Menu

Basis

Het vertrouwen van Marta

Bijbel verstaan

Vrouwelijk dominee die aan het preken is
De eerste vrouwelijke predikant in Den Ham.

‘De Meester is daar en Hij roept u!’
Johannes 11:28 (SV)

Op 18 augustus 2024 ging Irma Jansen voor in de Hervormde Kerk te Den Ham, waar ze 56 jaar geleden gedoopt was. Ze preekte over de tekst die op de buitenkant van de kerk staat, Johannes 11: 28. Hieronder een gedeelte uit haar preek.

Als Marta hoort dat Jezus onderweg is, loopt ze hem tegemoet. Ze wil niet wachten tot hij bij hen thuis is. Ze heeft ook al veel te lang op hem moeten wachten … Misschien wil ze ook even weg van de anderen, van haar rouwende zus, van die klaagvrouwen.

‘Waar was je nou?’ Dat is het eerste dat ze tegen Jezus zegt: ‘Heer, als u hier geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn.’ Ja, zo kennen we Marta: een vrouw die het durft te zeggen als ze het ergens niet mee eens is.

Zoals in dat andere verhaal (Luc. 10:38–42) waar Marta tegen Jezus moppert omdat haar zus geen klap uitvoert: ‘Zeg er eens wat van, Jezus. Ik loop hier te sloven en zij zit daar maar bij u, aan uw voeten te luisteren.’ Dan reageert Jezus: Maria doet het enige dat nodig is.

Dat echt belangrijk is. Eten koken en de afwas doen, dat kan later ook wel. Maria heeft het beste deel gekozen. Je zou kunnen zeggen: Jezus verkondigt hier dat de beste plek voor een vrouw, het recht van een vrouw, toch echt niet het aanrecht is, maar de plek aan zijn voeten:) Als een leerlinge zit Maria aan de voeten van rabbi Jezus, de meester.

De Hervormde Kerk te Den Ham is de kerk waar mijn grootouders van moeders kant al naartoe gingen, waar mijn opa ouderling was, mijn ouders getrouwd zijn en waar we met ons gezin altijd naartoe gingen. Waar ik veilig tegen mijn vader aanzat en in zijn hand kneep als hij in slaap dreigde te vallen. Waar ik me als kind verbaasde over de ernst rond het avondmaal en ik het jammer vond dat ik niet aan mocht gaan.

Waar ik iets opgevangen heb van het mysterie van het geloof en het wonder van Gods liefde en genade. Waar ik zong in het meisjeskoor. Waar twee ouderlingen op bezoek kwamen toen ik theologie ging studeren. De kerk waar we een dankdienst voor het leven van mijn moeder hebben gehouden, nu al bijna vier jaar geleden. Ik ontdekte dat ik daar gedoopt was op 18 augustus 1968. Dat ik daar dan precies 56 jaar later voor mocht gaan als eerste vrouwelijke predikant op de kansel, dat voelde echt bijzonder!

Herkenbaar verdriet

Maar hier is het toch anders. Hier kiest juist Marta ervoor om bij Jezus te zijn. Wat drijft haar? Is het dat grote verwijt, haar verdriet, of toch … ook haar geloof? In ieder geval het vertrouwen dat ze alles tegen hem kan zeggen. Eerlijk kan zijn. Dat kan als je weet dat iemand van je houdt. Dan is het veilig, dan kun je jezelf zijn.

Want Jezus hield van Lazarus, van Marta en Maria. Ik vind het zo ontroerend dat Johannes dit er specifiek bij heeft geschreven. Het is goed dat wij – lezers, hoorders – dat weten: Jezus hield veel van Marta en haar zuster, en van Lazarus.

Want je zou kunnen denken dat Jezus niet genoeg van hen hield. Want waarom is hij niet direct gekomen? Dat is ook de vraag en het verwijt van Marta. Wie herkent niet dit verwijt? Dit verdriet? U hebt ons toch lief? U bent toch de God van erbij? Ik ben met je …

Maar U bent er niet altijd bij. U hebt ons in de steek gelaten. We hebben U niet gezien, niet gevoeld, niet gehoord. Waar waren die engelen van u die mijn geliefde – toch ook uw geliefde – zouden beschermen?

Het ongeluk is toch gebeurd, die ziekte is niet genezen, de dood is gekomen, onverbiddelijk, hard en koud. Ondanks al ons hopen, bidden, smeken, wachten …

Dat is de pijnlijke ervaring van de meesten van ons, ik denk van ons allen. En afgezien van ons eigen, persoonlijk verdriet – als je het nieuws hoort, de beelden ziet, dan kun je je ook afvragen: waar is God in dit alles? Komt het nog ooit goed? ‘Dat koninkrijk van U, wordt dat nog wat?’ dichtte Gerard Reve. Komt er nog wat van terecht? Machteloos, zo kunnen wij ons voelen.

steen die aan een muur hangt met daarop Johannes 11 vers 28

Opstanding – nu

Is God misschien ook machteloos? Of wacht Hij op het juiste moment? Zo lijkt Marta ook te denken: zelfs nu weet ik dat God u alles zal geven wat u vraagt. Hierin klinkt hoop door en vertrouwen. Dan volgt er een bijzonder gesprek.

‘Je broer zal opstaan,’ zegt Jezus. ‘Ja,’ zegt Marta, ‘dat weet ik: straks op de laatste dag.’ Maar Jezus zegt: ‘Ik ben nu de opstanding en het leven.’ Het gaat niet om de opstanding straks pas, maar nu al. Op deze dag. Vandaag. De toekomst begint nu al!

Maria heeft Marta nodig om bij Jezus te komen

En de opstanding is niet een dogma of een theorie, niet een feit waarin je moet geloven dat het ooit gaat gebeuren. Nee, de opstanding is een Persoon, en hij staat hier voor Marta. ‘Wie in mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft, en wie leeft en in mij gelooft zal nooit sterven. Geloof je dat?’

En waar Marta twee keer heeft gezegd: ik weet het, ik weet, zegt ze nu: ‘Ja Heer, ik geloof.’ En ze gaat naar haar zus, naar Maria die thuis zit. Opgesloten, afgesloten in haar wanhoop en verdriet. Er is voor haar geen reden om naar Jezus te gaan. Alles is zinloos nu.

Tot Marta haar roept en zegt: ‘Kom mee! Want de meester is er en hij vraagt naar je. Hij roept je!’ Maria gaat direct en stelt hem dezelfde vraag: ‘Waar was je nou?’ Maar ze valt ook aan zijn voeten neer want dat is haar plek als leerlinge van de rabbi. Maria had haar zus Marta nodig om bij Jezus te komen. Om op te staan en te gaan.

Geroepen

We hebben elkaar nodig om het telkens weer van elkaar te horen: dat hij ons roept. Dat hij er is, dat hij de opstanding en het leven is. Daarom zijn we ook aan elkaar gegeven, als gemeente, lichaam van Christus. Om het telkens tegen elkaar te zeggen, te laten zien: ‘De Meester is er, en Hij roept je!’

Een andere Maria, van Magdala, zoekt later haar Heer, haar Meester. Ze is radeloos, ze is hem kwijt. Hij is al gestorven, vermoord, en nu ook is ze zijn lichaam kwijt. Tot hij haar roept, met één woord: haar naam – Maria.

En dan weet ze het, wie haar kent, wie haar roept. Het is de meester. En zij antwoordt: ‘Rabboeni. Mijn meester.’ Zij wordt de eerste getuige van zijn opstanding, de eerste vrouwelijke predikante zou je kunnen zeggen. ‘Ga naar mijn broers en zussen.’

Zo heeft de Heer ook mij geroepen. En hij roept ons allemaal.


Roeping
Woord & Dienst 2024, nr. 9

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken