Levensbomen

3e na Trinitatis (Ezechiël 17:22-24, Psalmen 92 en Marcus 4:26-34)
Deze exegese uit De eerste dag verscheen in 2021 onder de tweede zondag na Trinitatis (13 juni 2021). Het leesrooster van 2024 plaatst de bijbelgedeelten onder de derde zondag na Trinitatis.
In de lezingen voor deze zondag spelen bomen een belangrijke rol. De machtige cederbomen van de Libanon in Ezechiël, ceders en palmbomen in Psalm 92, en de mosterdstruik in het Evangelie van Marcus. Een mosterdplant is strikt genomen geen boom, maar groot genoeg om vogels in haar takken te laten nestelen.
Kerkgangers zullen gemakkelijk een ruim assortiment aan boombeelden in gedachten kunnen roepen. Klimbomen, fruitbomen, kerstbomen, schaduwrijke bomen die hun takken in de zomer uitspreiden, omgewaaide bomen na een storm, de kleurige pracht van een bos in de herfst, de kale takken van bladverliezende bomen in de winter, of tere knoppen aan het begin van de lente. Er zijn meer dan genoeg voorbeelden te benoemen die een uitgangspunt kunnen vormen voor de inzet van de prediking.
Positieve en negatieve boombeelden
Ook de Bijbel is vol boombeelden. In Genesis 2 bijvoorbeeld horen we hoe God niet alleen aanlokkelijke fruitbomen schept met heerlijke vruchten om van te eten, maar ook de levensboom van kennis van goed en kwaad (2:9). Psalm 52 vergelijkt ie zijn toevlucht zoekt bij God met een groene olijfboom (52:10). Het Hooglied schetst bruid en bruidegom met prachtige erotische boombeelden (2:3; 7:7-8). In Psalm 92:13-16 worden rechtvaardigen vergeleken met bloeiende palmbomen, hoog en recht als de ceders van de Libanon.
Bomen zijn een machtig, wonderlijk en complex deel van de schepping en ons leven. Ze roepen positieve en soms ook negatieve associaties op. Een feit dat wordt weerspiegeld in de Schriften. In Hosea wordt het herstelde Israël beschreven als een pronkende olijf, een geurende ceder, een bloeiende wijnstok (14:5-9). En in het evangelie voor deze zondag vergelijkt Jezus het Koninkrijk met een machtige boom die uit een klein zaadje voortkomt (Marcus 4:30-34). Maar in andere teksten wordt ook verband gelegd met afgodendienst (Deuteronomium 16:21, Jesaja 44:14-17), of zelfs schaamte en dood (Deuteronomium 21:23; Galaten 3:13).
Een takje van de koninklijke ceder
Eerder in het hoofdstuk spreekt Ezechiël over een ceder, twee adelaars, en een verdorrende wijnstok. Het is een verwijzing naar de situatie waarin Ezechiël en zijn volk verkeren. Verplant naar Babylon, in ballingschap, is het huis van David aan het verdorren. Twee adelaars, symbool voor de twee grootmachten Babel en Egypte, zaaien dood en verderf. Elk sprankje hoop wordt met geweld de kop ingedrukt. Een situatie die geenszins uniek is en ook in onze hedendaagse wereld genoeg parallellen kent. Mensen, hele volken, die kapot gaan terwijl grootmachten vechten om de hegemonie. En dan, terwijl de adelaars het uitvechten en de wijnstok verdort, komt God en neemt een takje uit de top van de koninklijke ceder Israël en plant het buiten bereik, op een hoge berg.
Historisch gezien is het een wonder dat het huis van David de omstandigheden van ballingschap en onderdrukking uiteindelijk overleeft. Zo wonderlijk dat men er Gods hand in gezien heeft. God die een takje uit de top van de koninklijke ceder neemt en – terwijl de adelaars het uitvechten en de wijnstok verdort – een nieuwe boom laat groeien die hoop geeft en vrucht draagt.
Mosterdzaad
Ook in het Evangelie van Marcus is er sprake van groei en bloei. De zaaier zaait en de aarde draagt vrucht. De lezing begint met korenaren die vrucht dragen, als beeld van het Koninkrijk dat gezaaid wordt en geoogst. Het wordt gevolgd door het beeld van de mosterdplant, die groeit uit een piepklein zaadje tot een struik die groot genoeg is om vogels in te laten nestelen. Dat is het Koninkrijk, zegt Jezus. Dat is wat er gebeurt waar God aan het werk is. Zaad dat uitgroeit tot rijpe korenaren en een rijke oogst. Een mosterdplant die ruimte en schaduw biedt en in overvloed kleine, smaakvolle zaadjes produceert.
De gelijkenis van de mosterdplant en het Koninkrijk treffen we alleen in het Evangelie van Marcus aan. Het is geen voor de hand liggende vergelijking. In die tijd, op die plaats, was een mosterdplant een soort onkruid dat niet altijd met vreugde werd begroet. Een volwassen mosterdplant kan uitgroeien tot een enorme struik met meerdere stammen, die moeilijk uit te roeien of onder controle te houden is. De zaadjes zijn klein en hard en veranderen de smaak van elke schotel waaraan ze worden toegevoegd.
Een lastige struik
Het Koninkrijk van God is als mosterdzaad. De schrijver van het Evangelie heeft er vast plezier in gehad om deze vergelijking in zijn verhaal in te voegen. Niet een machtige ceder deze keer, of een groene cipres, of zelfs de langlevende, koninklijke, vruchtbare olijf. Niet een wijnstok of een graanhalm, maar een mosterdstruik. Een rommelige, ongestructureerde, wijd uitstoelende en overal groeiende struik. Kleine zaadjes die de smaak van een schotel zelfs in kleine hoeveelheden totaal kunnen veranderen, maar die tegelijk soms ook hinderlijk tussen je tanden kunnen blijven zitten.
Wat een beeld om de vroege, vervolgde kerk voor te houden. Een bemoedigend beeld vol humor. De eerste lezers van het Evangelie waren mensen die onder druk leefden; het leven was een wildernis voor hen, droog en hard. Het moet voor hen moeilijk zijn geweest om zich voor te stellen dat ze ooit zouden kunnen uitgroeien tot iets wat de smaak van de wereld zou kunnen veranderen. Niet een machtige majesteitelijke ceder, of een mooie statige olijfboom, maar een mosterdstruik, een zaad dat tegen de klippen op groeit, rotsen opzij duwt, in niemandsland of in iemands achtertuin, en onweerstaanbaar de kop blijft opsteken.
Wat een beeld voor de kerk! Een rommelige struik die maar uit blijft stoelen en zaad blijft produceren. Voor sommigen een lastige struik, voor anderen een welkom thuis dat bescherming biedt; zaad dat buitenproportionele invloed heeft op waar het ook maar aan wordt toegevoegd.
Deze exegese is opgesteld door Anneke Oppewal.