Menu

Basis

Het heilig onderricht

Bijbelwetenschappen

13e zondag van de zomer (Marcus 9:14-29)

De eerste negen hoofdstukken van het Marcusevangelie staan in het teken van het heilig onderricht, waarin de Geest van God, van de Tora, staat tegenover de satan en diens verschijnen in boze, onreine geesten en demonen. Het begint meteen met Jezus’ doop met de heilige Geest en de satan die deze doop test (1:9-13).

Zo staan de spelers van deze eerste negen hoofdstukken meteen op het toneel: de satan en Jezus. In zijn verzet tegen de satan laat Jezus zien wat die doop betekent, wat het betekent om ‘de geliefde Zoon’ te zijn, de Zoon van het welbehagen, drager van de Geest (1:11).

Onreine geesten

Meteen volgt een confrontatie met een onreine geest, in de synagoge van Kapernaüm, waar Jezus onderwijst, de Schriften uitlegt (1:21-28). Die geest kent Hem, herkent Hem denk ik, want het is een incarnatie van de satan uit 1:13. Geest staat hier tegenover geest. Heilige Geest, Geest van God, Geest van het heilig onderricht, tegenover onreine geest, satanische geest. Het zal een motief blijken dat in dit Evangelie elf keer voorkomt. Dat is dubbel zoveel als in Lucas en vijf keer zoveel als in Matteüs. We hebben hier dus te maken met een typisch kenmerk van Marcus.

In 1:34 gebruikt Marcus het Griekse woord daimonia, ‘demonen’, boze geesten, incarnaties van de satan. Ze kennen Hem, natuurlijk. Jezus drijft hen uit, laat hen niet eens aan het woord komen. Dat is wat het heilig onderricht doet: onreine geesten uitdrijven. We zullen zien dat onreine geesten de machten en krachten zijn die mensen kapotmaken. Dat had Jezus in de woestijn meteen begrepen. De Geest van het heilig onderricht daarentegen heelt, geneest en bevrijdt. In hoofdstuk 3 is het weer raak. De daimonia werpen zich voor Hem neer en roepen uit wie Hij is: de Zoon van God (3:11). De leugen weet zich door de waarheid betrapt, zoals dat altijd gaat.

Hoofdstuk 5 lijkt een climax. Daar is een heel legioen onreine geesten, demonen. Het klinkt mij heel bekend in de oren. Complottheorieën van allerlei maat en soort houden tot op vandaag talloze mensen in hun verwoestende greep. Ze staan zonder uitzondering op gespannen voet met, om niet te zeggen ronduit vijandig tegenover het heilig onderricht. ‘Waar bemoei je je mee?’ schreeuwen ze Jezus toe. ‘Flikker op, man,’ zouden wij zeggen. ‘Ik ken je wel. Je bent de Zoon van de allerhoogste God.’ Boeiend en veelzeggend dat Jezus uitgerekend door de mond van zijn tegenstanders beleden wordt als degene die Hij is. Voor Jezus zijn deze demonen zwijnenvoer.

Een leeropdracht

In hoofdstuk 6 krijgen de leerlingen van Jezus de opdracht om net zoals Hij te leren. En ook hun onderricht met volmacht (:7) drijft de boze geesten uit. Steeds duidelijker wordt het dat het bij al deze uitdrijvingen niet om wonderbaarlijke genezingen gaat, maar om Geest tegenover geest en om de vraag vanuit welke geest wij willen leven. Deze vraag houdt geen halt bij welke grens dan ook, zoals blijkt uit de confronterende ontmoeting met een Syro-Fenicische, dus niet-Joodse vrouw (7:24-30). Ook daar is weer sprake van zowel een ‘demon’ (Gr.: daimonion) als een ‘onreine geest’ (Gr.: pneuma akatharton). Twee verschillende woorden voor dezelfde zaak, zoals eerder al bleek. De onreine geest is een mensvijandige ideologie die als zodanig demonisch is. Het is allemaal niet ver weg. Denk aan fascisme, nationalisme, racisme en de al genoemde complotdenkerij.

Sta op uit de doden!

En dan komt hoofdstuk 9:14-29 als een afsluitende apotheose, want hierna houden deze confrontaties op. De leerlingen zijn met schriftgeleerden aan het kibbelen of discussiëren over de vraag wat dat nu eigenlijk is: opstaan uit de doden. Wat volgt is praktijkonderricht. Eerst wordt duidelijk wat leven ín de doden is. Dat is de staat waarin die zoon zich bevindt, en die is dramatisch. In commentaren vraagt men zich af wat voor ziekte hij heeft. Men komt dan op epilepsie uit.

Deze vraag is precies de verkeerde, want die maakt Jezus tot een wonderdokter met buitengewone gaven. Deze vraag ziet voorbij aan wat nu juist typerend is voor Marcus: de confrontatie van de Geest van God met de leugengeesten van welke tijd dan ook. Die speelt zich af door het onderricht van Jezus; en het bijzondere, het buitengewone van Jezus is de volmacht van dat onderricht, niet het feit dat Hij een wonderdokter zou zijn: ‘Hij leerde hun als gezaghebbende, en niet als de schriftgeleerden’ (1:22), en: ‘Wat is dit? Een nieuwe leer met gezag! Ook de boze geesten geeft Hij bevelen en zij gehoorzamen Hem!’ (1:27).

Wie is deze zoon in hoofdstuk 9? Om daar een vermoeden van te krijgen moeten we weten dat ‘Marcus zich, in verband met de vervolging, gedwongen zag zijn evangelie in een subversieve geheimtaal te schrijven’.[1] Egbert Rooze sluit daarbij aan en ziet in deze zoon het volk Israël, dat er politiek-maatschappelijk aan toe was als deze zoon. De boze geest staat voor de Romeinen. ‘Hij’ – die boze geest – werpt die zoon in vuur en water. Dat verwijst naar ‘de twee grootste bloedbaden die plaatsvonden tijdens de Joodse oorlog. Het ombrengen van de mensen in het vuur van de brand van Jeruzalem en haar tempel en het doden van duizenden Joden in het water van de zee van Galilea.’[2]

Marcus schreef zijn Evangelie in Rome, na het jaar 70. Dat is ook het Rome van na de grote brand waarvan de Joden de schuld kregen. De pastorale boodschap is: Sta op uit de doden! Vat moed! Verjaag de leugengeest van moedeloosheid en verslagenheid.

Deze exegese is opgesteld door Jaap Goorhuis.

Voetnoten

[1] K. Hanhart, De tragedie voorbij. Het subversieve evangelie van Marcus na de verwoesting van Jeruzalem, Middelburg 2013, 132.

[2] E. Rooze, Marcus als tegenevangelie, Antwerpen 2012, 201-202.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken