In verwachting van verandering
Alternatief bij eerste zondag van Advent (Lucas 1:5-25)
In de relatie van Zacharias en Elisabet is altijd een derde persoon geweest: het kind dat vurig is gewenst, maar niet is geboren. Als Lucas het verhalende deel van zijn Evangelie begint met deze twee mensen, lijkt alle perspectief weg uit hun relatie. Er is grote trouw aan God, maar geen kind en dus geen toekomst. Tot er een andere derde het verhaal binnenstapt: de engel Gabriël.
Lucas schrijft zijn Evangelie van Tempel naar Tempel. Dat is voor de eerste hoorders van het Evangelie niet vanzelfsprekend, want die Tweede Tempel van Jeruzalem is al verwoest wanneer Lucas erover schrijft. Die Tempel was gebouwd als prestigeproject door Herodes.
Door het noemen van die naam wordt het verhaal dus in een historische context gezet (1:5). Door de Tempel als centraal vertrek- en eindpunt te kiezen, kadert Lucas zijn verhaal in in een traditie waarin volop de joodse traditie doorklinkt. Dus in zijn Evangelie ontmoeten ook Simeon en Anna Jezus in de Tempel en voelt Hij zich als twaalfjarige daar thuis. Bij Lucas komen in de Tempel niet de grote verhalen en de algemene zaken aan de orde, maar is het juist de plek waar God mensen ontmoet en in menselijke emoties, vragen en verlangens nabijkomt en zijn belofte laat zien in menselijke maat.
Zacharias: priester en echtgenoot
Zacharias is een van de naar schatting achtduizend priesters die verdeeld over vierentwintig teams twee keer per jaar dienstdoen in de grote Tempel in Jeruzalem (1:8). De rest van het jaar doen ze dienst in hun eigen regio, waar de heiligdommen kleiner, maar zeker niet minder belangrijk zijn. Als ze dienst hebben in Jeruzalem wordt er geloot wie de heiligste taak – het branden van wierook op het reukofferaltaar – mag doen (1:9). Slechts eenmaal per jaar, op Grote Verzoendag, is er een eervoller taak te vervullen in het heilige der heiligen. Het branden van wierook wordt ook genoemd in Psalm 141, een psalm die zeer wel het gebed zou kunnen zijn geweest dat een priester als Zacharias bad, en waarin ook de zwijgzaamheid van Zacharias is terug te vinden (Ps. 141:3).
Lucas brengt Zacharias door het branden van wierook en het noemen van de menigte buiten de tempel in beeld in zijn rol van priester (Lucas 1:10.21). Door de woorden van de engel worden het verhaal en het gebed van Zacharias veel persoonlijker en de focus veel kleiner: het gaat om hem, zijn vrouw Elisabet, en hun nooit vervulde wens (1:13). In vers 25 wordt duidelijk hoe zwaar deze last ook op Elisabet gedrukt heeft. Het niet hebben van een kind is veel meer dan een biologisch issue. Het stelt de vraag waarvoor je leeft, wat je toekomst is als er niemand is om de zorg voor jou te dragen wanneer je het zelf niet meer kunt, en wat het betekent dat niemand jouw naam en verhalen door de geslachten heen zal dragen.
Elisabet: onvruchtbaar
Zacharias en Elisabet zijn niet zomaar twee mensen, maar behoren tot geslachten die hun wortels hebben in de lange traditie van het volk Israël. Ze zijn ‘vroom en gelovig’ en houden zich ‘strikt aan alle geboden en wetten van de Heer’ (1:6). Zo is duidelijk dat hun geen blaam treft in hun kinderloosheid. Maar de introductie van hen lijkt ook op die van profeten (bijv. Jeremia 1:1-3), en wekt in de lezer de verwachting dat er iets gaat gebeuren. Die verwachting wordt versterkt doordat van Elisabet gezegd wordt dat ze steira is, ‘onvruchtbaar’ (1:7). En waar dat in de Bijbel wordt gezegd (Genesis 11:30; 25:21; Rechters 13:2), begint de verwachting van verandering.
‘Je zult niet kunnen spreken’
De engel die bij Zacharias verschijnt, is er opeens; en ‘angst valt’ (Gr.: phobos epepsesen) op Zacharias (1:11-12). Het komt onverwacht. Velen in de Bijbel ontmoeten echter een engel, en ook uit Josephus weten we dat in de eerste eeuw – waarin ook dit Evangelie werd geschreven – een ontmoeting met een engel geen uitzonderlijke ervaring was voor mensen. Bij Zacharias roept de verschijning angst op, wat de engel de kans geeft om met die woorden te beginnen waarmee engelen vaak beginnen: ‘Wees niet bang’ (1:13; zie ook 1:30). Het ‘gebed’ (Gr.: deèsis, een woord waarin deomai, ‘vragen, smeken’ doorklinkt) van Zacharias is verhoord, zegt Gabriël [1].
Het belangrijkste komt voorop: Elisabet zal Zacharias een zoon baren. Wat dan volgt, zijn verheven woorden, gelijkend op die van de lofzang van Maria (Lucas 1:32) en Zacharias zelf later (1:68-79). De grootsheid van de opdracht vereist dat er geen afleiding van drank is (1:15). Johannes’ levensweg zal de uitbeelding zijn van het profetische patroon, dat voorbereiding nodig is voor de komst van de Heer. De woorden hiervoor (1:16-17) zijn rechtstreeks overgenomen uit Maleachi 3:23-24.
Na al deze grote woorden volgt de menselijke reactie van Zacharias. Wellicht dat hij als priester vaak (formulier)gebeden bad over hoop, maar dit blijkt iets anders dan er zelf in durven te geloven. Omdat hij de goddelijke woorden van Gabriël niet zondermeer aanneemt, kan Zacharias voorlopig niet meer spreken met woorden. Zijn laatste woorden, voorlopig, nemen de menselijke maat der dingen als maatstaf, in dit geval de ouderdom. Maar Zacharias doet er niet het zwijgen toe. De gebaren naar de menigte (1:22) en in zekere zin het zwanger worden van Elisabet (1,24) zijn andere talen waarin hij zich uitspreekt. Pas wanneer Johannes geboren is, spreekt Zacharias weer. De taal is veranderd in de tijd van verwachting. Niet de menselijke grenzen, maar Gods ongekende mogelijkheden klinken dan. Een nieuwe tijd, een nieuwe taal. Er gloort nieuwe hoop.
Deze exegese is opgesteld door Marieke den Braber.
Voetnoot
[1] Gabriël mag overigens zeer bekend zijn geworden door deze verschijning en die aan Maria (1:26), maar daarbuiten komt zijn naam alleen voor in Daniël 8:16 en 9:21.