Tot God, door Christophe Vekeman
Recensie

Recensie van Tot God, een boek van Christophe Vekeman. Daarin beschrijft hij zijn zoektocht nadat hij een godservaring kreeg en zich sindsdien geroepen voelt.
De Vlaamse schrijver Christophe Vekeman heeft zijn country-hoed afgedaan en is naar gospel overgestapt, een overgang van Johnny Paycheck naar Johnny Cash, en van ‘vluchtzucht’ naar waarheidsverlangen. Hoe dat ging en gaat, beschrijft hij in dit boek.
Het is een hedendaags Jacob-aan-de-Jabbok verhaal. Zoals bekend, wil Jacob zijn erfdeel en zijn thuisland betreden, maar hij moet daarvoor de rivier de Jabbok oversteken. Een engel, of God zelf, houdt hem tegen en hij worstelt met hem. Als de dageraad aanbreekt, steekt Jacob gewond en met een nieuwe naam de rivier over. Vekeman eindigt niet aan de overkant maar in het water; zijn slotzin luidt: ‘Ik zink en begin te zwemmen.’
Het boek is geheel en al in de gebruikelijke stijl van deze schrijver, een mengeling van poëzie, denkbeeldige preken, autobiografie, essay en een soort stream of consciousness. Sommige beeldtaal doet erg aan Joost Zwagerman denken. Voor diens zelfdoding hoorden ze beiden tot het schrijverscollectief Nightwriters. Ook Zwagerman schreef over zijn worsteling met God.
Schaamt hij zich dat hij gelovig is geworden – als een soort vliegschaamte?
Luisteren
Het begint voor Vekeman met een godservaring in een kerk in Oxford, prachtig beschreven. Hij hoort een stem die hem alle twijfel ontneemt. ‘En de stem die geen stem was, de stem die als het ware zwéég, zeg maar, zei dat ik luisteren moest, zei niets anders dan dat ik luisteren moest, luisteren naar de stem, luisteren naar de stem die niets anders zei dan dat ik luisteren moest, luisteren moest naar de stem.’ Hij luistert en hoort een lied ‘dat nog in het geheel nog niet te horen viel, en dat ik dus zelf moet componeren en ook zelf zou moeten zingen’. En als hij thuisgekomen zijn bijbeltje openslaat, leest hij dit: ‘Zing een nieuw lied voor de HEER, speel met overgave, laat het klinken.’ (Psalm 33) Het is een authentiek roepingsverhaal.
Hij beschrijft deze ervaring in een brief aan zijn beste vriend, maar verstuurt die niet. Ook zijn vrouw vertelt hij niets. Is het teveel fantasie, aanstellerigheid, hysterie, wil hij koketteren, is hij bang voor gegniffel? – zo vraagt hij zich af. Schaamt hij zich over het feit dat hij gelovig is geworden – als een soort vliegschaamte? Of stel je voor dat hij zijn neuroses zou kwijtraken en gelukkig zou worden? Zou dat niet juist een teken van waanzin zijn? Vekeman staat niet bekend om zijn optimistische mensbeeld.
Gospel
Hij wil al een tijd geen fictie meer schrijven, alleen nog maar waarheid, ware woorden. Maar kan de kerk die zoveel misbruik op haar geweten heeft, wel hoeder van waarheid zijn? En is de liefde die we zo graag omarmen als het hoogste goed, liefde die ons leven met inspiratie bezielt, eigenlijk niet gemakzuchtig? Alsof we er al zijn? Waar blijft het geloof, en de hoop? Is zijn geloof niet een vorm van regressie? Al deze vragen onderzoekt hij uitgebreid, via herinneringen, dromen, en bespiegelingen.
Je hoeft je ratio niet achterwege te laten als je een roeping ervaart
Zijn zoektocht brengt hem naar gospelteksten en C.S. Lewis en diens rationele geloofsbenadering. Het middenstuk is een apologetisch betoog dat het evangelie vooral historisch gelezen moet worden. Het geloof lijkt wel op een soort politierapport: het slachtoffer leeft, je boete is betaald. Ik zie het vooral als een herkenbare poging om verstand en gevoel op een rijtje te krijgen. Dat je je ratio niet achterwege hoeft te laten als je een roeping van Godswege ervaart. Maar dan toch liever niet op een manier die God opsluit in de taal. Is het nog een restje schaamte dat hij zijn geloof zo logisch aannemelijk wil maken?
Patmos
Gelukkig blijft hij daar niet hangen en gaat hij door met luisteren, luisteren op de manier van schrijven. In een stroom van associaties komt eindelijk het lied aan de orde – een twaalfjarig meisje zal het gaan zingen. Maar het lied wordt krijsen, op het ritme van mea culpa, mea culpa, maxima culpa. Zo moet het gaan op de weg met God: het alles overstijgende besef van leed en verantwoordelijkheid: ‘En ik heb nog maar één verzoek nu, Heer, terwijl ik neerkniel in het bloed, het bloed dat alsmaar over mij wordt uitgestort, ik heb maar één verzoek meer nu, ik heb nog één enkele vraag maar: sta me bij, God, help ons.’
‘Ik ben thuis in de waanzin waarin God zich openbaart’
Het slothoofdstuk heet Patmos, naar het eiland waar volgens de legende het bijbelboek Openbaring werd geschreven. Mieke, zijn vrouw, verschijnt zoals zo vaak, als het anker waaraan Vekeman zich steeds weer kan koppelen. De openbaring die hem ten deel viel, mag zijn weg met hem vervolgen. Deze ‘waanzin’ is misschien wel het oneindige binnenin de eindigheid – limitlessly, schrijft hij. ‘Ik ben thuis nu in de waanzin waarin God zich openbaart. Ik ben in de waanzin geborgen.’ En: ‘In de waanzin van Gods Woord hoop ik te zijn herboren en in dank te mogen leven en te mogen werken, waarmee ik schrijven bedoel.’
Dat hopen wij ook.
Marianne Vonkeman is emeritus predikant, redactielid van Herademing en beheert de website www.sporenvangod.nl.
Christophe Vekeman, Tot God. De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 2024.