In het schijthuis beleefde Luther zijn doorbraakervaring
De Reformatie als ‘doorbraak’

Een perspectiefverandering van 180 graden zorgde bij Luther voor een doorbraakervaring. God is niet meer streng, maar aanvaardt de mens in liefde. Het kan zomaar zijn dat Luther deze existentiële ontdekking deed in het ‘schijthuis’, de plek waar ook een lichamelijke doorbraak plaatsvindt.
Geloofsverhalen zijn doorgaans zeer persoonlijk en hun centrale beelden en ervaringen verschillen. Hetzelfde geldt voor hoe wij ermee omgaan. In de ene traditie hoort het bij de goede (missionaire) toon, dat je er vooral van vertelt hoe je tot geloof bent gekomen, of hoe het geloof je heeft gevonden. Vaak zijn dat doorbraak-verhalen, waarin plotseling geloofsperspectieven open breken. In de andere traditie behoort dit soort verhalen tot de intieme sfeer van geloven die je bewust niet deelt, of enkel op navraag, en zelfs dan nog met een zekere schroom.
‘De rechtvaardige zal leven uit geloof’
En dan zijn er ook nog levensgeschiedenissen waarbij geloof niet als een bliksemschicht bij heldere hemel ontstaat. Eerder groeit het geloof in hoop en twijfel, onspectaculair. Het ontwikkelt zich langzaam, in vertrouwen en soms meer stoelend op het geloof van anderen dan op eigen zeer actieve ervaringen. Een geloof van betrouwbare mensen die goede, levensadem-scheppende ervaringen hebben gehad. Geloof dat al dan niet stoelt op ervaringen met de Schrift zelf, of met de stem van de liturgie of de muziek die met haar eigen taal weet te raken en te openen.
Doorbraak van de Reformatie
Waar en wanneer is de Reformatie als geloofsconcept ontstaan? En is dat een ‘doorbraak-ervaring’ geweest? Wie er op doorvraagt wordt al gauw gewezen op de beroemde ‘Turmerlebnis’ van Maarten Luther, de ‘ervaring in de toren’. Inderdaad een beeldend verhaal dat het meest centrale element in de reformatorische interpretatie van het christelijk geloofsverhaal spanningsgeladen weet te beschrijven.
We kennen het verhaal uit Luthers eigen beschrijving ervan, vanuit enige historische afstand opgetekend in 1545 bij de inleiding tot de uitgave van zijn Latijnse geschriften. Hij beschrijft daar een moment dat door hemzelf niet nader wordt gedateerd, en dat volgens onderzoekers ergens tussen 1511 en 1515 of zelfs 1518 kan hebben plaatsgevonden… indien het inderdaad zo plotsklaps geschiedde als het verhaal vertelt:
Luther zit in zijn studeerkamer in Wittenberg en bereidt zijn eerstkomende college-uur voor. Daarvoor leest hij opnieuw de brief aan de Romeinen. Close reading zou je dat vandaag noemen. Bij twee woorden in de brief blijft hij aarzelend en keer op keer herlezend hangen: ‘De rechtvaardige zal leven uit geloof’ (Romeinen 1:17), ‘rechtvaardig’ en ‘gerechtigheid’. Deze twee woorden haken zich vast in zijn eigen tobben over onder meer voorstellingen van het jongste gericht en de vraag of hij zelf, Luther, wel voor God zou kunnen staan (of beter: Luthers overtuiging dat hij dat niet zou kunnen!). Totdat het Luther daagt dat de woorden uit Romeinen 1:17 anders en nieuw te lezen zijn. ‘De rechtvaardige zal leven uit geloof.’ Hij vat deze woorden niet meer conditioneel op, maar als toezegging van Godswege. Niet stoelend dus op de al dan niet overtuigende en aan Gods maatstaven voldoende rechtvaardigheid van de mens zelf, maar stoelend op Gods eigen gerechtigheid die de mens tot leven wordt toegesproken en in geloof kan worden aanvaard.
‘Toen voelde ik mij helemaal herboren: de poorten waren voor mij opengegaan, ik was het Paradijs zelf binnengetreden.’ De Porta Paradisum.
Existentiële ervaring
Veel is sindsdien over de al dan niet betrouwbare historiciteit van de sfeerschets van de Turmerlebnis geschreven. Zo klinkt dit verhaal wel zeer als een ‘verhaal’, als verbeelding van wat in onderzoek en noeste tekstinterpretatie een veel langere en minder dramatische weg zou afleggen. Bij een late datering (1518) zou deze doorbraak bovendien na de publicatie van de 95 stellingen en de Heidelbergse Disputatie hebben plaats gehad, terwijl kernelementen van dat nieuwe verstaan van rechtvaardigheid en geloof al in de genoemde geschriften en publicaties te vinden zijn.
Luther beschrijft een gelovig existentiële ervaring
Als wij even afstand nemen van de vragen rondom de datering van het moment, blijft wel staan dat Luther de theologisch-exegetische vondst rondom het vernieuwde verstaan van ‘gerechtigheid’ (als rechtvaardiging uit geloof) zeer bewust als een essentiële en tegelijk gelovig existentiële ervaring beschrijft. Vooral ook het beeld van de ‘poorten van het Paradijs’ duidt dit aan. In dat perspectief is de doorbraak best vergelijkbaar met bekeringservaringen zoals die in andere geloofstradities centraal staan.
Want inderdaad worstelt Luther in die eerste jaren met zijn eigen geloof en daarbij in het bijzonder met de vraag hoe bekering (Grieks: metanoia) in de bijbelse teksten te verstaan is. Hij wordt daarbij door zijn biechtvader Von Staupitz op een weg geholpen die meer relationeel en minder persoonsgecentreerd is. Dat vinden wij dan ook weer terug in Luthers interpretatie van de geloofsrelatie in Romeinen 1:17.

Verandering van perspectief
Maar wat is de ‘binnenkant’ van deze tekstinterpretatie? Wellicht kan men dat het best als een existentiële perspectiefverandering beschrijven. Want met deze interpretatie veranderen alle rollen in het heilsverhaal: die van God, die van de worstelende gelovige, die van de waarheid en van de gerechtigheid. De gelovige worstelaar wordt een verbaasde, onverdiende ontvanger. En waar die in zijn worsteling krampachtig naar zoekt, dat valt hem als geschenk ten deel.
Inderdaad een verwarrende perspectiefverandering. De oordelende, veraf staande, autoritaire heerser God wordt tot ‘schenker’, tot degene die ‘om niet’ weggeeft, binnen de kaders van een als liefdesband beschreven relatie met de ontvanger. De gerechtigheid wordt bevrijd van haar afmetende en oprekende kleinzieligheid en verandert zodoende in een warme beweging, gericht op groei in menselijkheid en relatie. En het geloof? Dat is niet langer iets dat vooral moet worden gedaan (of gevonden in een noeste zoekbeweging), maar het behelst veelmeer een houding die de sfeer en de verwachting binnen de relatie met God bepaalt. Een grote perspectiefverandering!
De gelovige worstelaar wordt een verbaasde, onverdiende ontvanger
Was dit de enige doorbraak in Luthers verstaan van het geloof? Zeker niet. Maar het was wel de meest centrale. En zoals zo vaak bij een doorbraak in essentiële zin en met een existentiële doorwerking, blijken veel andere aspecten hiermee samen te hangen en daardoor eveneens om herinterpretatie te vragen. Heel het gebouw van geloof en geloven moet herschreven. Daarbij spelen zowel binnenfactoren (die van de eigen geloofservaring) als ook buitenfactoren (hoe vertaalt zich het nieuw gevonden perspectief in de uitdagingen van de geschiedenis) een rol. Zonder de pretentie of de mogelijkheden te hebben hier uitputtend over al deze doorgroei-factoren te willen spreken, zou ik enkele facetten willen noemen.
De Schrift
Daar is allereerst het nieuwe verstaan van de Schrift, die nu niet langer als geheimcodex van een heilsbeherend ‘instituut kerk’ functioneert, maar als een liefdesbrief die de binnenkant van de relatie van God met mens en schepping beschrijft. Waar die liefdesbrief goed wordt gelezen, als ‘aan mij’ (pro me) gericht, wordt de mens uit zijn/haar rol van afhankelijkheid gehaald en wordt die mens zodoende liefdespartner in een relatie die tot doel heeft menselijkheid te verdiepen en te doen groeien.

De orde en de ordeningen
Het beheer van de schepping – daarin was Luther behoudend – moest blijven gebeuren volgens bestaande wereldse ordeningen. Zo, met scheppings-ordeningen, had God immers ook bij de schepping structuur in de chaos gebracht en zo mensenland geschapen: ‘Water hier, aarde daar, hemel boven, leefwereld beneden…’ Zo begreep Luther de bestaande wereldse ordeningen, waarbij de vorsten de taak hadden het samenspel van groepen in de samenleving ordentelijk te laten verlopen, als afspiegelingen van Gods goede, ordenende intentie. Toen de boeren in de landen van de Reformatie in opstand kwamen tegen de feitelijke uitbuiting op basis van onrechtvaardige structuren van de samenleving, gaf Luther dan ook de vorsten de raad om ‘strak te reageren’ en geen wanorde toe te staan. Immers wanorde (chaos), zo is Luthers visie, was het tegenovergestelde van Gods wil, die in de schepping uitliep op het Christusverhaal.
Heel het gebouw van geloof en geloven moet herschreven
De vorsten namen deze raad wel zeer letterlijk en sloegen de opstand met bruut geweld neer, zich daarbij nadrukkelijk beroepend op Luthers raadgeving. De brutaliteit van die oorlog (aan beide kanten trouwens) bracht bij Luther een ander inzicht tot stand, oftewel ze onderstreepte een ander aspect van wat hij eerder al als wissel in het perspectief van ‘gerechtigheid’ had ervaren: de verantwoordelijkheid (van de vorsten) om het recht en de orde te handhaven, zou relatie-gericht moeten worden verstaan. Orde en ordehandhaving hebben als doel het in stand houden van de levensordening waarbinnen de mens tot mens kan uitgroeien. Excessief geweld past niet in deze taak, is zelfs aan deze intentie tegenovergesteld. Zo riep Luther even later de vorsten tot de orde en maande hij hen tot een optreden in de lijn van Gods liefde…
Voor hem zelf was dit een andersoortige doorbraak-ervaring: dat een diep gewortelde geloofsintentie maatschappelijk kan verworden tot het tegendeel van de oorspronkelijke intentie.

Toren in Wittenberg
Veel is er gespeculeerd over karakter, tijd en oord van Luthers boven beschreven doorbraak. Een wel zeer existentieel, om niet te zeggen fysiek aspect van deze speculaties mag hier niet ongenoemd blijven. Wellicht draagt dit ook bij tot een lichamelijker (en menselijker) verstaan van inhoudelijke processen van doorbraak.
Luther maande de vorsten tot een optreden in de lijn van Gods liefde
De vraag is lang open gebleven, welke plek Luther precies voor ogen had toen hij over de ‘toren’ sprak waar de wezenlijke doorbraak in zijn verstaan van geloof en gerechtigheid had plaats gehad. Een toren in bouwtechnische zin is pas in latere tijd aan het zwarte klooster toegevoegd, waar Luther in Wittenberg leefde. Wat er, blijkens archeologisch onderzoek uit 2004, echter zeker bestond (en wel net onder Luthers studeerkamer gelegen), was een voor Luther wellicht in deze jaren vanuit de dagelijkse levensbehoeften zeer existentieel oord. Namelijk een ‘kakhuis’ (latrine), waar Luther, die aan chronische verstopping leed, veel pijnlijke momenten zal hebben doorgebracht.
Luther zelf refereert in ander verband (in de tafelgesprekken) aan dit of een dergelijk oord, wanneer hij spreekt over de doorbraak in zijn denken. Hij refereert dan aan een ‘locus’ (een oord) of een ‘cloaca bij de toren’, waar hem ‘deze kunst (van het goed verstaan van de concepten gerechtigheid en geloof) door de Heilige Geest’ zou zijn geworden.
Even los van het hilarische aspect van de voorstelling dat de reformatorische doorbraak in het geloof op een ‘schijthuis’ kan hebben plaats gevonden: het feit dat essentie en existentie, ook in het geloof, onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn is een diepe waarheid in elke vorm van mystieke kennis. Dat Luthers zoektocht naar een geloofsbegrip die het leven dient mede bepaald was door zijn lichamelijke gesteldheid, heeft deze zoektocht op meer dan een manier tot een existentiële gemaakt. Waar iets in je dagelijks leven ‘doorbreekt’, daar kan iets existentieels doorbreken…
De reformatorische doorbraak in het geloof was in een ‘kakhuis’
Het resultaat mag er zijn, en het bevrijdt tot vandaag mensen tot een levens-open geloof, dat ook toekomst-open is, en ook lichamelijke bepaaldheid van menselijk leven serieus neemt. En dat is winst!
Andreas Wöhle, geboren 1958 in Duitsland is luthers predikant te Amsterdam, president van de Lutherse Synode in de PKN en docent Lutherse theologie aan de PThU. Hij was student-assistent van de lutherse theologe Dorothee Sölle. Focusgebieden: bevrijdingstheologie, joods-christelijke relaties, kerkelijke slavernijgeschiedenis, vernieuwende theologie als muzikale onderneming.