Militaire geestelijke: “Hou je gulp dicht en God voor ogen”
Arie Kok over de pijnlijke geschiedenis van de geestelijkheid in de koloniale oorlog van 1945-1949

Op 28 maart vond het symposium ‘Kerk en koloniaal geweld’ plaats aan de Christelijke Hogeschool Ede. Historicus Koos-Jan de Jager presenteerde er zijn nieuwe boek Oorlog zonder genade over de rol van Nederlandse militaire geestelijken tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949). Journalist en schrijver Arie Kok las het boek en deelt zijn bevindingen.
Interview Joop Hueting
Het is 1969 als de VARA een tweeluik uitzendt over wat toen nog de politionele acties in Nederlands-Indië genoemd werden. De eerste aflevering is legendarisch geworden: psychiater Joop Hueting vertelt over de excessen die hij er meemaakte als militair. De ophef is compleet in de week na de uitzending, Hueting heeft zijn maten in een kwaad daglicht gezet. Hij moet wel psychologische problemen hebben, suggereert oud-aalmoezenier Hans Helmers.
Een week later, in de tweede aflevering, valt voormalig legerpredikant Durk ter Steege Hueting bij. Hij betoogt dat het tijd is de hand in eigen boezem te steken en vertelt over een vergeldingsactie. ‘Soldaten kregen de opdracht in een kampong waar een Nederlandse militair was gesneuveld alle mannen boven de zestien jaar dood te schieten. Ter Steege had diezelfde avond bezoek gehad. Of de dominee kon uitleggen wat het verschil was tussen deze wraakactie en het Duitse optreden in Putten in oktober 1944. Hij had moeten toegeven dat hij geen verschil kon ontdekken.’

Oorlog zonder genade
Koos-Jan de Jager vertelt dit verhaal in de slotbeschouwing van zijn boek Oorlog zonder genade, over de rol van geestelijk verzorgers in de koloniale oorlog. Op 26 maart promoveerde hij op dit onderzoek aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. De publieksuitgave verscheen op dezelfde dag bij uitgeverij Boom en werd gepresenteerd op een symposium aan de Christelijke Hogeschool Ede, waar De Jager het vak onderzoeksjournalistiek doceert.
Sinds Hueting op tv verscheen, kunnen we niet meer zeggen dat we het niet wisten. Toch heeft het lang geduurd voordat de gewelddadige excessen die door Nederlandse militairen zijn begaan – en dat gaat verder dan de beruchte executies die onder leiding van kapitein Raymond Westerling op Zuid-Celebes werden uitgevoerd – onderdeel werden van ons collectieve geheugen.
Sinds Hueting op tv verscheen, kunnen we niet meer zeggen dat we het niet wisten
Inmiddels is de oorlog uitgebreid wetenschappelijk onderzocht, maar één dimensie ontbrak nog: de rol van religie, in het bijzonder vertegenwoordigd door de geestelijk verzorgers in de krijgsmacht: legerpredikanten en aalmoezeniers. Daar heeft Koos-Jan de Jager zich op gestort. Op het symposium zei hij het zo: ‘Religie speelde een veel belangrijker rol in deze oorlog dan historici tot nu toe dachten. Het was in die jaren een kernelement van de Nederlandse samenleving.’
Militaire geestelijken
Tachtig procent van de ruim honderdduizend uitgezonden militairen was christelijk: protestants of katholiek. Geestelijken gingen in groten getale mee, en hadden een belangrijke rol in het hooghouden van het moreel.
Hoe bepaalden de geestelijken de houding van militairen tegenover het oorlogsgeweld in Indonesië in de periode 1945-1949? Op grond van welke religieuze, politieke en morele overtuigingen interpreteerden zij de oorlog en hoe werkte die visie door in hun handelen? Met deze onderzoeksvragen dook De Jager de archieven in, en voegt hij een religieuze laag toe aan het beeld dat in Nederland in die dagen heerste: we zagen onszelf nadrukkelijk als ‘een christelijk land waarin de christelijk ethiek een hoofdrol speelde. Militaire geestelijken waren bij uitstek de dragers van dat christelijk-nationale denken.’

En dat laatste ging ver. De Jager reconstrueert hoe geestelijken meegingen in koloniaal denken en taalgebruik. Het Indonesisch nationalisme van Soekarno ging regelrecht tegen Gods bedoelingen in, de bestrijding ervan was niets minder dan een geestelijke strijd, ook omdat het christelijke zendingswerk doorgang moest kunnen vinden. Bovendien zouden Indonesiërs niet in staat zijn er een fatsoenlijk land van te maken, daar hadden ze nog zeker vijfentwintig jaar Nederlandse bemoeienis voor nodig.
Bovendien zouden Indonesiërs niet in staat zijn er een fatsoenlijk land van te maken, daar hadden ze nog zeker vijfentwintig jaar Nederlandse bemoeienis voor nodig
In brieven naar huis, en verslagen die men schreef, maakten geestelijken vaak onderscheid tussen Nederlandse en Indonesische doden. Dominee Koningsberger schrijft over Nederlandse gesneuvelden, en verzekert het thuisfront dat deze ‘moorden’ niet ongestraft zullen blijven: ‘De verhouding van het aantal dat valt, is één van ons tegen 30 á 50 man van hen.’ De mentaliteit in het oosten werd gezien als wreed, fanatiek en sadistisch. Sommige Indonesiërs werden gedreven door ‘pure lust tot roven en moorden.’ Nederlandse militairen trof geen blaam als zij hard optraden tegen deze primitieve tegenstander. Sterker, veel geestelijken moedigden hen daarin aan.
Bij het extreme geweld dat plaatsvond waren geestelijken vaak ooggetuige, maar de meesten zwegen daarover. Men wilde het ook niet weten. Vaak droeg de geestelijke een wapen, zat hij zelf in de punt van de aanval en was one of the guys. Van enige afstand tot de strijd, om tot bezinning te komen en pastorale taken te kunnen doen, was vaak nauwelijks sprake. Aan geweld waren ze overigens wel gewend, ook de geestelijken hadden net een oorlog in het thuisland achter de rug.

Zendingspredikanten en het thuisfront
Heel anders was de toon onder zendingspredikanten, die begrijpelijkerwijs maar beperkt aan het woord komen in dit boek. Zij kenden de Javaan persoonlijk, hadden gezien hoe het nationalisme zich ontwikkeld had in de kampongs en begrepen wel dat de Indonesische bevolking in opstand kwam. Ook de Indonesische kerken schaarden zich in meerderheid achter de nationalistische beweging.
Wat Nederlanders thuis vooral bezighield was de seksuele moraal onder de militairen. Die kregen van KNIL-officieren het advies te genieten van de natuur en van vrouwen. De bordelen zaten vol Nederlandse militairen, geslachtsziekten tierden welig. Een aalmoezenier vatte zijn advies kort samen: ‘Hou je gulp dicht en God voor ogen.’
De Jager schetst een ontluisterend beeld van wat er naar huis werd geschreven, of in dagboeken genoteerd. Hij spaart de geestelijken niet. Het siert hem dat hij als kerkelijk-betrokken historicus de geschiedenis van zijn eigen habitat onomwonden neerzet. En gezien de feiten is dat ook terecht en nodig. Hier en daar hij had hij zijn conclusies wel wat slagen om de arm mogen geven, niet altijd wordt expliciet duidelijk of de bronnen zijn stevige stellingname ook echt ondersteunen.
Het siert hem dat hij als kerkelijk-betrokken historicus de geschiedenis van zijn eigen habitat onomwonden neerzet
Drie houdingen
Verderop in het boek blijkt die nuance er in de praktijk wel te zijn. In de nabeschouwing identificeert De Jager drie verschillende houdingen.
De eerste en meest prominente: geestelijken die het geweld, waaronder oorlogsmisdaden, impliciet en expliciet aanprezen door de tegenstander aan te duiden als ‘ploppers’, ‘terroristen’ of ‘extremisten’ die vernietigd moesten worden. De tweede houding betreft een kleine groep geestelijken die ‘gewetensvol probeerden het buitensporige geweld aan banden te leggen.’ En dan de derde, de meerderheid van de geestelijken, die ‘een zwijgzame houding’ heeft aangenomen. Daar hebben ze hun redenen voor gehad. De Jager noemt er een aantal: overmacht, bescherming van hun herderlijke rol, of ze zagen geen andere weg dan dat er geweld moest worden gebruikt.

Hier schuurt het betoog wel wat, want wat weten we niet van de geestelijken? Wat staat er niet in de bronnen wat wel gebeurde, wat is er in persoonlijke gesprekken gezegd? Voor welke onmogelijke morele dilemma’s kwamen ze te staan? Het moet af en toe flink gestormd hebben in hun ziel. En als ze toch volhardden in hun zwijgen, herkennen we daar dan niet iets van onszelf in, dat we zwijgen als zich onrecht voordoet? Zo’n vraag hoort niet in een proefschrift thuis, dat begrijp ik, maar je zou af en toe wel iets meer van die persoonlijke strijd willen meevoelen bij het lezen van dit boek. En wat meer geuren, kleuren en temperaturen van het land meekrijgen.
Die kleine kanttekening neemt niet weg dat Koos-Jan de Jager een formidabele prestatie heeft geleverd door een oceaan aan gegevens terug te brengen tot een prettig leesbare, heldere en overzichtelijke studie. Opnieuw is een belangrijk hoofdstuk van deze pijnlijke episode in onze geschiedenis ingevuld. Een boek dat tegelijk grote ethische vragen over oorlog en vrede aan de orde stelt. De Jager zal aan het begin van zijn onderzoek niet hebben kunnen vermoeden hoe actueel zijn boek op dit moment is.
Arie Kok is journalist en schrijver. Hij werkte onder andere voor de publieke omroep en was hoofdredacteur van EO Visie en De Nieuwe Koers. Ook schreef hij meerdere boeken, waaronder Biografie van de Noordzee (2025) en Biografie van de Zuiderzee (2025). Hij werkt aan een nieuw boek over kolonialisme en slavernijverleden.