Jouw voeten zijn mijn voeten
Witte Donderdag (Johannes 13,1-15)

Het is opvallend dat waar de synoptici bij de beschrijving van het laatste avondmaal vertellen over het breken van het brood en het delen van de beker, de evangelist Johannes het delen van brood en beker niet eens noemt. In plaats daarvan voegt Johannes hier het verhaal in van de voetwassing door Jezus. Wat kan de betekenis zijn van deze opvallende keuze van Johannes?
Bij Johannes is het zo, dat wij Gods lichtglans (Gr.: doxa) zien in en door Jezus. Als je gelooft zul je de lichtglans van God zien (11,40). Jezus is de Messias, de Zoon van God. Door Hem heb je deel aan God.1 Ook in het verhaal van de voetwassing door Jezus (13,1-16), dat overigens alleen bij Johannes voorkomt, krijgen we iets van God te zien. Op zich is het wassen van iemands voeten een alledaagse handeling. Maar in de manier waarop Jezus het doet zien we geleidelijk Gods zelfgevende liefde oplichten, een liefde tot het einde toe (Gr.: eis telos – 13,1).
Een ongewone voetwassing
Drie elementen tillen de voetwassing door Jezus boven het alledaagse uit. Om te beginnen het tijdstip. In de oudheid vond de voetwassing plaats als je de gasten ontving. Jezus doet het echter halverwege de maaltijd. Verder legt Jezus zijn kleren af in het meervoud (Gr.: himatia – 13,4). Hij legt als het ware zijn leven af, vergelijkbaar met wat Paulus zegt in de oeroude Christus-hymne van Filippenzen 2,6-11. Ten slotte is het wassen van voeten de taak van slaven of dienaren. Jezus treedt hier echter zelf als dienaar op door een linnen doek (Gr.: lention – 13,4) om te binden, hoewel Hij rabbi en meester is (13,13-14). Dit wijst op een omkering van de bestaande orde, zoals we die ook van Lucas kennen.
Het woord lention is vreemd. In het geheel van LXX en NT komt het alleen hier voor. In de ongeveer contemporaine Vita Aesopi wordt dezelfde woordcombinatie gebruikt voor een vrouw die zich klaarmaakt om iemands voeten te wassen. Dit herinnert ons eraan dat op verschillende plaatsen in de Bijbel vrouwen de voeten van de gasten wassen. Denk aan Abigaïl, die bereid was als slavin de voeten van de dienaren van David te wassen (1 Sam. 25,41), de ‘zondige’ vrouw die Jezus’ voeten waste met haar tranen (Luc. 7,44) en de weduwe die goed bekend staat (1 Tim. 5,10). In de omkering zit zeker ook een genderaspect. Kortom, deze voetwassing heeft te maken met jezelf geven en met omkering. Johannes werkt dit uit vanaf vers 12. De eeuwen door is hierop ook het accent gelegd. De voetwassing werd een ritueel op Witte Donderdag, als een teken van nederigheid. Toch is er nog een ander aspect dat aandacht verdient.
Intimiteit
In de contemporaine Alexandrijns-joodse roman Jozef en Aseneth vinden we een vergelijkbare omkering, waarbij een meesteresde taak van haar dienaressen overneemt. De roman vertelt dat Jozefs bruid Aseneth zijn voeten wil wassen. Jozef protesteert dat een van haar dienaressen dat wel kan doen, maar Aseneth antwoordt: ‘Nee, mijn handen zijn jouw handen en jouw voeten zijn mijn voeten… een ander zal je voeten niet wassen’ (Jozef en Aseneth 20,2-3). Deze passage doet opnieuw aan Abigaïl denken, die de dienaren van David de voeten wilde wassen als teken dat zij gehoor gaf aan het huwelijksaanzoek van David dat zij bemiddelden (1 Sam. 25,41).
Het lijkt erop dat de voetwassing iets intiems heeft, als een daad van liefde met op de achtergrond een (mystieke) vereniging. Deze interpretatie zou goed passen bij Johannes, die immers begint met een huwelijk in Kana, waar water wijn blijkt te zijn. Johannes vertelt ook over de Samaritaanse die Jezus het levende water geeft en over Maria van Betanië die Jezus’ voeten zalft (in afwijking van Marcus en Matteüs, die haar de olie over Jezus’ hoofd laten gieten).
Deel hebben
De idee van een vereniging is gezien het vervolg van het verhaal zo gek nog niet. Na het protest van Petrus merkt Jezus immers op: ‘Als Ik jou niet was, heb je geen deel aan Mij’ (Gr.: ouk echeis meros met’ emou – 13,8). Dit ‘deelhebben aan Mij’ zou kunnen verklaren waarom Johannes hier over de voetwassing vertelt in plaats van over het delen van brood en wijn. Bovendien staat het woord meros in LXX voor het Hebreeuwse chelèq, het deel van het land dat iedere stam kreeg behalve Levi. De idee van een plaats die God bereidt, komt bij Johannes voor in 14,3 en 17,24 en in Lucas 22,30 en 23,43. Dit deel nu mis je, als je het afwijken van de gebruikelijke gang van zaken – de omkering, het afleggen van jezelf voor de redding van anderen – niet accepteert.
De voetwassing is daarmee méér dan een symbolische handeling. Het leven van de gemeente na Pasen, als een gemeente die deelneemt in Christus, schemert er al in door. Het gaat er dan ook niet zozeer om de voetwassing te herhalen als een ritueel gebaar, maar om te zoeken waar het nodig is zelf op te staan, je gehechtheid aan deze manier van bestaan af te leggen en als dienaar van mensen te proberen anderen te laten opstaan uit de conventie van een systeem dat mensenoffers eist. Waar dat gebeurt, wordt de lichtglans van God zichtbaar.
Dit ‘nieuwe gebod’ (13,34) is al oud, want in wezen niets anders dan de Tora van Mozes doen in al zijn radicaliteit. Maar het effect is vernieuwend, want een zelfgevende liefde tot het einde toe schept ruimte voor een nieuw bevrijd bestaan voor wie nu klemzit in dit mensonterend en God-verduisterend systeem.
Deze exegese is opgesteld door Ari Troost.
- Een goede inleiding op Johannes geeft M.C. de Boer, Het Evangelie van Johannes: ‘Opdat ook jullie geloven’, De Eerste Dag 44.2 (2021), 2-3. ↩︎