijksoverheid, ‘Aangescherpte maatregelen om de verspreiding van het virus terug te dringen’ (28 september 2020, 19:30).
[36] CIO nieuws, 5 oktober 2020 (vgl. 10 en 31 juli 2020).
[37] Met het intypen van een paar trefwoorden geeft een willekeurige zoekmachine hiervan tal van nieuwsitems.
[38] Zie bijvoorbeeld: Trouw, website, 5 oktober 2020 (‘Kerkelijk Nederland zucht […]’).
[39] SBS 6, Hart van Nederland, 11 oktober 2020 – Laat.
[40] Van dit feit getuigen diverse nieuwsitems na het intypen in de internetzoekmachine van de trefwoorden Brabanthallen, ontheffing en 600.
[41] De Franse Conseil de l’État (Raad van State) heeft eind november, na een periode met een algeheel verbod van onder meer religieuze bijeenkomsten, over een vergelijkbare Franse maatregel met een maximum van 30 bezoekers uitgesproken dat deze dient te worden aangepast ‘en prenant les mesures strictement proportionnées d’encadrement des rassemblements et réunions dans les établissements de culte’ (www.conseil-etat.fr, Actualités, 30 november 2020, Désision m.b.t. nrs. 446930, 446941, 446968, 446975 d.d. 29 november 2020) (bezocht 5 december 2020).
[42] Vgl. Van Kooten, Het kerkgenootschap, 116, die als een van de vier kenmerken van ‘overheidsneutraliteit’ noemt: ‘De Staat stelt religieuze gemeenschappen niet achter ten opzichte van nietreligieuze organisaties.’
[43] Stand van zaken op 25 november 2020.
[44] Staatsblad 2020, 441 (Wijziging Wet Publieke Gezondheid, art. 58g, sub 2c). Zie verder Kamerstukken I/II, 35337. De wetgever had ervoor kunnen kiezen art. 6 GW te negeren. Dan had de burgerlijke rechter in voorkomend geval kunnen toetsen aan art. 9 EVRM.
[45] Ik noem in het bijzonder Herman Van Rompuy e.a., Kerk in tijden van corona. Diagnose-dilemmaduurzame toekomst, Baarn: Adveniat, 2020; Kontekstueel 35 (2020-21): Huisgodsdienst in tijden van corona; ook wil ik wijzen op het digitale Yearbook for Ritual and Liturgical Studies 36 (2020) dat in de eerste maanden van 2021 zal verschijnen met op dit terrein onder meer de bijdragen ‘Responses to Lockdown Liturgies: Analysis of the Public Debate on Sacraments During the Corona Pandemic’ (Sam Goyvaerts en Fokke Wouda), en ‘A New Sacramental Theology for e-Eucharist?’ (Mattijs Ploeger).
[46] Het onderhavige fragment is te vinden op: https://www.youtube.com/watch?v=hVYQK_OiNBM (bezocht 25 november 2020). Vgl. ook de artikelenreeks waarnaar in de preek verwezen wordt: G.W.S. Mulder, ‘Het Bijbelse belang van de eredienst’, in De Saambinder 98 (2019-20), nr. 48 (11), nr. 49 (11), nr. 50 (11), nr. 51 (9) (met dank aan het Bureau Kerkelijke Dienstverlening Gereformeerde Gemeenten voor het op verzoek snelle toezenden).
[47] De meeste auteurs in Van Rompuy e.a., Kerk, stellen zich zo op en zoeken in de gegeven omstandigheden naar nieuwe mogelijkheden. Nog het meest strijdbaar is Anton ten Klooster in zijn ‘Kanttekeningen bij een noodoplossing. Sacrament op afstand?’ (73-81). Een online viering is voor de sacramenten ‘geen volwaardig alternatief’ (73). Een vergelijkbare positie nemen in de PKN Marcel Barnard en Mirella Klomp in (‘Thuis klaarzitten met brood en wijn voor de digitale avondmaalviering? Daarmee slaat u de plank mis’, in Trouw, 27 maart 2020).
[48] Bijvoorbeeld de Remonstrantse Peter Nissen op NPO Radio 1 (5 oktober 2020), de Rooms-Katholieke Jules Dresmé in De Telegraaf (website, 6 oktober 2020, in iets andere bewoordingen, nl. met het doel ‘vertrouwen’ terug te winnen) en de Protestantse Axel Wicke op www.nieuwwij.nl (15 oktober 2020).
[49] Stefan Paas, Vreemdelingen en priesters. Christelijke missie in een postchristelijke omgeving, Zoetermeer: Boekencentrum, 2015, 219.
[50] Vgl. Paas, Vreemdelingen, 217-243 (hoofdstuk 7).
[51] Vgl. Van ’t Hul, Besloten.
[52] Zie bijvoorbeeld de berichtgeving over de gang van zaken in en rond het CIO op 5 oktober in ND (website), 6 (‘Voorzitter CIO […]’) en 8 (‘Zo kwam het tot dertig kerkgangers […]’, ‘Grapperhaus geeft toe […]’) en oktober 2020.
[53] Vgl. ook Van Kooten, Het kerkgenootschap, 102v, en de daar gegeven motivatie (het uit het midden van de 19de eeuw stammende onderscheid staat in nauwe relatie tot het processieverbod, zie 42v).
[54] Vgl. Vleugel, Het juridische begrip, 46-48.
[55] In sommige andere Europese landen zijn, ondanks toepasselijkheid van art. 9 EVRM, kerken wel gesloten (geweest) voor gezamenlijke activiteiten: bijvoorbeeld België, Frankrijk, Griekenland, Oostenrijk en Verenigd Koninkrijk, zij het met soms heftige protesten tegen de sluiting.
[56] Let op de framing in de titel van een bericht op Teletekst: ‘Mondkapje niet verplicht in de kerk, wel bij de kapper’ (NOS Teletekst, 19 november 2020, 16:15).
[57] Zie https://hudoc.echr.coe.int/