Johannes de Doper
2e zondag van de Advent (Matteüs 3,1-12)

‘In die dagen’ (3,1 – NBG51). Welke dagen zouden dat zijn? Lucas vertelt daarover veel, Marcus in het geheel niet en Matteüs houdt het bij deze enkele aanduiding. Er is inmiddels wel wat gebeurd, en wát er gebeurd is vertelt Matteüs als de vervulling der profetie (Jes. 7,14; Mi. 5,1; Hos. 11,1; Jer. 31,15): Jezus is de zoon van David, de zoon van Abraham. Wat in deze twee namen meekomt krijgt in Jezus gestalte. Hij is Immanuel, God met ons, de leidsman die Israël zal weiden, de uit Egypte geroepen zoon.
In díe dagen dus treedt Johannes de Doper naar voren. Van hem hebben we nog niet eerder gehoord, evenmin als van zijn dooppraktijk. Die komt nu pas ter sprake. Wel is ook hier, bij Johannes, sprake van vervulling der profetie. Het ‘Koninkrijk der hemelen’ (Mat. 3,2) wordt genoemd in Daniël 2,44. Dat is een Koninkrijk dat op aarde wordt opgericht door de ‘God des hemels’. Dit Koninkrijk zal een einde maken aan alle andere machten en heerschappijen en zal bestaan in eeuwigheid.
Het Koninkrijk der hemelen
Dit Koninkrijk der hemelen is ‘Deze wereld anders’, zoals de titel luidt van een boek van Ton Veerkamp. Niet een andere wereld, maar deze wereld, en dan anders, namelijk zoals door God bedoeld: als een bloeiende tuin van vrede en recht. Een wereld als het nieuwe Jeruzalem dat in de Openbaring van Johannes vanuit de hemel op de aarde neerdaalt. Een nieuw Jeruzalem zoals bezongen in het magistrale lied van Willem Barnard (LB 737).
Het Koninkrijk van God is het meest kritische en in feite revolutionaire concept van het Nieuwe Testament. Het is een omkeer van alle verhoudingen: laatsten worden eersten, de lofzang van Maria gaat in vervulling. In elke kerkdienst wordt om de komst van dit Rijk gebeden: ‘Úw Koninkrijk kome, Úw wil geschiede.’ De kerkdienst is daarmee een daad van culturele ongehoorzaamheid en politiek verzet. Karl Barth moet ooit gezegd of geschreven hebben: ‘Het bidden (van het Onze Vader) is het begin van de opstand tegen de wanorde in de wereld.’ Welnu, die opstand is begonnen, zegt Matteüs.
‘Bereidt de weg des Heren’
Johannes roept: ‘Bekeert u’ (Gr.: metanoeite – 3,2). In 3,6 lezen we over zonden die beleden worden. Dat intrigeert: wat zijn dat voor zonden en wat beweegt mensen ertoe deze te belijden? En wat houdt dat belijden precies in? Is dat hetzelfde als bekeren of omkeren? Maar eerst laten we Matteüs nog aan het woord over Johannes. Hij verwijst daarbij naar Jesaja 40,7, waar de profeet verkondigt dat God zal komen en als een herder zijn kudde zal weiden. Een tijd van heil en recht zal aanbreken, mits de weg voor Hem bereid zal worden. Doelt Matteüs met zijn oproep tot bekering op deze wegbereiding? Het heil van God krijgt alleen dan gestalte wanneer de blokkades worden weggenomen die de komst van dit heil verhinderen. Wellicht zijn de in 3,6 genoemde zonden op te vatten als deze
blokkades.
In 3,4 wordt een toespeling gemaakt op 2 Koningen 1,8. Johannes is met zijn kameelharen mantel en lederen gordel een Elia redivivus. Hij is – zo lijkt Matteüs te willen zeggen – de profeet Elia, wiens komst vooruitloopt op de komst van de grote en geduchte dag des Heren (vgl. Mal. 3,23). Die grote dag, de afrekening met de wanorde in deze wereld, staat nu, in en met Jezus’ komst, op aanbreken; en zijn doop in de Jordaan wijst op de vervulling van alle gerechtigheid waarmee die dag des Heren gepaard gaat (Mat. 3,15).
Verkondiging
Ik heb grondig afgeleerd om de evangeliën te lezen als beschrijvingen van historische gebeurtenissen. Het is verkondiging, proclamatie, van begin tot eind. Je maakt mij niet wijs dat heel Jeruzalem, heel Judea en de hele landstreek van de Jordaan massaal zijn uitgelopen naar Johannes en dan ook nog onder belijdenis van hun zonden. Ik lees het als verkondiging, als oproep, als een appèl aan al deze mensen. Met deze plastische ‘beschrijving’ van deze ‘gebeurtenissen’ leert Matteüs zijn gemeente dat het Koninkrijk van God aanbreekt waar mensen zich omkeren naar Jezus toe, zich laten dopen en op een andere manier gaan leven; én hij vertelt ons dat dat ook gebeurd ís, dat die beweging begonnen ís en zich voortzet overal waar mensen zich laten dopen.
Zonden
Die zonden intrigeren mij overigens wel. Die worden ook genoemd in Matteüs 1,22, waar van Jezus gezegd wordt dat Hij het volk zal bevrijden van hun zonden. De zonde (zonden) wordt vaak moralistisch opgevat en in zijn uitwerking heeft dat ook met moraal te maken. Maar in de kern is de zonde maar één ding: ‘Ik ben de Heer uw God (…) gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben’ (Deut. 5,6-7). Die wél hebben, dát is de oerzonde. Elke andere god dan deze Ene voert terug in slavernij. De weg van de vrijheid wordt in de Tien Woorden getekend. Elk ander woord onderdrukt. Gehoor geven aan deze God is het einde van alle onderdrukking en maakt een einde aan alle vernedering. Daarom doet Herodes het in zijn broek. Het evangelie is van begin tot eind een politiek verhaal.
Met de farizeeën en sadduceeën komen de hoeders van ideologie en moraal aan de beurt (Mat. 3,7-12). Die komen er bij Matteüs niet best af. Hij wijdt er een heel hoofdstuk (23) aan om hun de huid vol te schelden. Het lijkt er in 3,8 op alsof ook zij zich bekeren en de doop van Johannes willen ontvangen, maar Johannes vertrouwt hen voor geen cent. Ze doen maar alsof – althans, daarvan verdenkt Johannes hen. Woord en daad zijn bij hen volstrekt tegenstrijdig. Zij zuigen het volk uit en hangen zelf de gebraden haan uit.
Deze exegese is opgesteld door Jaap Goorhuis.