Menu

Basis

Het einde van de kerk als vereniging

Het verenigingsmodel van de kerk loopt op zijn einde. Het is tijd voor verandering. Twee types kerk lijken te werken: de kathedraal en de warme gemeenschap. Kerkmensen mogen sleetse kerkelijke praktijken loslaten en nieuwe inspirerende vormen omarmen.

Dr. M. van der Meulen is universitair docent Godsdienstsociologie aan de PThU in Groningen en coördinator van het onderzoeksplatform Connecting Churches and Cultures (CCC).

De kerk wordt een vereniging: 1850-1960

Achteraf is het gemakkelijk de geschiedenis te periodiseren. In 1517 begon de Reformatie. Maar de mensen die toen leefden wisten niet dat ze in een nieuwe periode waren beland. Toch is het nuttig om periodes aan te duiden. Onze samenleving en de kerk is aan het eind van een periode aangekomen. Deze loopt grofweg van 1850 tot 1960, met een duidelijke uitloop naar nu.

In deze periode hebben de kerken in Nederland zich ontwikkeld tot verenigingen. Kerken hebben leden, duidelijke grenzen, een sterke lokale binding, een bestuur en een centrale samenkomst. Grote betrokkenheid van de leden bij de centrale samenkomst wordt gezien als hét kenmerk van succes. Of, in andere woorden: als er maar genoeg mensen in de kerk komen en alle ambtelijke functies vervuld worden, dan is een kerk succesvol. Ook een duidelijk omschreven religieuze identiteit hoort hierbij.

Veel van de protestantse kerkgenootschappen die Nederland rijk is – van christelijk gereformeerd tot zevendedagsadventist – zijn ontstaan in dezelfde periode. Dat is geen toeval, het past bij de wens van duidelijke grenzen van die tijd. Tegenwoordig vervagen deze grenzen tussen kerken weer. Een teken dat we aan het begin van een nieuwe periode voor de kerk staan.

Tussen 1850 en 1960 ontstonden er veel verenigingen: de voetbalvereniging, de plattelandsvrouwenvereniging, de bibliotheekvereniging, maar ook vakbonden met plaatselijke afdelingen en politieke partijen. Net als de kerk, hebben ook deze verenigingen het sinds 1960 moeilijk. Ze zijn verdwenen of lijden een kwijnend bestaan. Volgens de Britse sociologe Grace Davie zijn kerken onderdeel van ‘een brede sociale revolutie’. Kerken kunnen, net als andere maatschappelijke organisaties, niet meer rekenen op de vanzelfsprekende betrokkenheid van mensen. Er zijn nieuwe, innovatieve manieren van contact en betrokkenheid nodig.

De emeritus-hoogleraar praktische theologie Gerben Heitink zegt het in ‘Kerk met karakter’ zo: ‘Het verenigingstype van gemeentevorming, dat berust op lidmaatschap, heeft zijn langste tijd gehad en maakt plaats voor uiteenlopende netwerkachtige vormen van participatie.

’ Het kerkelijk leven in de Protestantse Kerk is echter nog steeds door het verenigingsmodel gestempeld. Het model is tot in de uithoeken van ons land gekopieerd. Geen wonder dat de malaise vrijwel overal gevoeld wordt.

Veel kerkmensen voelen deze malaise aan den lijve. Lokale kerken worstelen bijvoorbeeld met het vinden van genoeg ambtsdragers. Een kleine groep mensen houdt het hele systeem met commissies, vergaderingen en regels draaiende. Voor hen voelt de kerk soms sleets. Ze voelen zich moe en overbelast en kunnen teleurgesteld raken in de eigen gemeente. Kortom, het is tijd voor nieuwe inspiratie.

Einde van de lange jaren ‘60

De jaren ’60 worden in de godsdienstsociologie gezien als een omslagperiode. De generatie die toen opgroeide, de babyboomers, brak met allerlei praktijken. Zij verlieten massaal de kerk. Vanaf de jaren ‘60 gingen vrouwen meer werken en ontstond een vrije-tijdsindustrie (de t.v.!) die ervoor zorgde dat er minder tijd en aandacht voor de overdracht van geloof was. Ook de cultuur veranderde: er werd belang gehecht aan waarden als authenticiteit en zelfverwerkelijking. Klassieke kerkelijke organisaties werden niet meer geacht bij deze zelfverwerkelijking te horen. De Nederlandse religiehistoricus Peter van Rooden constateert dat ‘de traditionele vorm van godsdienst meer en meer uit de kern van het leven verdrongen en op den duur simpelweg irrelevant’ werd. In de cijfers is de neergang van het kerkelijke leven sinds de jaren ’60 duidelijk waar te nemen. Dit wordt secularisatie genoemd.

Er zijn nieuwe, innovatieve manieren van contact en betrokkenheid nodig

Langzamerhand komen we aan het eind van wat je ‘de lange jaren ’60’ zou kunnen noemen. De meeste kerken worden in hun structuur en ledensamenstelling nog erg gevormd door de jaren ’60. De babyboom-generatie stempelt het kerkelijke leven nog sterk. Uit onderzoek blijkt dat deze zestigers de Protestantse Kerk draaiende houden: zij doen veel vrijwilligerswerk en dragen het meeste geld bij. De komende tien, vijftien jaar zal deze groep in belang afnemen door ziekte en sterfte. Er zijn weinig mensen van jongere generaties die al het kerkelijke werk over kunnen nemen. Kerken zullen dus uit een ander vaatje moeten tappen.

Wat betreft genoemd onderzoek, zie de rapporten ‘Over berg en dal’ en ‘Krimpende middelen en toch vitaal’, uitgebracht door onderzoeksplatform CCC van de Protestantse Theologische Universiteit (PThU), http://www.pthu.nl/ccc.

Kerken die werken: kathedralen en warme gemeenschappen

Het wordt steeds duidelijker dat we in een nieuwe periode terecht komen. Sinds het begin van deze eeuw is er weer meer aandacht voor religie. Er blijft ruimte voor religie, maar de vorm wordt anders. The Passion is een typisch voorbeeld van deze ontwikkeling. Deze tv-show is erg populair. Een groot deel van de mensen, die de show bekijken, is niet of nauwelijks kerkelijk betrokken. The Passion biedt mensen de gelegenheid om op verschillende manieren betrokken te zijn bij thema’s van ultiem belang, zoals geloof, moraal en persoonlijk lijden. Deze betrokkenheid kan oppervlakkig zijn, maar ook heel intens.

Zestigers houden de kerk nog draaiende…

De sociologe Grace Davie zegt in 2006 dat er binnen het Europese christendom op dit moment twee types kerk zijn die ‘werken’: de kathedralen en de warme gemeenschappen. Bij deze twee types kerk kun je geen scherpe grens trekken tussen wie er wel bij hoort en wie niet. Grenzen zijn vloeibaar en dat past precies bij deze tijd. Het zijn ook types kerk waar de flexibele betrokkenheid van mensen geen probleem is. Je wordt niet geacht op vaste tijden op te draven of een bepaalde set aan kennis en vaardigheden te hebben. Je kunt komen zoals je bent.

Kathedraal: bijzondere beleving

Een bezoek aan een kathedraal is volgens Davie ‘een esthetische beleving’ waar veel mensen naar op zoek zijn. Ook mensen die zich liever niet willen binden aan een gemeenschap komen graag in een kathedraal. In Groot-Brittannië groeit het aantal bezoekers van kathedralen jaar op jaar. De professionele koren die bij deze kathedralen horen trekken veel aandacht. Een bezoek aan een dienst of een Evensong in een kathedraal is een bijzondere ervaring. Het tilt je uit het alledaagse.

Ook dorpskerken kunnen een kathedrale functie heb-ben. Uit onderzoek van Jacobine Gelderloos, wetenschapper van de Protestantse Theologische Universiteit, weten we dat kerken in een dorp een belangrijke functie hebben. Het is een plek waar ruimte is voor sacraliteit en spiritualiteit, ook voor niet-kerkelijke activiteiten. In sommige dorpen wordt de 4 mei herdenking daarom in de kerk gehouden.

Ook de megakerken die de afgelopen tien jaar zijn ontstaan kun je beschouwen als kathedralen. Deze grote kerken, die duizenden bezoekers per zondag trekken, hebben vaak een evangelische achtergrond. Ze bieden een dienst van hoge kwaliteit, met aantrekkelijke prediking en mooie muziek. Bezoekers kunnen heel betrokken raken, maar ook gewoon genieten van de muziek.

Warme gemeenschap: ruimte voor het alledaagse en gewone

Warme gemeenschappen zijn plekken waar juist het alledaagse en gewone alle ruimte krijgt. Men komt samen in de huizen van de betrokkenen. Of nog specifieker: aan de eettafel. Want er wordt vaak en veel gegeten. Je komt informeel, in je gewone kloffie, bij iemand thuis. Je kent de mensen. Je nodigt gemakkelijk vrienden of buren uit. Aan de tafel is er ruimte voor je dagelijkse problemen en successen. Deze warme gemeenschappen kunnen een sterke diaconale en pastorale functie hebben. Niet voor niets is samen eten voor veel pioniersplekken van de Protestantse Kerk een van de belangrijkste activiteiten.

Deze warme gemeenschappen zijn vaak kleiner dan wat zich meestal op een gewone zondag in het kerkgebouw verzamelt. Het gaat om gemeenschappen ter grootte van een extended family, een uitgebreide ‘familie’ van zo’n 15 tot 40 mensen. Zo’n groep wordt ook wel een missiegroep genoemd. Deze groepen zijn groot genoeg om redelijk autonoom een eigen missie op te zetten voor een specifieke doelgroep (jongeren, vluchtelingen) of voor een wijk of buurt. Een missiegroep kan ook weer bestaan uit kleinere groepen: huisgroepen van 8 tot 12 personen. Deze huis-en missiegroepen zijn beter in staat om zich te verbinden met nieuwe mensen en zorg voor elkaar te dragen. Een lokale kerk kan bestaan uit verschillende van deze kleinere gemeenschappen.

Experimenteren met nieuwe kerkplekken

In Nederland wordt er de laatste jaren veel geëxperimenteerd met het ontwikkelen van nieuwe vormen van kerk. In recente missiologische literatuur wordt benadrukt dat kerk zijn zich minder zou moeten concentreren rond de zondagse eredienst. De kerk moet zich meer bewegen buiten de grenzen van het kerkgebouw. Henk de Roest, hoogleraar praktische theologie, benadrukt het belang van ‘kerkplekken’: in een kerkelijke gemeente kunnen verschillende plaatsen zijn waar kerk ‘gebeurt’. Dit kan zowel rond de eettafel gebeuren, als in een prachtige viering in een kathedraal gebouw, als tijdens een gesprek bij de Voedselbank.

Betrokken kerkmensen kunnen inspiratie vinden in deze vormen van kerk die werken. Zij mogen het sleetse model van kerk als vereniging loslaten en nieuwe vormen omarmen. Een aantal dingen zijn hierbij belangrijk:

1. Grondige veranderingen vragen om begeleiding. Nieuwe dingen lukken vaak niet in één keer en vergen een proces van een aantal jaren. Om moed te houden is het nodig om successen en mislukkingen te delen met anderen. Experts van buiten bieden waardevolle inzichten.

2. Voor verandering hoef je niet méér te doen, maar vooral de dingen ánders te doen. Een commissievergadering kan voortaan starten met een maaltijd bij iemand thuis. Diaconaat en pastoraat kan plaatsvinden in huis-en missiegroepen. De ouderlingen en predikanten worden dan minder uitvoerders en meer coaches.

3. Stem af met je kerkelijke buren. In een stad of regio is plaats voor verschillende vormen van kerk zijn. Je hoeft niet alles zelf te doen. Doe waar je goed in bent, en laat anderen doen waar zij goed in zijn. Zo geef je samen met alle heiligen vorm aan de veelkleurigheid van God.

Aan tafel is ruimte voor de dagelijkse problemen en successen

Een warme gemeenschap die werkt

Ergens in het noorden van Nederland is een kerkelijke gemeente die ingedeeld is in kleinere groepen. De kerk ‘gebeurt’ aan de eettafels in de huizen van de wijk.

Karel, 63 jaar, is betrokken bij een eetgroep in de wijk. 1x in de twee weken eet hij samen met een groep. De groep komt ook op andere momenten bij elkaar, voor bijbelstudie, maar ook voor wandelingen of andere uitstapjes. Karel woont zelf alleen. Hij heeft geen kerkelijke achtergrond, maar is de laatste jaren betrokken geraakt bij de kerk in de wijk.

Dan gebeurt er iets ergs: de overbuurvrouw van Karel overlijdt. Zij laat haar man en dochter van 8 jaar achter. Het meisje heet Marie. Karel ontfermt zich een beetje over Marie en haar vader. Hij komt regelmatig langs, eet vaak mee en onderneemt met Marie ook uitstapjes.

Karel neemt Marie een keer mee naar de eetgroep. Marie vindt het gezellig. Er zijn ook andere kinderen van haar leeftijd. Ze raakt bevriend met deze kinderen, en maakt speelafspraakjes doordeweeks. Het gaat een tijdje niet zo goed met Marie op school. De mensen van de eetgroep houden een oogje in het zeil en helpen de vader van Marie om met school te overleggen.

Marie gaat regelmatig mee naar de kerkdiensten. Haar vader heeft niet zoveel met het geloof, maar vindt het goed dat Karel haar meeneemt. Daar ziet ze op een gegeven moment dat er iemand gedoopt wordt. En ze vraagt: ‘mag ik ook bij God horen?’. De vraag stelt de mensen van de kerk voor een dilemma. Natuurlijk mag iedereen bij God horen, maar kun je een meisje van 9 jaar – zo oud is ze inmiddels – zomaar dopen? Wat vindt de vader ervan? Er volgen gesprekken met Marie en haar vader. Marie blijkt een sterke wens te hebben om gedoopt te worden en kan goed uitleggen waarom ze dat wil. En haar vader vertrouwt de mensen van de kerk voldoende om de doop toe te staan. Uiteindelijk wordt Marie gedoopt in een dienst, precies één jaar na de dood van haar moeder. Haar vader staat dan ook op het podium. Het is een bijzonder moment.

Dit is zomaar een voorbeeld van wat er kan gebeuren rond de eettafel. Er is ruimte voor pastorale en diaconale zorg voor elkaar. Ouderen trekken op met jongeren. Spiritualiteit en geloof groeien. Ook mensen die niks met de kerk hebben, worden geraakt door het evangelie.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken