Uitverkoren: Nederland is simply the best
Tineke Bennema recenseert Uitverkoren van Janneke Stegeman en Saskia Pieterse

Hoe komt Nederland aan zijn zelfbeeld? Die vraag stellen theoloog Janneke Stegeman en letterkundige Saskia Pieterse in hun onlangs verschenen boek Uitverkoren. Een cocktail van kolonialisme, protestantisme en racisme ontvouwt zich in hun historische analyse. Journalist en historicus Tineke Bennema las het boek en deelt haar inzichten.
Zelfreflectie
Wie meent dat na de vele gemaakte nationale excuses Nederland wel alle zwarte bladzijden in zijn geschiedenis heeft omgeslagen en nu een gezuiverd blazoen heeft, komt bedrogen uit na het lezen van Uitverkoren. Excuses zoals bijvoorbeeld zijn gemaakt voor ons slavernijverleden, voor het niet beschermen van joden tijdens WOII, voor de collaboratie, en de excuses voor de systemische en structurele oorlogsmisdaden gepleegd in Indonesië. Toch is er nog heel wat zelfreflectie nodig voordat Nederland zich een inclusief land kan noemen, stellen theologe Janneke Stegeman en literatuurhistoricus Saskia Pieterse in hun net verschenen boek Uitverkoren dat als ondertitel heeft: Hoe Nederland aan zijn zelfbeeld komt.
De schrijfsters vormen met hun expertises een uitstekend tandem om de totstandkoming van Nederlands zelfbeeld te onderzoeken en het is hun grote verdienste dat zij de stand van ons land tonen met onthutsende citaten uit velerlei bronnen. Lees en huiver.
Hugo de Groot
Nederlanders zijn een volk ‘vrij van iedere roofzuchtige neiging, superieur aan alle anderen in seksuele matigheid, en wat betreft hun hele manier van leven, gekenmerkt door de grootste eerbied voor wetten, voor magistraten en boven alles: voor religie’, schrijft in 1609 jurist Hugo de Groot. Als grondlegger van internationaal recht heeft De Groot een plaatsje in onze moderne canon verdiend, maar daarin staat geen kritisch woord over hem.
Stegeman en Pieterse laten een minder florissante kant van De Groot zien, die wat mij betreft wel een aantekening behoeft in de canon. Zo vond De Groot dat de Republiek der Nederlanden schepen mocht kapen van andere koloniale imperia zoals Portugal en Spanje, want wij waren verwikkeld in ‘een rechtvaardige’ oorlog. Ook is het de Republiek toegestaan aan mensenhandel en slavernij te doen, omdat de slaafgemaakten gespeend waren van ‘rationaliteit’, die christelijke Nederlanders wel bezaten.

Het ware geloof
De Groot legt niet alleen het juridische maar ook het ideologische fundament voor een Nederlands koloniaal imperium dat onderwerping en uitbuiting van andere volkeren rechtvaardigde. Dat doet hij met het protestantse geloof. Het enig ware geloof.
Dichters, schrijvers, dominees en politici zouden het Nederlandse imperialisme verder verknopen aan exclusief protestantisme, tevens gebaseerd op de superioriteit van de witte man. Geloof verhieven zij van middel tot doel voor ons land. Nederland was zogenaamd verplicht om het geloof, lees het protestantse, niet het katholieke want dat was van minder allooi, te verspreiden en heidenen te bekeren, om ze ‘te redden’.
Doop als risico
Met die ontwikkeling stuitten de protestanten op een probleem: bekeerden in den vreemde zouden bij de christelijke gemeenschap gaan horen. Ze begonnen doop daarom als een risico te zien. En geslachtsgemeenschap met bekeerde ‘heidenen’ eveneens. Ze vormden een bedreiging van de exclusieve macht van de Hollandse kolonialen. De oplossing voor dit dilemma werd gevonden in racisme. Bekeerde heidenen van kleur konden nooit gelijk worden aan een wit uitziend persoon, bedachten de protestanten. En gemengde huwelijken, van christenen en ‘heidenen’ waren uit den boze, dat leidde maar tot kwalijke vermenging.
Bekeerde heidenen van kleur konden nooit gelijk worden aan een wit uitziend persoon, bedachten de protestanten
De Zeeuwse dominee Godefriedus Udemans beschreef begin zeventiende eeuw zijn afschuw over huwelijken tussen christenen en inheemse mensen zo: ‘Nochtans beken ik dat, als zij al bekeerd zijn, er iets in de natuur van de Indianen is wat walgelijk is voor onze Natie: te weten haar aangeboren zwarigheid (zondigheid) en vuilheid, zodat de kinderen die uit zulke vrouwen voort komen geen rechte Nederlanders zijn, maar Meztiezen en lijken op gele Moren.’
Het exclusieve protestantse geloof op basis van etniciteit, namelijk de witte huidskleur, werd vastgelegd tijdens de protestantse Synode van Dordrecht in 1618: ‘Heidenkinderen’ geboren uit slaafgemaakten, weliswaar gedoopt, waren niet welkom in de kerk. Recht, geloof, kleur en kolonialisme raakten zo met elkaar verknoopt en vormden onze identiteit.
Het uitverkoren Holland
Dat werd nog eens onderstreept door ideeën over de uitverkiezing. Protestanten vonden zichzelf door God gepredestineerd en zo was Nederland de christelijke natie bij uitstek om te evangeliseren.
Dat gebeurde onder leiding van de Oranjes: Willem van Oranje werd gezien als David in de strijd van het kleine Nederland tegen Goliath, het machtige Spanje. Nederland had de positie van joden als uitverkoren volk van Israël overgenomen; tenslotte baseerden christenen zich op het Nieuwe Testament en de joden erkenden Christus niet als de Messias. ‘Neerlants Israel’ noemden protestanten ons land. Dichter Jacob Cats schreef het zo: ‘Geloof het, Hollands volk, dat Gods eigen zegen, in Holland is geplaatst, in Holland is gelegen.’
Geloof het, Hollands volk, dat Gods eigen zegen, in Holland is geplaatst, in Holland is gelegen
Protestanten mochten zichzelf weliswaar op de borst kloppen dat ze het beste voorhadden met iedereen, dat ze bijzonder tolerant waren, maar ze hadden niets op met joden en katholieken, die zoveel mogelijk geweerd werden uit het maatschappelijk leven. In de op Spanje en Portugal veroverde koloniën moest katholicisme vervangen worden door protestantisme, ook die van Nederlanders. In Suriname werd de rooms-katholieke kerk in de beginjaren geweerd.
Zij ontwikkelden bovendien antisemitisme: zijzelf hadden de geestelijke capaciteiten voor het ware geloof, terwijl de joden vooral lichamelijk waren ingesteld. Theoloog Gijsbert Voetius sprak van joden als ‘slaven’ die ‘vleselijk’ en ‘blind’ zijn, vol haat, afgunst en wraak. En Hugo de Groot had een grote afkeer van seksuele relaties tussen christenen en joden. De burgemeester van Amsterdam Hermannus Drost noemde joden in 1806 ‘ver beneden de andere ingezetenen in beschaafdheid en verlichting’.

Nationalisme en racisme
In de negentiende eeuw kwam er nog een dosis nationalisme en racisme overheen. Op de islam, de ‘Turck’ werd nog net iets meer neergekeken dan op judaïsme, dat tenminste nog een deel van hetzelfde godsboek kende, het Oude Testament. Zelfs onze ‘Arische’ talen waren beter dan die van de Semieten: Hebreeuws en Arabisch.
Onder invloed van de Verlichting stelden protestanten zich open voor beperkte gelijkheid tussen mensen, en kiesrecht waarmee alleen een elite meer macht kreeg. Maar ze verzetten zich heftig tegen het goddeloze liberalisme, en voormannen als Abraham Kuyper zochten daarvoor ineens steun bij de katholieken. Kuyper waarschuwde rond 1900 voor de opkomst van modern ‘joden- en heidendom’ in Nederland. Liberale protestanten zagen volgens hem niet in dat de ‘vermenging’ met de heidenen een gevaar betekende voor de identiteit van het Nederlandse volk. En met name voor de witte mannelijke calvinist, die het beste wist voor zijn gezin, voor zijn vrouw, voor beheer van het huishouden. Hij probeerde ‘het Nederlandse zelfbeeld smetteloos te houden, en [hield] het verhaal van een vrij, democratisch en tolerant land intact’ stellen Stegeman en Pieterse.
Kuyper waarschuwde rond 1900 voor de opkomst van modern ‘joden- en heidendom’ in Nederland
Uiteraard golden de nieuwe (beperkte) rechten niet voor mensen in de koloniën. In Indonesië zette protestanten zich af tegen ‘indolente’ en ‘kinderlijke’ moslims. Ze moesten allemaal aangezet worden tot harder werken om Nederland welvarend te maken. Koloniale machten maakten dankbaar gebruik van het construct ‘ras’ en deelden volkeren in naar mate van hun beschaving. Protestantse en witte superioriteit haalden daarmee zelf het idee van de Verlichting onderuit dat mensen gelijk waren, omdat zij net iets meer gelijk waren.
In alles het beste
Stuk voor stuk pellen de schrijfsters Hollands denken af, de koloniale roofzuchtige basis, die door een verhullende juridische en christelijke laag werd gerechtvaardigd en bedekt, waarover een racistische saus werd gegoten gestoeld vanuit het idee van witte suprematie. Protestanten waren dus in alles het beste: een superieure geestelijke instelling, betere fysieke gesteldheid, de beste kleur, het enig ware geloof, het uitverkoren volk, gezegend in een uitverkoren Republiek. Daarom hadden ze het recht anderen aan zich te onderwerpen, bovendien voor hun eigen bestwil en geestelijke gezondheid.
Protestanten waren dus in alles het beste: een superieure geestelijke instelling, betere fysieke gesteldheid, de beste kleur, het enig ware geloof, het uitverkoren volk, gezegend in een uitverkoren Republiek
Je kan er tegenin brengen dat mensen nu eenmaal zo dachten in die tijd, en alle Europese landen zulk gedachtengoed koesterden. Maar mensen in Afrika en Azië zagen dat niet zo en ook in die tijd klonk er bezwaar tegen antisemitisme, racisme en slavernij. Bovenal hielden de bestuurders zich niet aan hun eigen maatstaven. Bijbelvast als zij waren, hadden ze ook kunnen kiezen voor de gelijkheidsbeginsels van Christus’ naastenliefde en barmhartigheid.
Springlevende superioriteit
Uitverkoren laat zien dat het superieure Nederlandse gedachtegoed nog springlevend is. Als we denken aan hoe een liberaal als Mark Rutte de fundamenten van ons land koppelt aan religie, uiteraard joods-christelijk, of VVD-minister Edith Schippers die in 2016 vond dat ‘onze cultuur een stuk beter is dan andere’. En ook al is Nederland ontkerkelijkt en zelfs vaak antireligie, veel Nederlanders vinden zichzelf net even verlichter, toleranter en boven andere religies en culturen uitsteken. Inmiddels is diezelfde exclusieve superieure houding zich steeds meer tegen islam en moslims gaan keren. Antisemitisme is nooit meer helemaal weg te denken uit Nederland. Dat deze identiteit heeft geleid tot uitsluiting van en stelselmatig geweld jegens anderen, is niet onschuldig, stellen Stegeman en Pieterse.
De slavernij, de ‘Politionele Acties’, antisemitisme, islamofobie waren geen ‘incidenten’ of uitzonderingen maar vormen een patroon dat we helaas nog steeds terugvinden in kerk, staat en maatschappij. Uitverkoren is een belangrijk en onthutsend boek omdat het ons dwingt tot fundamentele zelfkritiek. Om het idee van Holland First definitief te verwerpen, zodat we ons wezenlijk verbonden voelen met de wereld om ons heen.

Tineke Bennema is journalist en historicus. Ze is gespecialiseerd in Midden-Oostenstudies en schrijft onder meer voor Trouw, NRC Handelsblad en de Volkskrant. In 2015 publiceerde ze het boek Een Nederlandse politie-inspecteur verindischt nooit over haar eigen familiegeschiedenis in Indië en in 2023 de historische biografie Albertus Van van de Vijver over een tot slaafgemaakte man in Suriname die zichzelf en anderen wist te bevrijden. In de jaren negentig woonde Tineke met haar gezin in een Palestijns dorp op de Westelijke Jordaanoever waar ze als verslaggever en columnist voor Nederlandse media werkte. Haar verhalen over het Palestijnse leven zijn gebundeld in Welkom in het paradijs.