Het horen van de gemeente

Veel is tot nu toe geschreven over de rol, de plichten en bevoegdheden van de kerkenraad. Maar de stem van de gemeente is natuurlijk ook belangrijk! Hoe en wanneer, in welke soort aangelegenheden, moet de kerkenraad ruimte maken voor de inbreng van de gemeente?
Basisregels
De kerkenraad neemt geen besluiten in aangelegenheden, die voor het leven van de gemeente van wezenlijk belang zijn, zonder de leden van de gemeente daarin gekend en daarover gehoord te hebben (Kerkorde artikel VI-5). In dit artikel zien we twee basisregels: de kerkenraad neemt besluiten en in een aantal gevallen moet de gemeente worden gehoord.
Dat horen betekent, dat de kerkenraad serieus kennisneemt van wat vanuit de gemeente naar voren wordt gebracht en dat meeweegt bij het uiteindelijke besluit. Daarbij heeft de kerkenraad een eigen verantwoordelijkheid. De leiding van de gemeente ligt immers niet bij de gemeente, maar bij de kerkenraad (Kerkorde artikel VI-4).
Zo weet de kerkenraad wat gemeenteleden van belang achten voor het besluit van de kerkenraad
Belangrijke zaken
In ordinantie 4-8-9 wordt opgesomd in welke zaken de gemeente moet worden gehoord. De betrokkenheid van de gemeente wordt in ord. 4-8-9 anders geformuleerd dan in het bovengenoemde kerkordeartikel. De kerkenraad besluit in bedoelde zaken ‘nadat de leden van de gemeente in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken’. Inhoudelijk is er tussen die formuleringen geen verschil.
Bij de vaststelling van deze tekst heeft de synode uitgesproken, dat de kerkenraad de plicht heeft om de gemeente op de hoogte te stellen van de (voorlopige) afweging, die de kerkenraad heeft gemaakt. De gemeenteleden moeten goed geïnformeerd worden om afgewogen hun mening te kunnen geven. Op die manier weet de kerkenraad wat gemeenteleden van belang achten voor het besluit dat de kerkenraad moet nemen. Daarbij behoudt de kerkenraad zijn eigen verantwoordelijkheid. Het horen is geen medezeggenschap.
Uiteraard kan de kerkenraad ook in zaken, die niet genoemd zijn in ordinantie 4-8-9, de mening van de gemeente vragen, maar verplicht is dat niet. Hieronder ga ik nader op die zaken in.
Identiteit van de gemeente
Ordinantie 4-8-7 begint met twee kwesties, die sterk verbonden zijn met de identiteit van de gemeente.
- Mogen kinderen aan het avondmaal worden toegelaten?
- Mogen andere relaties dan het huwelijk tussen man en vrouw worden gezegend?
In 2004 is vastgelegd dat elke gemeente (en dus elke kerkenraad) hierin een eigen koers mag varen. Wanneer de kerkenraad overweegt om op één of op beide van deze vragen positief te antwoorden, kan dat alleen na beraad in de gemeente. Dit is meer dan alleen de mening vragen. Het gaat erom, dat in de gemeente een bezinningsproces op gang gebracht wordt over deze zaken en dat de gemeente zo mogelijk gezamenlijk toegroeit naar een gezamenlijk besluit. Belangrijk is daarbij dat er begrip ontstaat voor de motieven achter de verschillende standpunten.
De landelijke kerk heeft allerlei materiaal ontwikkeld om over deze vragen in gesprek te gaan. Hetzelfde geldt als de kerkenraad overweegt om kinderen niét langer toe te laten aan het avondmaal of relaties niét langer te zegenen. Maar dat zal waarschijnlijk niet voorkomen.
Gang van zaken in de gemeente
Na deze twee vragen volgen drie items met betrekking tot de gang van zaken in de gemeente:
- het beantwoorden van de doopvragen door doopleden;
In de Gereformeerde kerkorde was het beantwoorden van doopvragen voorbehouden aan belijdende leden. Deze eis stelt de kerkorde niet meer. Een kerkenraad kan dus besluiten dat ook doopleden deze vragen mogen beantwoorden (ord. 6-2-4). Het is overigens ook mogelijk dat doopouders bij de doop van hun kind belijdenis van hun geloof doen. - het verlenen van stemrecht aan anderen dan belijdende leden;
- de wijze van de verkiezing van ambtsdragers;
Deze zaken komen ook aan de orde in de plaatselijke regeling (zie hieronder)
Het gaat erom dat een bezinningsproces op gang komt om zo toe te groeien naar een gezamenlijk besluit
Plaats van de gemeente in de kerk
De volgende drie punten betreffen de plaats van de gemeente in het geheel van de kerk:
- de aanduiding en de naam van de gemeente;
Elke gemeente heeft een kerkordelijk voorgeschreven naam: Protestantse gemeente te …, Hervormde gemeente te …, Gereformeerde Kerk te …, Evangelisch-lutherse gemeente te … Wijziging van de naam en aanduiding gebeurt door samenvoeging of door de naam Protestantse Gemeente aan te nemen (ord. 2-4-3,4). Het gaat hierbij om meer dan een formele wijziging. Hervormde gemeenten en gereformeerde kerken weten zich in het bijzonder verbonden met de belijdenisgeschriften van de gereformeerde traditie, evangelisch-lutherse gemeenten weten zich in het bijzonder verbonden met de belijdenisgeschriften van de lutherse traditie, en protestantse gemeenten weten zich verbonden met beide tradities (ordinantie 1-1-1). - het voortbestaan van de gemeente;
Het gaat hierbij om opheffing van de gemeente, splitsing van de gemeente dan wel om samenvoeging met een andere gemeente (ord. 2-9 en 2-8-4 t/m 6). Vanzelfsprekend moet de gemeente ook worden gehoord als er sprake is van een wijziging in de indeling in wijkgemeenten, waarbij wijkgemeenten worden samengevoegd, gesplitst of opgeheven. Dit geldt ook als een andere kerkenraad vraagt om samengaan. - het aangaan van een samenwerkingsverband met een andere gemeente;
Deze bepaling geldt ook bij samenwerking van wijkgemeenten.
Plaats van samenkomst
Hiertoe behoren twee zaken:
- de plaats van samenkomst van de gemeente;
- het verwerven, ingrijpend verbouwen, afbreken, verkopen of op andere wijze vervreemden van een kerkgebouw;
Het gaat hierbij meestal om samenhangende besluiten: moet een kerkgebouw worden afgestoten en zo ja, welk?
Nogmaals: het gaat steeds om het vragen van een mening – het besluit is aan de kerkenraad
Intern functioneren
Hieronder vallen de plaatselijke regeling, het beleidsplan, de begroting en de jaarrekening. In de modellen voor de plaatselijke regeling (zie de website van de landelijke kerk) wordt aangegeven welke keuzen de kerkenraad heeft en welke zaken dus aan de gemeente moeten worden voorgelegd. In het beleidsplan worden de speerpunten voor de komende jaren vastgelegd. In de begroting en de jaarrekening is de financiële vertaling van het beleidsplan te vinden.
Mening vragen
De kerkenraad moet de mening van leden van de gemeente vragen. Daaronder zijn de gastleden begrepen. Of vrienden daarbij betrokken worden, staat in de vrijheid van de kerkenraad. Het gaat immers niet om stemmen, maar om de wijsheid van de gemeente mee te wegen.
De kerkorde geeft alleen bij begroting en jaarrekening aan hoe de kerkenraad de gemeente moet informeren: de jaarrekening en de begroting moeten in hun geheel een week ter inzage worden gelegd, en in samenvatting worden gepubliceerd (ord. 11-5-4 en 11-6-2). Hoe de kerkenraad in andere gevallen de gemeente informeert, staat vrij.
In ieder geval moet de kerkenraad goed en volledig informeren over de te maken keus. Als de kerkenraad bijvoorbeeld de mening vraagt over de plaatselijke regeling, moet hij niet alleen aangeven welke keus de kerkenraad maakt, maar ook uit welke mogelijkheden de kerkenraad kon kiezen.
Of volstaan kan worden met schriftelijke voorlichting en het geven van gelegenheid tot reageren, of dat één of meer gemeenteavonden moeten worden belegd, hangt af van het onderwerp. Bij een kleine wijziging van de plaatselijke regeling zal een gemeenteavond niet nodig zijn. Maar bij ingewikkelder kwesties, zoals bijvoorbeeld het afstoten van een kerkgebouw, zullen meer avonden nodig zijn. De kerkenraad kan er dan voor kiezen om niet zelf al een voorlopige keus te maken, maar om de opties open aan de gemeente voor te leggen, om maximaal gebruik te maken van de expertise die er in de gemeente is. Hij kan dan daarna, de inbreng afwegend, een voorlopig besluit nemen, dat opnieuw aan de gemeente wordt voorgelegd.
Dr. Tobias Bos is emeritus-predikant en was tot 2024 lid van het Generale College voor de Kerkorde.