Jezus’ opgangsoffer

Hemelvaart (Ezechiël 1:3-5a.26-28a, Efeziërs 4:1-13 en Lucas 24:49-53)
Volgens het Evangelie van deze zondag ‘wordt’ Jezus, terwijl Hij van hen weggaat, ‘opgenomen’ (Gr.: anephereto) ‘in de hemel’ (Lucas 24,51 – NB). Het hier gebruikte Griekse werkwoord anapheroo (= omhoog dragen, opheffen) wordt in de Septuagint veelvuldig gebruikt voor offeren (vgl. Leviticus 14, 17) en wieroken (vgl. Leviticus 2, 3, 8, 9): voor wat een priester doet in het heiligdom. Hoewel hier geen sprake is van een offer of wierook, mag je vermoeden dat Lucas Jezus’ hemelvaart aan het slot van zijn Evangelie beschrijft als een priesterlijke handeling.
Met zo’n beschrijving is zijn Evangelie tenslotte ook begonnen. Daar lezen we van de priester Zacharias die een wierookoffer brengt in de tempel (Lucas 1:8-10). Het werkwoord staat hier echter in de passieve vorm. Dat zou betekenen dat Jezus ‘wordt geofferd’, wat nogal boud is. Er is hier namelijk geen altaar of heiligdom: we zijn buiten Jeruzalem. Tenzij je het verbindt met hét offer dat Jezus eerder heeft gebracht: zijn opgang naar en verheffing aan het kruis. Dan leert deze evangelielezing ons dat het offerkarakter van de weg die Jezus vanaf zijn doop in de Jordaan is gegaan, niet eindigt bij het kruis – het teken van zijn verhoging – maar wordt voortgezet met zijn hemelvaart.
Heel die weg weerspiegelt de gang van de priester naar het altaar, wat niet anders is dan het naderen tot God de Vader. Zijn hemelvaart is de zoveelste stap om zichzelf als volmaakte opgangsgave te brengen tot bij de Allerhoogste, de volgende trede op de trap die Hem omhoogvoert tot bij het zuivere, hemelse altaar. En voor de leerlingen is ze het begin van hun terugkeer naar Jeruzalem, met blijdschap, hún opgang naar het heiligdom, om daar te blijven, God zegenende. Dat rijmt opnieuw met het begin van het Evangelie, want God ‘zegenen’ (Gr.: eulogeoo) is ook wat Zacharias deed (vgl. Lucas 1:68).
Terugkeer naar het heiligdom
Ook Jezus’ hemelvaart mag je zien als een ‘terugkeer’ naar het heiligdom. Want het Griekse woord anapheroo kan ook een vertaling zijn van het Hebreeuwse sjoebh (terugkeren) of bo’ (terugbrengen), vanwege het voorvoegsel ana (= ‘omhoog-’, ‘terug-’ of ‘weer-’). Zoals Jezus is ‘teruggebracht’ (Gr.: anephereto) naar het hemelse heiligdom, zo ‘keren’ de leerlingen ‘terug’ (Gr.: hupostrephoo) naar Jeruzalem.
Jezus zegent de leerlingen bij Betanië (Hebr.: bet ‘ani, ‘huis van ellende, verdrukking’ – Lucas 24:50). Jezus’ opgang naar het huis van de Vader leidt tot hun dienst in het heiligdom, maar hun vertrekpunt ligt daarvóór: hun bewogenheid om de arme zet hen in beweging. Opgaan naar God begint met begaan zijn
met wie achtergesteld, verdrukt en vervolgd is. De eucharistie (Gr.: eucharisteoo = dank brengen) in het godshuis begint met diaconie in het armenhuis.
Opwaartse krachten
Kerkvader Ignatius († 110) gebruikt in zijn brief aan de Efeziërs het woord anapheroo ook in de passieve vorm om te verwoorden hoe de leden van de gemeenschap ‘worden omhooggebracht’ om gebruikt te kunnen worden als stenen in het bouwwerk van God de Vader:
Ja, u bent stenen van de tempel van de Vader,
klaargelegd voor de opbouw van God de Vader,
omhooggebracht (Gr.: anapheromenoi eis ta hupsè)
door de hijskraan van Jezus Christus,
dat wil zeggen: door zijn kruis, met de heilige Geest als kabel.
Uw geloof is uw gids naar boven,
en liefde de weg omhoog naar God.
(vert. Vincent Hunink)
Het voorbeeld voor Ignatius was de brief die Paulus eerder schreef aan de Efeziërs. Daarin schrijft Paulus hoe groot de ‘kracht’ (Gr.: energeia) is die vanuit God werkzaam is (Efeziërs1:19). God heeft dat laten zien aan de heiligen, degenen die zijn voorbestemd om zijn kinderen te zijn (1:4), om het erfdeel van Gods heerlijkheid te ontvangen (1:11). Door de kracht en de sterkte te tonen waarmee Hij Christus heeft opgewekt uit de doden en Hem aan zijn rechterhand heeft gezet in de hemelen (1:20) laat de Vader zien waartoe dat nodig was. Door Christus omhoog te brengen, heeft Hij Hem als hoofd ‒ de hoogste plaats in het gebouw van de Vader ‒ gegeven aan de heiligen die als lichaam onderdeel zijn van datzelfde gebouw. Als hoofd houdt de Gezalfde de gemeenschap, het lichaam, wel samengevoegd (4:16). Gods kracht stopt daar echter niet, maar werkt door in het lichaam zelf in de liefde die ons naar het hoofd doet toegroeien (4:15). Want de kracht die ieder deel van de gemeenschap is toegemeten, bewerkt groei van het lichaam (4:16). In liefde wordt de gemeenschap naar het hoofd toe opgebouwd, of in de woorden van Ignatius: ‘omhooggebracht’. Onze liefde is de weg omhoog naar God.
Het tonen van Gods heerlijkheid
Net als het de heiligen is gegund om de krachten te zien die van God zijn uitgegaan, zo wordt aan Ezechiël de heerlijkheid van de Heer geopenbaard. Hij ziet hoe de bovenkant van de mensengestalte een omhulsel is van een soort blinkend metaal, als van witgoud, met daarbinnen vuur. Als hij lager kijkt, blijft die gloed niet verhuld in zijn binnenste, maar straalt uit naar buiten. Hij ziet een gloed als van een glanzende boog op een regendag (Ezechiël 1:28a). Gods heerlijkheid mag dan verhuld zijn in de hoogte, naar beneden toe bewerkt het vuur een gloed die te zien is door haar uitstraling.
Alle lezingen stemmen overeen met de gedachte dat God in zijn oppermacht zijn kracht niet laat zien om degenen die beneden zijn te imponeren. Met zijn wijze van ‘uit de hoogte doen’ werkt Hij in op wie wonen op aarde, om ons te verleiden zich tot Hem opwaarts te laten voeren.
Deze exegese is opgesteld door Henk Schoon.